Wintergewoonten in het dierenrijk
VOOR onnoemelijk veel dieren in de noordelijke klimaatgordels is de winter een periode met geheel eigen problemen die ze het hoofd moeten bieden. De wijze waarop ze dat doen, loopt sterk uiteen. Zo is de sneeuw voor veel van deze schepselen uit de vrije natuur meer vriend dan vijand, aangezien sneeuw een uitstekende isolator is en hen beschermt tegen de kou. ’Laat de sneeuw maar komen’, zou hun wens zijn als ze konden praten.
Wanneer dan ook een „blizzard”, een felle sneeuwstorm, de Canadese of Noordamerikaanse vlakten teistert, is dit voor de poolvos geen reden om in paniek te raken, maar om zich eenvoudig diep in een sneeuwbank in te graven. Opgerold, met zijn wollige staart over zijn neus gevouwen, is dit een heerlijk plekje om uit te slapen tot de storm over is. En wanneer de snerpend koude wind ook het katoenstaart-konijntje te gortig wordt, doet hij iets overeenkomstigs — maakt een gaatje in de sneeuw en laat dan de wind het verdere werk doen, door zich helemaal in te laten sneeuwen. De eigen lichaamswarmte van het konijn zorgt voor een behaaglijke temperatuur in het sneeuwholletje, terwijl de steeds dikker wordende sneeuwlaag hem uitstekend beschermt tegen de wind.
Knusse gezelligheid — dat is wat een groot aantal kleine knaagdieren onder de sneeuw vindt. Maar zelden komt de grondtemperatuur onder de -7 °C, zelfs niet in Alaska en Siberië waar de luchttemperatuur wel tot -45 °C kan dalen. Nesten en loopgangen makend in de sneeuw, gaan ze vrolijk met hun bezigheden verder, niet alleen goed beschermd tegen de kou, maar tevens tegen veel van hun normale achtervolgers.
Ook sommige vogels trekken dankbaar profijt van de sneeuw. Het sneeuwhoen, een vogel uit de poolstreken, duikt vaak in een sneeuwbank om de nacht door te brengen.
Winterslaap
Voor veel dieren is slaap de beste manier om de winter, of althans een groot gedeelte daarvan, door te komen. Wanneer dan ook de winter in volle gang is en mensen druk aan het schaatsen zijn op het spiegelgladde oppervlak van een bevroren vijver, zal er geen kikker te zien zijn. De kikkers zijn allemaal, net als een aantal andere koudbloedige dieren, een winterslaap gaan houden, heerlijk zacht in een bed van onbevroren modder op de bodem van de vijver. Maar voordat ze gaan slapen eten ze zich eerst helemaal rond, om tijdens het slapen maar geen honger te krijgen.
Ook de slangen die zich in noordelijke streken ophouden, begeven zich bij het aanbreken van de winter naar een rustig plekje waar ze de tijd duttend kunnen doorbrengen. Vaak zoeken ze hiervoor holle boomstammen uit of een holte onder een stomp. Ook grotten of rotsholten bieden uitstekende slaapmogelijkheden. Zó uitstekend dat sommige rotsholten bijna slangenhotels zijn geworden — getuige de 200 slapende ratel- en koperkop-slangen die men in een grot in de Pennsylvanische bergen aantrof.
Na in de zomer goed gegeten te hebben, teren slangen tijdens hun winterrust verder op hun vet. Dat vet verdwijnt natuurlijk, dat spreekt vanzelf. Een duidelijk bewijs hiervan zag eens een natuuronderzoeker die aanwezig was toen houthakkers per ongeluk een ratelslang stoorden in zijn slaap onder een omgevallen boom. De slang had al zoveel van zijn vet verbruikt dat, zoals de natuuronderzoeker opmerkte, de huid van de slang „bijna net zo los om hem heen hing als bij een olifant”.
