Psalmen
Van David.
35 O Jehovah, verdedig mijn zaak tegenover mijn tegenstanders,+
strijd tegen degenen die tegen mij strijden.+
3 Hef uw speer en strijdbijl* op tegen mijn achtervolgers.+
Zeg tegen mij:* ‘Ik ben je redding.’+
4 Laten beschaamd en vernederd worden wie me naar het leven staan.*+
Laten vol schaamte terugdeinzen wie uit zijn op mijn ondergang.
6 Laat hun pad donker en glibberig zijn
terwijl Jehovah’s engel hen achtervolgt.
7 Want zonder reden hebben ze een net verborgen om me te vangen.
Zonder reden hebben ze een kuil voor me* gegraven.
8 Mag onheil hen overvallen,
mag hun eigen net hen vangen,
mogen ze erin vallen en vernietigd worden.+
10 Al mijn botten zullen zeggen:
‘Jehovah, wie is als u?
Ik ging gebukt onder verdriet als iemand die rouwt om zijn moeder.
15 Maar als ik struikelde, kwamen ze lachend bij elkaar,
ze legden een hinderlaag om me aan te vallen,
ze scheurden me aan stukken en zwegen niet.
17 O Jehovah, hoelang blijft u toekijken?+
19 Gun wie zonder reden mijn vijanden zijn geen leedvermaak.
Laat wie mij zonder reden haten+ niet met hun ogen knipperen.*+
20 Want ze spreken geen woorden van vrede
maar smeden bedrieglijke plannen tegen de vreedzame mensen in het land.+
21 Ze sperren hun mond wijd open om mij te beschuldigen
en zeggen: ‘Haha, onze ogen hebben het gezien.’
22 U hebt het gezien, Jehovah. Houd u niet stil.+
O Jehovah, blijf niet op een afstand.+
23 Word toch wakker en neem het voor mij op.
Jehovah, mijn God, verdedig mijn zaak.
25 Laat ze nooit bij zichzelf* zeggen: ‘Haha, we hebben onze zin!’*
Laat ze nooit zeggen: ‘We hebben hem verslonden.’+
26 Laat beschaamd en vernederd worden iedereen
die lacht om mijn ellende.
Laten met schaamte en schande bekleed worden wie zich boven mij verheffen.
27 Maar laat iedereen die zich verheugt in mijn rechtvaardigheid, juichen van vreugde,
laten ze steeds zeggen:
‘Mag Jehovah geprezen worden. Hij wil graag dat zijn dienaar vrede heeft.’+