Psalmen
Voor de koorleider: op jeduthun.* Van Asaf.+ Een psalm.
2 Op de dag van mijn ellende zoek ik Jehovah.+
’s Nachts zijn mijn handen onophoudelijk* naar hem uitgestrekt.
Ik* ben niet te troosten.
3 Denk ik aan God, dan kreun ik.+
Ik ben bezorgd en mijn kracht ebt weg.*+ (sela)
4 U houdt mijn oogleden open,
ik ben van streek en kan niet praten.
6 ’s Nachts denk ik aan mijn lied.*+
7 Zal Jehovah ons voorgoed verstoten?+
Zijn we voor altijd bij hem uit de gunst?+
8 Is zijn loyale liefde voor altijd verdwenen?
Loopt zijn belofte voor alle generaties op niets uit?
9 Is God vergeten gunst te tonen?+
Of heeft zijn woede een eind gemaakt aan zijn barmhartigheid? (sela)
10 Moet ik steeds weer zeggen: ‘Wat me kwelt*+ is dat
de Allerhoogste zijn standpunt* tegenover ons veranderd heeft’?
11 Ik zal denken aan de werken van Jah,
ik zal denken aan uw wonderdaden van lang geleden.
13 God, uw wegen zijn heilig.
Welke god is zo groot als u, o God?+
14 U bent de ware God, die wonderen doet.+
U hebt uw kracht getoond aan de volken.+
De waterdiepten begonnen te kolken.
17 De wolken stortten water uit.
De wolkenhemel donderde
en uw pijlen flitsten heen en weer.+