Ook een aantal warmbloedige schepselen brengt slapend de winter door. Neem bijvoorbeeld de Amerikaanse bosmarmot die voor zichzelf een hol graaft en tot privé-slaapvertrek hervormt door de ingang af te sluiten met alle afval waarover hij maar in zijn hol beschikt. Dan rolt hij zich op tot een bal en slaapt, slaapt, slaapt — soms wel zes maanden aan één stuk! Natuuronderzoekers hebben al tientallen marmotten opgegraven en ontdekt dat deze winterslapers slechts twaalfmaal per uur ademhalen. Hun „polsslag” is vaak gedaald van de normale tachtig à negentig slagen per minuut tot nauwelijks vijf, terwijl hun lichaamstemperatuur soms is gezakt tot 4,5 °C. Eenmaal in slaap, is Mijnheer Marmot ongevoelig voor aanraking of geluid. Men kan hem bijvoorbeeld zonder bezwaar over de grond rollen zonder dat hij wakker wordt. Dus geen slapeloosheidsprobleem voor bosmarmotten!
Een dergelijke diepe slaap schijnt winterslapers trouwens immuun te maken voor heel wat gevaren. Zo werd een slapend stekelvarken meer dan twintigmaal onder water gehouden zonder ooit te verdrinken. Ook met een marmot heeft men wel soortgelijke proeven genomen; deze werd door geleerden in een luchtdicht vat gehouden, gevuld met koolzuur. Opmerkelijk was dat deze winterslaper zelfs na vier uur nog geen enkel nadelig gevolg van zijn verblijf in het vat had ondervonden. Zó diep is de winterslaap van deze schepselen dat wakker worden bij hen een proces is waarvoor ze langdurig aan warmte moeten worden blootgesteld. Hèt slaaprecord wat men tot nu toe heeft vastgesteld is waarschijnlijk gevestigd door een jonge vrouwtjesgrondeekhoorn, die drieëndertig weken van het jaar onder zeil was! Slechts negentien weken van activiteit en dan weer: slapen!
Een berendutje
Vergeleken met bosmarmotten, grondeekhoorns, slangen, kikkers, enzovoort, bestaat de winterslaap van een beer slechts uit een serie dutjes. De lichaamstemperatuur van beren blijft namelijk hoog en hun ademhaling behoudt haar normale snelheid, zodat ze gemakkelijk in hun slaap gestoord worden. Het zijn in feite geen echte winterslapers; zo worden ze derhalve door biologen ook niet beschouwd. Sommige beren worden midden in de winter zelfs vanzelf wakker en gaan dan een paar uurtjes of enkele dagen buiten rondkuieren.
Natuurlijk geven slapende beren er de voorkeur aan door niets en niemand gewekt te worden, zelfs niet door ongewoon warme winterdagen. Geleerden die in het Amerikaanse Yellowstone Park een onderzoek wijdden aan het gedrag van de grizzly-beren ontdekten dan ook dat de beren holen uitzochten waar ze de minste kans liepen om gestoord te worden, soms zelfs holen in steile canyon-wanden. Alle holen die ze uitkozen, bevonden zich onveranderlijk in noordelijke rotswanden, opdat de bewoners maar niet door een paar onverwachte uurtjes warmte uit hun slaap zouden worden gewekt. De holen waren geriefelijk bekleed met sparre- en dennetakken. Maar wanneer gaan de beren deze holen binnen om aan hun winterdutje te beginnen?
In de loop der jaren zijn geleerden erachter gekomen dat grizzly’s hun goed voor de slaap toebereide holen pas gaan opzoeken bij het begin van een blizzard, zodat hun sporen naar de holen snel onder de dwarrelende en opjagende sneeuw verdwijnen. En na een paar uur zijn inderdaad al hun sporen uitgewist, en wie vindt dan nog de slaapplaats van een duttende bruintje beer?
Op weg naar het zuiden
Zoals heel veel mensen zich bij het naderen van de winter naar het zuiden begeven, zo zijn er ook veel dieren in de natuur, en met name vogels, die naar het zuiden reizen. En heus niet weinige. Twee derde van alle vogelsoorten in Canada en de Verenigde Staten (bij elkaar zo’n twaalf tot vijftien miljard vogels) vliegen bij het verglijden van de zomer naar zuidelijker streken, naar Mexico en Midden- en Zuid-Amerika, om daar de winter door te brengen. Natuurlijk maken de vogels deze lange reis naar het zuiden niet alleen vanwege de temperatuur; het is bij hen ook een kwestie van levensonderhoud. ’s Zomers leven ze in het noorden van zaden, bessen en insekten. Maar in de winter. Ja, dan zijn deze lekkere hapjes niet alleen nauwelijks voorhanden, maar vanwege het korte aantal uren daglicht ook moeilijk te vinden.
