Versnelling in het zettersbedrijf
Door Ontwaakt!-correspondent in Zuid-Afrika
HET gedrukte woord is een blijvende weergave van het gesproken woord en ontleent daar voor een groot deel zijn belangrijkheid aan. Het is dan ook niet vreemd dat het gedrukte woord zo’n grote rol in onze maatschappij is gaan spelen. Maar hoe wordt het gedrukte woord gepubliceerd? Ongetwijfeld hebt u wel eens met een rubber stempel gewerkt. U weet misschien nog dat het bij het samenstellen van de woorden moeilijk was de „p’s” en „q’s” uit elkaar te houden, maar ongetwijfeld hebt u er ook enig inzicht door gekregen wat drukken inhoudt en hoe de afdruk op het papier tot stand komt. Het samenstellen van het materiaal waarmee gedrukt wordt, het zogenaamde zetsel, is een grafische kunst die men zetten noemt. Omdat de meeste mensen alleen in aanraking komen met het eindprodukt — de gedrukte bladzijde — zijn maar weinigen zich bewust van de enorme veranderingen die zich de afgelopen jaren in het zettersvak hebben voltrokken.
Beschouw eens een ogenblik de bladzijde die u nu leest. U ziet hoe het materiaal in twee kolommen is gerangschikt en dat elke regel exact dezelfde lengte heeft. De totale bladzijde biedt een effen grijs beeld, zonder vlekkerige of donker aandoende delen. Dit is het resultaat van vele jaren typografenarbeid, waarin vakmensen er door voortdurende verfijning naar hebben gestreefd lettervormen te ontwerpen die gemakkelijk leesbaar zijn en niet vermoeiend of afleidend voor de ogen.
De zetmethoden van nu vormen een scherp contrast met de moeizame inspanning die men zich vroeger moest getroosten om een zetsel samen te stellen. Voordat in de vijftiende eeuw de losse drukletter in gebruik kwam, waren de drukmethoden die men toepaste, bijzonder primitief en weinig flexibel. Voor alle praktische doeleinden moest de duplicering van een document met de hand geschieden. En men kan zich slechts verbazen over de nauwgezette zorgvuldigheid waarmee de kopiisten het Alexandrijnse, Vaticaanse en Sinaïtische manuscript en nog vele andere afschriften van de bijbel hebben voortgebracht.
Naarmate er steeds meer behoefte aan kopieën ontstond, rees de gedachte om losse drukletters te gaan gebruiken. Daarmee kon men bij het samenstellen en drukken van teksten meer kanten op dan met de houten blokken met behulp waarvan men vroeger drukte en waarop met eindeloos geduld een gehele of gedeeltelijke bladzijde van een boek was uitgesneden. De uitvinding van de losse drukletter moet, voor zover bekend, aan een Chinese alchemist uit de elfde eeuw van onze tijdrekening worden toegeschreven; hij vervaardigde losse letters van een mengsel van klei en lijm, dat hij vervolgens liet drogen. Dit procédé vond echter geen algemene verbreiding. De uitvinding van een losse-lettervorm die werkelijk algemene toepassing vond, wordt in de regel toegeschreven aan Johann Gutenberg (omstreeks 1450 in Duitsland). De drukker kon nu zonder veel moeite pagina’s samenstellen met behulp van een letterkast vol letters, die na het drukken weer opnieuw gebruikt konden worden. Dit handzetten, zoals het wordt genoemd, was weliswaar een langzaam werkend systeem, maar wordt toch nog door veel drukkers toegepast.
Tegen het eind van de negentiende eeuw ontstond er behoefte aan een snellere en meer economische manier van zetten. Een antwoord op dit probleem werd verschaft door Ottmar Mergenthaler, die een volledig automatische machine ontwikkelde die hele loden regels goot met behulp van kleine holle messing gietvormen, die door middel van een toetsenbord tot woorden en regels werden gerangschikt. Deze regelzetmachine, „Linotype” genoemd, werd door de drukkers en uitgevers begroet als het langverwachte antwoord op hun probleem. Thans zijn er over de gehele wereld verbeterde versies van deze „Linotype” in gebruik. En het tijdschrift Ontwaakt! behoort tot de vele publikaties die op deze wijze worden gezet.
