Deuteronomium
10 Toen zei Jehovah tegen mij: “Hak twee stenen platen uit, gelijk aan de eerste,+ en kom naar mij toe op de berg. Maak ook een ark* van hout. 2 Ik zal op de platen de woorden schrijven die ook op de eerste platen stonden, die je stukgegooid hebt, en je moet de platen in de ark leggen.” 3 Ik maakte dus een ark van acaciahout en hakte twee stenen platen uit, gelijk aan de eerste. Vervolgens ging ik de berg op met de twee platen in mijn handen.+ 4 Toen schreef Jehovah op de platen dezelfde woorden als de eerste keer,+ de tien geboden,*+ die hij op de berg vanuit het vuur tot jullie had gesproken+ op de dag dat jullie daar waren bijeengekomen.*+ Daarna gaf Jehovah ze aan mij. 5 Vervolgens ging ik de berg weer af+ en legde de platen in de ark die ik had gemaakt, zoals Jehovah mij had opgedragen. En daar zijn ze nog steeds.
6 De Israëlieten vertrokken van Beë̱roth Be̱né-Ja̱äkan naar Mose̱ra. Daar stierf Aäron en daar werd hij begraven.+ Zijn zoon Elea̱zar volgde hem op als priester.+ 7 Vandaar vertrokken ze naar Gu̱dgod, en van Gu̱dgod gingen ze naar Jotba̱tha,+ een gebied met veel waterstromen.*
8 In die tijd zonderde Jehovah de stam Levi af+ om de ark van Jehovah’s verbond te dragen,+ om vóór Jehovah dienst te doen en om in zijn naam te zegenen,+ zoals ze tot op de dag van vandaag doen. 9 Daarom heeft Levi geen erfdeel of bezit* gekregen zoals zijn broeders. Jehovah is zijn erfdeel, zoals Jehovah, jullie God, tegen hem had gezegd.+ 10 Ikzelf bleef net als de eerste keer 40 dagen en 40 nachten op de berg,+ en ook dit keer luisterde Jehovah naar mij.+ Jehovah besloot jullie niet te vernietigen. 11 Toen zei Jehovah tegen mij: “Maak je klaar om te vertrekken en ga voor het volk uit, zodat ze het land kunnen binnengaan dat ik hun voorvaders met een eed heb beloofd+ en ze het in bezit kunnen nemen.”
12 Nu dan, Israël, wat vraagt Jehovah, je God, van jullie?+ Alleen dit: heb ontzag voor Jehovah, je God,+ volg* altijd de weg die hij je wijst,+ heb hem lief, dien Jehovah, je God, met je hele hart en je hele ziel*+ 13 en houd je aan de geboden en voorschriften van Jehovah die ik jullie vandaag voor je eigen bestwil geef.+ 14 Luister! Van Jehovah, je God, is de hemel, zelfs de hemel der hemelen,* en de aarde met alles wat daarop is.+ 15 Maar alleen aan jullie voorvaders heeft Jehovah zich gehecht en alleen tegenover hen heeft hij zijn liefde geuit. Hij heeft jullie, hun nageslacht,+ uit alle volken uitgekozen, en zo is het nog steeds. 16 Reinig nu* je hart+ en wees niet langer koppig.*+ 17 Want Jehovah, jullie God, is de God der goden+ en de Heer der heren, de grote, machtige en ontzagwekkende God, die niemand partijdig behandelt+ en die zich niet laat omkopen. 18 Hij doet recht aan vaderloze kinderen* en weduwen.+ Hij heeft vreemdelingen lief+ en geeft ze voedsel en kleding. 19 Ook jullie moeten vreemdelingen liefhebben, want jullie zijn zelf vreemdelingen geweest in Egypte.+
20 Voor Jehovah, je God, moet je ontzag hebben. Hem moet je dienen,+ aan hem moet je je vasthouden en bij zijn naam moet je zweren. 21 Hij is degene die je moet loven.+ Hij is je God, en hij heeft al deze grote en ontzagwekkende dingen voor je gedaan die je met eigen ogen hebt gezien.+ 22 Met 70 personen* zijn je voorouders naar Egypte gegaan,+ en nu heeft Jehovah, je God, jullie zo talrijk gemaakt als de sterren aan de hemel.+