Het wonder van de baarmoeder
HET grootste bouwkundige meesterwerk! Waar is dat volgens u te vinden? Ongetwijfeld zult u direct instemmen met de constatering dat van de miljoenen gebouwen die er bestaan, geen wat zijn constructie betreft de vergelijking met het menselijke lichaam kan doorstaan. En dan te bedenken dat de bouw hieraan voor het belangrijkste deel geschiedt in het kleine vrouwelijke orgaan dat de „baarmoeder” wordt genoemd. Geen wonder dat men nog slechts een fractie begrijpt van de wondermooie werking van deze „wieg” van het leven.
Ze is een orgaan in de vorm van een omgekeerde peer en bestaat uit twee delen: het hoofdgedeelte of „lichaam” en de „cervix” of „baarmoederhals”. De baarmoeder van de gemiddelde ongetrouwde vrouw is ongeveer zeven en een halve centimeter lang en aan de bovenkant, waar ze het wijdst is, ellipsvormig met een diameter van zes bij vijf centimeter. Ze bestaat uit een dikke laag stevig spierweefsel, zodat de binnenholte weinig groter is dan een vingerhoed. Aan de bovenkant monden de twee eileiders uit, aan weerskanten één, elk met een lengte van zo’n elf centimeter. Van deze eileiders buigen zich franjeachtige uitsteeksels naar de twee eierstokken, die elk zijn gelegen nabij de ingang van een eileider. De eierstokken hebben ongeveer de grootte van een ongepelde amandel, terwijl hun inwendige kanaal de diameter heeft van een borstelhaar.
Het eerste stadium van de bouw van een nieuw mensenkind vangt aan met de produktie van een rijpe eicel, ook wel „ovum” genoemd. De eierstokken zijn hier verantwoordelijk voor. Beurtelings zorgen ze om de ongeveer achtentwintig dagen voor de uitstoting van een rijpe eicel. Het kleine nauwelijks zichtbare, speldeknopgrote eitje wordt opgevangen in de trompetvormige ingang van de betreffende eileider en begint een langzame reis door het eileiderkanaal naar de baarmoeder. Dit is de tijd waarin de bevruchting kan plaatsvinden. In die periode zal geslachtsgemeenschap tot gevolg hebben dat (miljoenen) mannelijke zaadcellen de baarmoederhals en baarmoederholte passeren en via de eileider naar de eicel „zwemmen”. Zo klein als het eitje is, heeft het toch nog 85.000-maal de grootte van een zaadcel! Ten slotte slaagt één zaadcel erin de eicel binnen te dringen en de kern ervan te bereiken — waarna mannelijke en vrouwelijke kern zich verenigen om het begin te geven aan een nieuw leven. De miljoenen andere zaadcellen sterven af. Aangezien zaad- en eicellen maar een levensduur van twee dagen hebben, kan de bevruchting slechts gedurende deze krappe periode tot stand komen.
Een nieuw leven begint
Er zij opgemerkt dat een nieuw leven begint zodra de cel zich begint te delen ter vorming van een nieuw individu. Dit en ook de vereniging van zaad- en eicel vindt niet plaats in de baarmoeder, maar in de eileider en soms zelfs tijdens de korte reis van de eicel van eierstok naar eileider. Maar zelden of nooit geschiedt de bevruchting in de baarmoeder. De bevruchte eicel bereikt de baarmoeder op ongeveer de vierde à achtste dag na de bevruchting. Elke handeling die na de bevruchting een eind maakt aan dit proces of erop gericht is de bevruchte eicel te verwijderen, is zonder meer abortus.
Ondertussen bruist het in de baarmoeder van activiteit. Er heeft zich een dikke, zachte, sponsachtige bekleding, rijk aan bloedvaten, gevormd, de „wieg” waarin de bevruchte eicel zich kan nestelen. Ingeval er geen bevruchting plaatsvindt, gaan de bloedvaten in deze slijmvliesbekleding zich samentrekken, waarop het slijmvliesweefsel afsterft en als afgebroken weefsel via de baarmoederhals wordt uitgestoten, zich manifesterend in een bloedingsperiode van doorgaans vier tot zeven dagen, die de menstruatie wordt genoemd.