Hoewel de Linotype aan de onmiddellijke behoeften voldeed, verschenen er ook andere succesvolle zetmachines op de markt. Erg bekend werd de Monotype, die, zoals zijn naam reeds suggereert, afzonderlijke letters en geen regels giet. De drukkers houden deze machine nog altijd in hoge ere, omdat er drukwerk van superieure kwaliteit mee vervaardigd kan worden en hij ook bijzonder geschikt is voor ingewikkeld zetwerk.
Deze zetmachines hebben als voordeel dat ze betrekkelijk eenvoudig van constructie zijn en door kleine firma’s ook gemakkelijk zelf onderhouden kunnen worden. Na gebruik worden de loden regels of letters die men heeft gegoten, weer gesmolten, waarna men het lood opnieuw kan gebruiken.
De laatste jaren hebben echter een aantal nieuwe ontwikkelingen veel drukkers en uitgevers genoopt zich opnieuw over de problemen van het zetten te buigen. Wat voor ontwikkelingen?
Ten eerste kwam men tot het besef dat het gieten van loden letters een onoverkomelijk nadeel bezit. Het proces is gebonden aan mechanische beperkingen en het smelten van het lood kan niet voorbij een bepaald punt versneld worden. Voorts stellen ook het gewicht en de omvang van het zetmateriaal grenzen aan de snelheid. Bovendien is het zetsel, het loden zetmateriaal, niet het eindprodukt maar slechts een tussenprodukt in het hele drukprocédé; men ging zich daarom afvragen of het niet geheel overbodig kon worden gemaakt. Was er geen directere drukmethode te ontwerpen? De verwezenlijking van deze mogelijkheid zou de drukker niet alleen bevrijden van alle driedimensionale en mechanische beperkingen, maar voor hem tevens de mogelijkheid openen andere principes, zoals licht, magnetisme en moderne elektronica toe te passen.
Omstreeks het midden van onze twintigste eeuw was het klimaat gunstig voor een verandering. De traagheid van het zetprocédé maakte het voor de drukkers moeilijk om aan de snel toenemende vraag te voldoen. Het werd steeds moeilijker aan ervaren vakmensen te komen, en de stakingen door militante typografen brachten stellig geen verbetering in de situatie. Aan de andere kant was de fotografische techniek zover voortgeschreden dat het mogelijk was afbeeldingen (ook van gedrukte tekst op plastic of metalen platen) te etsen en die daarna om de cilinders van gewone drukpersen te buigen.
Bovendien ontdekten veel drukkers dat met de expansie de vloerruimte een beperkende factor begon te vormen. Duizenden tonnen zetsel lagen weggeborgen voor eventuele toekomstige herdrukken. En in veel gevallen was de drukkerij niet meer uit te breiden omdat er geen grond meer was. Zou de oplossing van dit probleem misschien niet gelegen zijn in een inwendige expansie? Het antwoord meende men te moeten zoeken in de ontwikkeling en combinering van twee technieken, namelijk het fotografische etsprocédé (fotolithografie) en het fotozetten. Dit was een natuurlijk huwelijk, aangezien beide technieken zonder metaal werken en beide fotografisch van aard zijn.
Door deze verwezenlijking verscheen er een stroom van patenten en machines op de markt. Bij een onderzoek bleek dat er begin 1970 niet minder dan 80 verschillende fotozetmachines te koop waren. Voorzichtigheid bij aankoop was echter geboden, omdat nieuwere en betere modellen zich met alarmerende snelheid aandienden. Veel drukkers keken dan ook liever nog even de kat uit de boom, in plaats van een machine te kopen die na enkele maanden al weer verouderd zou zijn. Veranderingen waren echter onvermijdelijk, dat besefte iedereen. A. Bluhm beschreef in zijn boek Typesetting de situatie als volgt:
„De snelheid van de technologische vooruitgang is nu zo groot dat de drukkers en fabrikanten alweer verplicht zijn nieuwe methoden en machines in te voeren als hun bestaande systemen nog nauwelijks tijd hebben gehad om enige winst af te werpen en maar al te vaak gaat het gezegde op: „Zodra het werkt, is het verouderd.”
Maar ondanks die onzekerheid, was er één ding zeker: fotozetten had zijn waarde bewezen en zou blijven.
