Hosea
13 ‘Als Efraïm sprak, beefde men.
Hij had aanzien in Israël.+
Maar hij maakte zich schuldig aan Baälaanbidding+ en stierf.
Ze zijn vaardig in het maken van afgoden, allemaal het werk van ambachtslieden.
Daartegen zeggen ze: “Laat de mannen die offeren de kalveren kussen.”+
3 Daarom zullen ze worden als wolken in de morgen,
als dauw die vroeg verdwijnt,
als kaf dat door een storm van de dorsvloer wordt weggeblazen
en als rook die uit het dakgat komt.
4 Maar ik ben Jehovah, je God, al vanaf* Egypte.+
Je kende geen andere God dan mij
en buiten mij is er geen redder.+
5 Ik kende je in de woestijn,+ in het land van droogte.
6 Hun weidegronden hadden hen verzadigd.+
Ze waren verzadigd en hun hart werd trots.
Daarom vergaten ze mij.+
Als een leeuw zal ik ze daar verslinden.
Een wild dier zal ze aan stukken scheuren.
9 Het zal je vernietigen, Israël,
omdat je je tegen mij hebt gekeerd, tegen je helper.
10 Waar is nu je koning, zodat hij je kan redden in al je steden,+
en waar zijn je bestuurders,* over wie je hebt gezegd:
“Geef me toch een koning en leiders”?+
13 De barensweeën zullen hem komen halen.
Maar hij is een onverstandig kind:
als het tijd is om geboren te worden, vertoont hij zich niet.
Dood, waar zijn je angels?+
Graf, waar is je vernietigende kracht?+
Mijn oog zal geen medelijden kennen.
15 Al zou hij floreren tussen de rietplanten,
er zal een oostenwind komen, de wind van Jehovah,
die uit de woestijn komt om zijn put te laten opdrogen en zijn bron droog te leggen.
Hij zal de schatkamer met alle kostbare voorwerpen plunderen.+
16 Sama̱ria zal schuldig worden bevonden,+ want ze is in opstand gekomen tegen haar God.+
Door het zwaard zullen ze sneuvelen.+
Hun kinderen zullen verpletterd worden
en hun zwangere vrouwen zullen worden opengereten.’