24 Zedeki̱a, de zoon van Kena̱äna, kwam toen op Micha̱ja af, sloeg hem op de wang en zei: ‘Wil je soms beweren dat de geest van Jehovah van mij is weggegaan* en nu met jou spreekt?’+
6 Ze grepen Jeremia dus en gooiden hem in de waterput van Malki̱a, de zoon van de koning, in het Hof van de Wacht.+ Ze lieten Jeremia aan touwen zakken. In de waterput zat geen water, alleen modder. En Jeremia zakte weg in de modder.