De fotozetsystemen bieden een aantrekkelijke arbeids- en tijdbesparing. Eentonige werkzaamheden en routine-beslissingen worden overgenomen door een mini-computer. De tekst wordt op een toetsenbord uitgetypt, vaak zonder dat men zich over regellengte of afbreken zorgen hoeft te maken. De gewenste lettergrootte, lettervorm en lengte van de regels worden eenvoudig van tevoren aangegeven. De zetcomputer gaat dan automatisch met die gegevens aan het werk, stelt de regels samen en geeft de fotozetmachine alle benodigde instructies. De tekst moet echter nog altijd ingetypt worden. Geen fotozetter of computer kan die basistaak overnemen of getypte onnauwkeurigheden corrigeren. Menselijke handen zijn nog altijd de „opdrachtgevers” van het hele proces.
Om dubbel typewerk te voorkomen — meestal is de zetter bezig met overtikken van reeds getypt materiaal — zijn er optische schriftlezers (Optical Character Recognition of O.C.R.-apparaten) ontwikkeld. Die zijn in staat bepaalde vormen van getypt manuscript te „lezen” en te vertalen in een vorm die de computer kan hanteren — zoals codegaatjes in een ponskaart of elektrische signalen op een magneetband. De snelheid van fotozetters kan ongelooflijk hoog zijn in vergelijking met de snelheid van zo’n twee letters per seconde die men op een Linotype haalt. De nieuwe fotozetters zijn theoretisch in staat tot het zetten van wel 10.000 lettertekens per seconde, en snelheden van 8000 tekens per seconde zijn heel gewoon voor de normaal beschikbare apparaten. En behalve letters kunnen ze ook afbeeldingen reproduceren!
Aan het begin van deze race van nieuwe ontwikkelingen kwam men ook met apparatuur op de markt die net als een schrijfmachine de te fotograferen tekst met inktlint op papier typt. Dit zijn bijzonder efficiënte apparaten, vooral wanneer ze door een computer worden gestuurd. Maar bepaalde systemen die op basis van dit principe werken, zijn erg aan slijtage onderhevig, wat een nadelige uitwerking heeft op het voortgebrachte werk. Niettemin is dit een zeer populaire methode van zetten die uitgebreid wordt toegepast bij de produktie van kranten en tijdschriften.
Fotozetters van de ’eerste generatie’
Toen de drukkers zich meer en meer bewust werden van de mogelijkheden die fotozetten hun bood, gingen de fabrikanten zich toeleggen op de vervaardiging van machines die snel en doeltreffend messcherpe letters konden zetten. Voorop hierbij liepen de fabrikanten van de gewone lood-zetmachines, die met een aantal succesvolle fotozetapparaten op de markt kwamen die qua werking grote gelijkenis vertoonden met hun „lood-broeders”. Om die reden worden ze wel aangeduid als fotozetters van de ’eerste generatie’. In plaats van met de gebruikelijke matrijzen en gesmolten metaal werken deze machines met matrijzen waarop in een doorzichtig venstertje het letterbeeld is aangebracht. Als een regel vol is, worden de matrijzen één voor één op een fotografische film geprojecteerd. Hoewel deze machines zetwerk van goede kwaliteit leveren, is hun snelheid nauwelijks groter dan van een Linotype. In de meeste gevallen worden ze rechtstreeks met een toetsenbord bediend en is hun snelheid afhankelijk van de snelheid van de bediener van het toetsenbord. De „snelle jongens” moesten nog komen.
Fotozetters van de ’tweede generatie’
De ’tweede generatie’ van fotozetters onderscheidt zich door een nog verdere ontbreking van mechanisch werkende onderdelen en een nadruk op elektronica en optiek. En vanwege hun hoge zetsnelheid, die wel kan variëren van 20 tot 40 letters per seconde, moeten ze door een aantal onafhankelijke toetsenborden van voldoende tekst worden voorzien om doeltreffend te worden benut.
Hoewel het ontwerp van deze machines enorm kan variëren, werken ze in hoofdzaak met lenzen die een beeld van de gewenste letter op fotografische film of lichtgevoelig bromidepapier werpen.
Het hart van al deze fotozetters bestaat uit de matrijs of beelddrager. Bij één systeem zijn er bijvoorbeeld acht volledige lettertekens langs de rand van een glazen schijf aangebracht. Terwijl deze schijf met hoge snelheid ronddraait, werpt een aan- en uitflitsende lichtbron een beeld van de afzonderlijke letters via een systeem van spiegels naar een draaibare lenzenhouder die ze overeenkomstig de wensen van de typograaf vergroot projecteert. Dezelfde letter is in 16 verschillende grootten te projecteren!
