Onversaagde strijders tegen de zee
Door Ontwaakt!-correspondent in Nederland
HET is al lang geleden dat Nederland een zegevierende zeemacht was, toen zijn vloot de zeeën doorkruiste en, alleen of in combinatie, de vloot van Engeland, Frankrijk, Spanje en Portugal uitdaagde. Dat was in de tweede helft van de zeventiende eeuw. Vanaf die tijd tot op heden hebben de Nederlanders zich echter met een andere soort van zeeoorlog beziggehouden — een reeks gevechten om het droge land waarop zij leven, werken en hun vertier zoeken, te behouden en uit te breiden.
Hoe succesvol is deze oorlogvoering gebleken? Welnu, neemt u eens enkele verbazingwekkende feiten in aanmerking met betrekking tot Nederland, welke naam „Lage Landen” betekent. Sinds de zestiende eeuw is er ongeveer 479.570 hectare aan de Noordzee ontworsteld. Dat is niet veel minder dan de hele oppervlakte van de provincie Noord-Brabant. Ongeveer 60 percent van de Nederlandse bevolking woont op die drooggelegde gedeelten — ontrukt aan het schuimende, onstuimige water. Veertig percent van het huidige landoppervlak ligt beneden de zeespiegel, maar levert niettemin enorme hoeveelheden graan op, nog afgezien van de miljoenen bloembollen die erop worden gekweekt.
De dappere Hollanders hebben ook geen wapenstilstand in de eeuwenoude oorlog afgeroepen. Zij gaan juist door met de strijd en beramen steeds meer aanvalsacties. En dat is maar goed ook! De statistieken tonen aan dat er op elke vierkante kilometer 379 mensen wonen — belangrijk meer dan de 227 personen per vierkante kilometer in Groot-Brittannië en Ierland. Niet alleen dat, doch de prijs voor nietsdoen is ook te hoog. De zee zou het gewonnen land snel weer opeisen en de arbeid van vele generaties van zeebestrijders teniet doen. Hoe wonderbaarlijk echter te bedenken dat door deze landwinning geen inbreuk wordt gemaakt op internationale grenzen, dat er geen acties van leger of vloot voor nodig zijn en dat het toch zulke tastbare en nuttige resultaten afwerpt!
Inpolderen
Het woordenboek omschrijft een polder als een „door waterscheidingen begrensd stuk land” en de methode die de zeebestrijders volgen, wordt „inpolderen” genoemd. Wat is erbij betrokken? Ten eerste en als voornaamste, de dijk. Rond het hele gebied dat wordt drooggelegd, moet een dijk worden gebouwd en dit moet gebeuren terwijl het nog steeds overspoeld wordt door behoorlijk diep water. Eerst moet er een bedding voor de dijk worden gemaakt door de zachte grondlagen weg te baggeren, soms tot een diepte van 11 meter en vaak veel meer. In deze onderwatergreppel wordt zand gestort — vermengd met een flinke hoeveelheid water. Het fundament van de dijk wordt met zuiver zand opgevuld tot op ongeveer twee meter beneden de zeespiegel. Op dit punt eist de beroering van het water aan de oppervlakte dat er sterkere materialen worden gebruikt.
Onder water ligt nu een dijk van zand, waarvan de kruin bijna plat is. Nu worden aan weerskanten van de kruin kleine dijken gebouwd, doch deze zijn van keileem. De ruimte tussen deze dijkjes van klei wordt vervolgens met zand gevuld, waardoor een dijklichaam, hoofdzakelijk bestaande uit zand, ontstaat doch met een aan het water blootgestelde huid van keileem. Die leemhuid zou natuurlijk niet lang tegen het onstuimige water bestand zijn en daarom maken andere werklieden, terwijl de dijk geleidelijk hoger wordt, reusachtige „roosterwerken”, zinkstukken genaamd, vervaardigd van rijshout, dat stevig met elkaar wordt verbonden. Deze stukken worden met basaltblokken verzwaard, waarna ze op hun plaats van bestemming, aan de voet van de dijk, tot zinken worden gebracht. Op deze wijze wordt de dijk beschermd tegen de ondermijnende kracht van een onderstroom.
Vervolgens moet de dijk boven de waterspiegel, vooral aan de zeezijde, beschermd worden door een zwaarder pantser. Aan de bovenzijde van het zinkstuk slaat men een rij palen in de grond, die worden verbonden met een houten damwand. Tegen de kleihuid worden stromatten aangelegd die dan met puin en stenen worden afgedekt, met als laatste een laag basaltblokken. Daarna wordt de kruin met vruchtbare klei bedekt waarin gras wordt gezaaid. Het kan ook zijn dat er langs de kruin van de dijk een weg wordt aangelegd.