Indien er bevruchting heeft plaatsgevonden, vermenigvuldigt de bevruchte eicel zich door celdeling tot een klompje cellen, dat echter zo klein is dat het nog gemakkelijk langs het eileiderkanaal kan afzakken naar de baarmoeder. Bij het bereiken van de baarmoeder nestelt dit nu tot „blastocyste” omgedoopte celklompje zich in de zachte bekleding van de baarmoederwand. Weefsel sluit zich over de innestelings-„wond” en het embryo zit veilig geborgen. Later zal het dan aan een „hechtsteel” (de latere navelstreng) verder de baarmoederholte indringen. Rond het embryo en de „hechtsteel” vormt zich een druppelvormige zak gevuld met vloeistof, de zogenaamde „amnion”. De amnionvloeistof dient ter absorbering van schokken en verschaft de groeiende baby ook enige voeding.
De verbazingwekkende placenta
Nu gaan er wonderlijke dingen geschieden in de zachte bekleding van de baarmoeder. De „placenta” begint zich te vormen — een rond, plat orgaan, gehecht aan de wand van de baarmoeder, dat, zoals we zullen zien, tot verbazingwekkende verrichtingen in staat is. Naarmate de placenta vorm begint aan te nemen, verschijnen er in de hechtsteel en het slijmvlies van de baarmoederwand kleine „bloedeilandjes”. Niet lang daarna vormen zich rond deze eilandjes vaatwanden. Baby’s eigen bloedvaatstelsel is bezig zich te ontwikkelen. Tegen het eind van de eerste maand heeft het embryo reeds eenvoudig gevormde niertjes, een spijsverteringskanaal, een lever, een bloedbaan en een hart — een kleine, twee millimeter lange U-vormige buis. De bloedsomlopen van moeder en kind zijn derhalve volledig gescheiden en kunnen zich nooit rechtstreeks met elkaar vermengen.
In de paar maanden dat de placenta actief is, verricht ze een werkelijk ontstellende hoeveelheid werk. Vanaf haar ontstaan in de beginperiode van de zwangerschap tot de geboorte is de baby volledig van haar afhankelijk voor zuurstof, voeding en een massa andere dingen. Met vier maanden heeft de placenta een diameter van iets meer dan zeven en een halve centimeter. Tegen de tijd van de geboorte heeft ze een diameter van twintig centimeter en een gewicht van ongeveer een halve kilo. Bij de geboorte onthecht ze zich van de wandbekleding van de baarmoeder om te worden uitgestoten, waarop ze na de geboorte van het kind verschijnt als de zogenaamde „nageboorte”.
Hoe voorziet de placenta de baby van de benodigde stoffen? Dit wordt tot stand gebracht door middel van de zich tot navelstreng ontwikkelende hechtsteel, waardoorheen het bloed van de baby stroomt. Deze streng bevat drie aders: twee slagaders die van de baby naar de placenta lopen en één ader die van de placenta naar de baby voert. Deze bloedvaten splitsen zich in de placenta als de takken van een boom, en zijn daar omgeven door bladerachtige, uit cellen bestaande „vlokken”. Het bloed van de moeder dat door middel van andere bloedvaten vanaf de baarmoederwand in de placenta wordt geleid, omstroomt deze „vlokken”, zodat deze de afvalstoffen van het embryo kunnen afstaan en voeding kunnen opnemen, dat dan weer via de navelstreng naar de baby wordt gevoerd.
De placenta dient het kind als longen, lever, nieren en darmen, tot de geboorte aan toe. Dan moet baby alles zelf gaan doen. De placenta vervult tevens in bepaalde opzichten de functie van hormoonklier. Daarnaast vervaardigt ze stoffen die infecties kunnen bestrijden. Hoe ze tot dit alles in staat is?
Wel, net als een „long” verruilt de placenta het kooldioxyde uit de bloedstroom van de baby voor zuurstof uit de bloedstroom van de moeder; als een „nier” filtreert ze ureum uit het bloed van baby en hevelt dit over naar het bloed van de moeder, door de nieren van wie het ten slotte wordt afgescheiden. Als een „lever” breekt de placenta bloedcellen van de moeder af en brengt bepaalde noodzakelijke elementen als ijzer in de bloedbaan van het kind. In haar rol van „darm” verteert ze voedselmoleculen met behulp van enzymen. De uitwisseling vindt bij alle bovengenoemde processen plaats via de poriën van de vertakte embryonale bloedvaten. De placenta vervult ook een klierfunctie door zowel ten behoeve van de baby als de moeder bepaalde hormonen te vervaardigen. Ze beschermt de vrucht door de aanmaak van bloedstoffen die infectie tegengaan, zodat mede hierdoor de baby na zijn geboorte volledig in staat zal zijn als een zelfstandig functionerend wezen verder te leven.