Het is vaak een lange reis die vogels naar het zuiden afleggen. De ooievaars uit Europa bijvoorbeeld vliegen helemaal naar Zuid-Afrika. Heel vreemd daarbij is, dat het niet de oudere vogels zijn die het eerst vertrekken, maar de jonge, die nog nooit „van huis” zijn weg geweest, zonder dat een oudere vogel hen voorgaat „om de weg te wijzen”. Deze jaarlijkse retourvluchten van mijnheer en mevrouw Ooievaar met familie hebben vaak wel een lengte van meer dan 22.000 kilometer! Ja, de bijbel heeft gelijk wanneer daarin gesproken wordt over het van God afkomstige instinct van de ooievaar: „De ooievaar in de lucht weet zijn tijd om te trekken” (Jer. 8:7, The New English Bible). De opzienbarende wintergewoonten in het dierenrijk zijn stellig een lof voor de Maker van al deze schepselen.
En vergeet niet: veel van deze zuidwaarts trekkende gevederde reizigers vliegen vrijwel geheel over water, en maken lange non-stop-vluchten. Zo leeft een ondersoort van de goudplevier tijdens de zomer op de toendravlakten van Alaska en reist dan in de herfst 4800 kilometer over de Grote Oceaan naar het eiland Hawaii! En alsof Hawaii nog niet ver genoeg is, gaat hij daarna nog eens 4000 kilometer verder zuidwaarts naar de Marquesas-eilanden. Maar ook daar zal hij vaak niet blijven, en nog eens 800 kilometer verder trekken, naar de eilandjes van de Tuamotu-archipel.
Andere manieren om de winter door te komen
Het zuiden opzoeken is natuurlijk, als men daartoe in staat is, een ideale manier om de kou te ontlopen, maar voor schepselen die niet tot vliegen in staat zijn, is dit meestal een mogelijkheid die niet in aanmerking komt. Een vaak toegepaste methode om de winter door te komen, bestaat dan ook uit het opslaan van een wintervoorraad. De rode eekhoorn is dol op paddestoelen en verzamelt daar gedurende de zomer enorme voorraden van. Eerst droogt hij ze door ze in hoge boomtakken uit te leggen, waarna ze op een droge plaats worden opgetast, klaar voor wintergebruik.
Ook speciale winterkleding hoort bij de strijd tegen de kou. Direct op de huid groeit bij veel dieren tegen het eind van de zomer een dikke voering van fijn, zacht haar, dat de lichaamswarmte goed vasthoudt.
Reeds lang voordat de mens jassen ging maken met luchtvoering, trok het hert al voordeel van de isolerende werking van stilstaande lucht — van het effect dus dat stilstaande lucht zeer goed warmte vasthoudt. Met het aanbreken van de herfst werpt het hert zijn koele zomergewaad af om daar een winterjas voor in de plaats te krijgen, waarvan elke haar een holle schacht bezit. Bedekt met deze lucht-isolerende jas, hoeft een hert zelfs op de koudste dagen slechts een schuilplaats op te zoeken, diep in het bos, tussen de denne- en sparrebomen, om heerlijk warm te blijven.
Maar terwijl een hert nog wel eens in de sneeuw blijft steken, maakt het de sneeuwschoenhaas niets uit hoe dik de sneeuw wel ligt. Groeit er bij het naderen van de winter onder zijn poten niet een dikke overvloed van witte wol, zodat deze uitgroeien tot brede, vederlichte pantoffels die hem zonder bezwaar over de dikste sneeuwlaag dragen, zonder weg te zinken?
Ja, het is nu, in deze tijd van het jaar, dat de dieren op het noordelijk halfrond op allerlei manieren wind en kou trotseren — lekker uitrustend in een hol of gat onder de grond, of in een dikke vacht rondhuppelend door de sneeuw. Het is inderdaad verbazingwekkend om de wintergewoonten van de dierenwereld gade te slaan!