Er wordt ook land gewonnen door zoetwatermeren of meren die door laagveenafgravingen zijn ontstaan, droog te pompen. De normale gang van zaken is: rond het water een ringdijk te bouwen met langs de buitenzijde een vaart die als reservoir voor overtollig water dient. Zo’n dijk behoeft niet zo sterk te zijn als de hierboven beschreven dijk, aangezien deze niet, zoals een zeedijk, tegen een permanente massa water behoeft te kampen. De volgende stap is het water weg te pompen, een karwei dat vroeger door windmolens werd verricht, doch dat thans zeer doeltreffend door dieselgemalen of elektrische gemalen met een grote capaciteit wordt gedaan.
Aangezien de verdamping niet voldoende is om te voorkomen dat het water door regenval en doorsijpeling boven het gewenste peil komt, moet er vervolgens een permanent afwateringssysteem worden aangelegd. Een drooggemaakte polder wordt in percelen verdeeld die kavels worden genoemd. Deze worden afgebakend door sloten die niet alleen als afwatering maar ook als scheidingen dienst doen. De kavels zijn door schei- of heinsloten, die hun water in de kavelsloten lozen, in kleinere percelen onderverdeeld. Het water vindt ten slotte zijn weg in de vaarten of kanalen, die zowel dienst doen als waterwegen als om overtollig water naar de pompinstallaties te leiden.
Wat gebeurt er als er tijdens droge periodes te weinig water in de polder is? De bemalingsinstallaties zijn zo ingericht dat ze ook water kunnen inmalen en aldus voor de nodige vochtigheid kunnen zorgen. Zodra de polder drooggemalen is, neemt de regering het op zich het land gereed te maken voor particuliere bebouwing — een karwei dat ongeveer vier jaar in beslag neemt. In het najaar wordt winterkoolzaad en wintertarwezaad gezaaid. Deze worden het jaar daarop geoogst en dan blijft het land braak liggen totdat er in het voorjaar van het derde jaar zomergerst op wordt gezaaid. In het vierde jaar wordt er haver, luzerne en vlas gezaaid en in het vijfde jaar kan het land dan worden uitgegeven voor normaal gebruik.
Het afweren van rampen
De jaren door hebben zich bij tussenpozen noodlottige overstromingen voorgedaan die de bewoners der lage landen naar grote aardverhogingen of kunstmatige heuvels dreven die terpen worden genoemd. Daar moesten zij eenvoudig wachten tot men het vloedwater weer meester was. Het werd duidelijk dat het het beste was op de een of andere manier de kwetsbare kustlijn te verkorten. Maar op welke wijze? Als u een oude kaart van Nederland bekijkt, zult u bemerken dat de Zuiderzee een ondiepe golf was die ver in het land drong. Bij laag water was ze ongeveer vier en een halve meter diep. Er werd een dertig kilometer lange dijk geprojecteerd die deze golf bij de smalle hals tussen Friesland en Noord-Holland zou afsluiten.
In 1927 werd er een begin met deze Afsluitdijk zoals hij wordt genoemd, gemaakt en in 1932 kwam hij gereed. Het is een massief bouwwerk, 100 meter breed bij de zeespiegel en 152 meter op de bodem van de zee. Hij is toegerust met uitwateringssluizen, ten einde het rivierwater te spuien dat onafgebroken naar zee vloeit. Andere sluizen geven toegang voor schepen tot 2000 ton. Op deze wijze kan de handel voortgang vinden, zijn de gevaren voor grote overstromingsrampen verminderd en zijn er terzelfder tijd, grote stukken land aan het Koninkrijk der Nederlanden toegevoegd. Ja, op deze wijze zijn er reeds 166.000 hectare land aan de Zuiderzee ontworsteld, terwijl het laatste project, bestaande uit 60.000 ha, bijna omdijkt is. Er zal ten slotte niets meer van de Zuiderzee over zijn dan een zoetwatermeer van ongeveer 120.000 ha — het IJsselmeer.
Nog een gevechtslinie
De ernstigste overstroming in de Nederlandse geschiedenis heeft het land in januari 1953 rondom de zeearmen in het zuidwesten getroffen. Een oppervlakte van 162.000 hectare kwam onder water te staan. Het aantal doden steeg tot 1800. Er werd een commissie gevormd om de mogelijkheid van een verdediging tegen toekomstige rampen op dit front te bestuderen. Het resultaat: In 1957 werd door de regering een wet aangenomen waarin het zogenaamde Deltaplan werd goedgekeurd — een project dat beoogde de riviermonden van de open zee af te sluiten en de Nederlandse kust met nog eens 700 kilometer te verkorten.
In 1961 werd het zeegat tussen Noord-Beveland en Walcheren afgesloten. Deze opening van de Noordzee, het Veerse Gat genoemd, was 2,8 kilometer breed en met elk getij werd er 77 miljoen kubieke meter water doorgestuwd. Vanaf elke oever werden landhoofden gebouwd, totdat er nog slechts een opening van 324 meter af te sluiten bleef. In dit stadium moesten er doorlaatcaissons worden gebruikt. De caisson is een constructie van 45 bij 20 bij 18 meter en zo gemaakt dat men hem naar believen kan laten drijven of zinken. Het lange einde van de caisson is voorzien van schuiven die opgetrokken of neergelaten kunnen worden. Zeven van dergelijke caissons werden in het sluitgat geplaatst en afgezonken. Toen het tij gunstig was, werden de caissons geballast en de schuiven gesloten. Vervolgens werd er een reusachtige hoeveelheid zand over de caissondam gestort waardoor er een dijk ontstond die het hevigste woeden van de Noordzee kan weerstaan.