Aangezien de placenta datgene verschaft wat ze door het moederlijke bloed krijgt aangevoerd, zal een moeder moeten opletten wat ze in haar lichaam opneemt. Rookt ze een sigaret — de baby zal een zekere hoeveelheid nicotine binnenkrijgen. Neemt ze een geneesmiddel of een verdovend middel in — de baby zal hier de invloed van ondergaan. Raakt ze besmet met een infectieziekte — de baby loopt grote kans insgelijks aangetast te worden.
De geslachtsziekte syfilis bijvoorbeeld levert niet alleen gevaar op voor de moeder, maar kan ook haar kind ernstig en soms zelfs dodelijk schaden, zowel vóór als tijdens de bevalling.
Ook kalmerende of verdovende middelen kunnen bij de geboorte gevaar opleveren. Een pasgeboren kind dient wakker en levendig te zijn, niet versuft of verdoofd, vooral ook omdat de eerste ademhaling vijfmaal zoveel inspanning kost als de daaropvolgende.
De amnion — Het waterige tehuis tijdens de zwangerschap
Tijdens de zwangerschap leeft de baby in de zakvormige amnion, een taai, glimmend, doorschijnend vlies, volledig gevuld met vloeistof. Vloeistof overigens die verre van stilstaat, maar voortdurend in beweging is en elk uur voor een derde wordt ververst, hetgeen neerkomt op een dagelijks uitwisselingsequivalent van bijna drieëntwintig liter! Na ongeveer drie maanden gaat de baby tot ademhalingsoefeningen over. Het is heel goed mogelijk dat deze ademhalingsbewegingen in de amnionvloeistof een belangrijke bijdrage leveren tot de ontwikkeling van de longen. De baby verdrinkt natuurlijk niet, want zijn zuurstofvoorziening wordt nog steeds getrouw verzorgd door de placenta. Wel krijgt hij veel vloeistof binnen, wat niet schadelijk is, en hem kennelijk zelfs enige voeding verschaft.
De amnion verleent de baby nog andere voortreffelijke diensten: zijn tijdelijke huisje is altijd gelijkmatig warm en maakt baby door de omgevende vloeistof bijna gewichtloos zodat hij vrij kan schoppen, ronddraaien en zelfs salto’s maken — allemaal bewegingen om zijn spieren voldoende sterk te maken, zodat ze ook straks, in een ijle atmosfeer, zonder vloeistofondersteuning, bruikbaar zullen zijn.
Wonderbaarlijke gebeurtenissen bij de geboorte
Aan het eind van negen maanden is de baarmoeder tot vele malen haar normale omvang uitgegroeid, om voldoende „accommodatie” te houden voor de baby, die op dat moment een gewicht heeft bereikt van 6 à 9 pond of meer. Wanneer het moment van de geboorte daar is, moet ze zich samentrekken om de baby uit te drijven. De „weeën” treden op. De baarmoeder is hiertoe doelmatig toegerust, met twee samengestelde spiervezelsystemen, die respectievelijk met de klok mee en tegen de klok in rond de baarmoederwand cirkelen. Peristaltische golfbewegingen, opgewekt in de wanden van de eileiders, dienen aan twee kanten als gangmakers voor de baarmoedersamentrekkingen, die van bovendeel naar baarmoedermond trekken. Interessant hierbij is dat dit mechanisme de mogelijkheid in zich bergt van een onregelmatig samentrekkingspatroon, ware het niet dat de baarmoeder tot op zekere hoogte een onafhankelijk ritmepatroon blijkt te bezitten.
Na de geboorte van de baby, verschijnt de navelstreng met daaraan vast de placenta. Gelaten voor wat ze was, zou ze in ongeveer een week verdrogen. Maar doorgaans knipt de verloskundige de streng na haar afgebonden te hebben, door. Levert dit geen ernstig bloedingsgevaar op? In de regel niet. Automatisch gaat zich namelijk in de navelstreng een geelachtige substantie uitzetten waardoor de bloedvaten als door een knevelverband worden afgesloten. Benevens sluit zich in het hart een klep zodat dit orgaan zijn nieuwe (extra) functie als bloedvoorziener van de longen kan gaan vervullen. Was deze voorziening er niet, dan zou de baby onmiddellijk sterven.