Ondertussen begon het werk aan het afdammen van de mond van het Haringvliet, aan de ene kant geflankeerd door de eilanden Voorne en Putten en aan de andere kant door Goeree-Overflakkee. Hier stromen bij elke vloed 260 miljoen kubieke meter water door de ruim 4 kilometer brede zeemond. Bij deze hoeveelheid moet het water van de Rijn en de Maas bij eb worden opgeteld. Een dam hier zal een dubbele taak hebben: bescherming van de oevers aan de zeearm tegen het binnenstromen van te veel zeewater en regeling van de stroming, distribuering en berging van rivierwater. Hiervoor is een complex van uitwateringssluizen met een grote capaciteit nodig, die in dit geval op een fundament van 22.000 heipalen zijn gebouwd. Het complex is ruim 1000 meter lang en bestaat uit zeventien sluizen van elk 56,5 meter breed met aan weerskanten een schuif, elk 424 ton wegend. Deze sluizen laten 18 miljoen liter water per seconde door.
Het afdammen van de twee andere zeearmen is nog in het ontwerpstadium. Voor een ervan, het Brouwershavense Gat, zal een dam nodig zijn van ruim vijf en een halve kilometer lang. De andere dam, ter afsluiting van de Oosterschelde, moet opgewassen zijn tegen 1100 miljoen kubieke meter water die bij vloed de zeearm binnenstroomt. Om een vergelijking te trekken: De Afsluitdijk, die de voormalige Zuiderzee van de Waddenzee scheidt, werd in gemiddeld 5 meter diep water gebouwd, terwijl de diepte van de Oosterschelde gemiddeld 17 meter is en op sommige plaatsen 40 meter bereikt. Het fundament van de Afsluitdijk is 152 meter breed; dat van de dijk over de Oosterschelde zal 1106 meter breed moeten zijn.
In het totale schema zijn ter voorbereiding van deze grotere projecten drie secundaire dammen opgenomen: de dam in de Zandkreek, de Grevelingendam en de pas voltooide Volkerakdam, tussen Goeree-Overflakkee, Hoekse Waard en Noord-Brabant. Deze dienen om de zeestromingen tijdens het bouwen van de grotere dammen in bedwang te houden.
Bij Grevelingen werd een nieuwe methode van dijkbouw ingevoerd — het gebruik van een kabelbaan. Bij dit systeem werd gebruik gemaakt van twee draagkabels, opgehangen tussen twee stalen torens, met twaalf kabelwagens die tien ton grint of steen per tocht konden overbrengen. Het bleek snel en doeltreffend te zijn.
Vruchten van de overwinning
De onverschrokken zeebestrijders van Nederland hebben hard en lang moeten werken. Zij hebben tegenslagen en angstige momenten gekend, maar het resultaat is al met al tot dusverre werkelijk vruchtbaar en goed geweest. Het gevolg van de twee grotere projecten, het Deltaplan en het Zuiderzeeplan, zal een vermeerdering van de zoetwatervoorraden zijn — hetgeen zowel voor de landbouw als voor de vestiging van industrieën absoluut noodzakelijk is. Doordat er gedurende een aanzienlijk aantal jaren zoet water uit de rivieren in de voormalige Zuiderzee is gestroomd, is er een grote hoeveelheid zoet water ontstaan. Zo zal ook het afsluiten van de zeearmen in het zuidwesten een nieuw zoetwatermeer tot gevolg hebben.
Het Deltaplan maakt in het bijzonder het aanleggen van een zeer verbeterd wegennet in het zuidwesten mogelijk. Beide projecten hebben eveneens tot doel verzilting tegen te gaan. Het zout van het binnenkomende tij zet zich vast op de bodem van de rivieren, kanalen en afvoersloten, dringt in de grond en vermindert de graanoogst en de oogst van andere gewassen. Door de grote kunstmatige zoetwaterreservoirs zal het binnendringen van zout water uit de kuststreek worden bestreden.
Het globale voordeel kan beoordeeld worden door bovenstaand kaartje te bekijken, dat schetsmatig aantoont hoeveel van Nederland onder water zou staan als er tussen een groot deel van zijn bevolking en de eindeloze aanval en het tumult van de Noordzee geen duinen en een groot dijkensysteem bestond. Wat de zeebestrijders van Nederland met hun arbeid bereiken, is stellig heel wat beter en lonender dan wat er in hun meest succesvolle zeeslagen tot stand werd gebracht.
[Illustratie op blz. 18]
Dijken kunnen als autowegen dienen
[Illustratie op blz. 20]
Dit zou Holland zijn zonder zijn dijken en duinen