De baby wordt gewoonlijk met het hoofd naar beneden geboren. De amnionzak breekt, maar zijn vocht beschermt nog tot het laatst de baby tegen plaatselijk letsel door een hydrostatisch evenwicht te scheppen en de druk van de baarmoeder gelijkelijk over het lichaam van het kind te verdelen. Een pasgeboren baby is schoon en zelfs met geen spatje bloed bedekt. Hij zal nog wat nat zijn van de amnionvloeistof. En wanneer dan daarna ook de placenta loslaat van het baarmoederslijmvlies, krimpt de baarmoeder weer snel tot haar oorspronkelijke of bijna oorspronkelijke grootte in, zonder noemenswaardig bloedverlies.
Voortplantingsorganen verdienen respect
Het is stellig wonderlijk als men leest over het werk dat door de baarmoeder wordt verricht. En ondanks alles wat men erover weet, is nog slechts een tipje van de sluier opgelicht. Biologen en medici kunnen nog zeer weinig over de betrokken processen verklaren. Wie begrijpt ze volledig? Degene die ze ontworpen heeft — de Schepper, Jehovah God. Merk op hoe nauwkeurig de psalmist onder inspiratie kon schrijven (Psalm 139:13, 15, 16):
„Gij zijt het die mijn nieren hebt voortgebracht.”
Ja, elk orgaan in het lichaam is ontworpen door de Schepper en rechtstreeks in de baarmoeder voor zijn specifieke functie vervaardigd.
„Gij hebt mij afgeschermd gehouden in de buik van mijn moeder.”
Zelfs thans zijn veel processen die zich bij de zwangerschap voltrekken, voor de mens onwaarneembaar. God regelde het zo dat het gehele vormingsproces — in al zijn details voor het menselijk oog stellig niet aangenaam — onzichtbaar tot voltooiing zou komen. De baby zoals die uit de baarmoeder komt, is een gereed produkt: schoon, mooi en liefelijk. — Vergelijk 1 Korinthiërs 12:23, 24.
„Mijn beenderen waren voor u niet verborgen
Toen ik in het verborgene werd gemaakt,
Toen ik in de laagste delen der aarde werd geweven.”
In de zesde week heeft het embryo een volledig skelet, nog niet van been, maar van buigzaam kraakbeen, dat later overgaat in been. De psalmist spreekt over het ’weven’ van zenuwen, spieren, weefsels — de duizenden ’draden’ die worden samengevoegd tot een hoogst ingewikkeld patroon van kleur, pracht en doelmatigheid. De plaats waar het zich voltrekt, is de volslagen duistere baarmoeder, even verborgen en mysterieus voor de mens als de diepten der aarde.
„Uw ogen zagen zelfs het embryo van mij,
En in uw boek waren alle delen ervan beschreven,
Met betrekking tot de dagen dat ze werden gevormd
En nog niet één onder ze er was.”
Geleerden weten nu dat de genetische code voornamelijk ligt opgesloten in de „genen”, in de kern van de bevruchte eicel. God, die het genetische patroon voor de mens ontwierp, kan ook vooruit weten welke specifieke lichamelijke en geestelijke kenmerken een kind door overerving zal bezitten. — Vergelijk Genesis 16:11, 12; 25:23; Romeinen 9:10-12.
De psalmist vervolgt dan met te zeggen:
„Dus hoe kostbaar zijn mij uw gedachten!
O God, hoeveel bedraagt de grootse som ervan wel niet!” — Ps. 139:17.
In het besef van de verbazende ingewikkeldheid van ons lichaam en zijn voortplantingsvermogen en de diepe achting die God voor beide koestert, dienen mannen en vrouwen ten stelligste op hun hoede te zijn voor misbruik van hun voortplantingsorganen. Vrijwillige, onnodige sterilisatie zou zeker neerkomen op gebrek aan respect voor Gods schepping. (Vergelijk Deuteronomium 23:1.) Ziekten daarentegen kunnen operaties vereisen waarbij bepaalde organen moeten worden weggenomen om het leven van de patiënt te redden. Deze situatie doet zich nog wel eens voor in verband met de vrouwelijke voortplantingsorganen. Christenen laten de beslissing in dit soort van kwesties over aan het geweten van de betrokken personen. Hun beslissing zal in zo’n geval gebaseerd zijn op hun eigen kennis van het probleem en het advies van de doktoren betreffende de noodzaak of urgentie van een dergelijke operatie. Te allen tijde echter houde men in gedachten dat deze „wieg” van het leven het ontwerp is van God, en met het grootste respect behandeld verdient te worden.
[Diagram op blz. 12]
(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)
1. Baarmoederhals
2. Baarmoederholte
3. Eileider
4. Bevruchting
5. Eierstok