Andere ontwerpers hebben de lichtbron in een roterende trommel geplaatst, met alle lettertekens aangebracht op de wand van de trommel. En terwijl de trommel draait, valt een lichtflits van de lichtbron door een van de gewenste letters en dan via de lenzen op het filmpapier. Eén ultrasnel systeem heeft veel weg van een honingraat in een bijenkorf. Elke letter in het rooster heeft een onafhankelijke lichtbron. Mechanische bewegingen zijn tot een minimum beperkt. Een van de voordelen van de optische systemen is dat de matrijsbeelden van de letters niet aan slijtage onderhevig zijn, zoals de matrijzen of gietvormen van de Mono- en Linotype. Een ander voordeel heeft men verwezenlijkt met de invoering van veelzijdiger mini-computers. In plaats van een computersysteem dat star een bepaalde functie kan vervullen, gebruikt men nu computers die een verscheidenheid van taken kunnen vervullen door hun geheugen eenvoudig met wisselende programmatapes te voeden.
Op die manier kan een computer met een kleine capaciteit ten volle worden benut. Bovendien is het aantal toetsaanslagen te verminderen door in het geheugen van de computer de routine-instructies en zelfs herhaaldelijk voorkomende zinsneden, woorden of gedeelten van de tekst van het te drukken materiaal op te slaan.
Fotozetters van de ’derde generatie’
Op een veel grotere schaal zijn er echter machines van de ’derde generatie’ ontwikkeld. Deze worden in één groep ondergebracht vanwege het bijna volledig ontbreken van mechanisch werkende onderdelen. In tegenstelling tot de fotozetters van de ’tweede generatie’, die het beeld van de letters in een rooster of op een roterende trommel of schijf hebben vastgelegd, zijn de letters nu in gecodeerde elektrische vorm (digitaal) in het „geheugen” van een computer opgeslagen. Hierdoor heeft men op hetzelfde moment toegang tot duizenden letter- en cijfertekens, die met duizelingwekkende snelheid te voorschijn kunnen worden gehaald. Wanneer een bepaald letterteken wordt opgeroepen, wordt de elektronische informatie versterkt en omgezet tot een lettervorm op een elektronenstraalbuis (televisiebeeldbuis), waarvan het beeld vervolgens wordt gefotografeerd. En zonder optische hulpmiddelen kunnen de letters geheel langs elektronische weg vergroot, uitgerekt, ingedeukt en zelfs tot schuine letters worden vervormd!
Terecht kunnen we ons natuurlijk afvragen of dit de drukkers en uitgevers alle voordelen heeft gebracht waarnaar ze zochten. Zeker, er is in grote mate aan hun wensen tegemoetgekomen. Behalve de toegenomen zetcapaciteit heeft men bovendien wel 40 of 50 percent vloerruimte gewonnen. Men heeft zich van tonnen en tonnen werkeloos liggend drukmetaal kunnen ontdoen en de nieuwe uitrusting heeft slechts een achtste of een tiende van het gewicht van de „giet-machines”. Ook de sombere, donkere opmaakruimte is veranderd en biedt nu het beeld van een lichte, en zelfs betrekkelijk geluidsvrije kantoorafdeling.
Aan de andere kant heeft men voor al deze vooruitgang een prijs moeten betalen. De onderhouds- en aanschafkosten van materiaal en uitrusting zijn evenredig gestegen met de toegenomen produktie. Bovendien kan een storing in computergestuurde apparatuur een ramp betekenen. En in tegenstelling tot de regelgietmachines, die door plaatselijke onderhoudsmonteurs waren te onderhouden, moet er nu voor elke kleinigheid een technicus van buiten komen. Om zulke onderbrekingen te voorkomen, hebben bepaalde drukkerijen het nodig geacht een „schaduw”-uitrusting aan te schaffen, wat natuurlijk, vanwege de snelle veroudering van deze apparatuur, in feite hoogst onwenselijk is. Maar veel drukkerijen gaan ervan uit dat ze hiertoe wel gedwongen zijn willen ze hun concurrentiepositie niet verliezen.
Hoewel veel van deze vorderingen op het gebied van het zetten door commerciële belangen zijn ingegeven, is het van belang te blijven beseffen dat ze alleen mogelijk zijn geworden door het toepassen van wetten en beginselen die reeds vanaf de schepping in de natuur aanwezig waren. Licht, magnetisme en de voortreffelijkste geheugensystemen die men zich maar denken kan, worden overal in de schepping aangetroffen. Ja, uiteindelijk kan de mens slechts de beginselen toepassen en nabootsen die de Schepper zelf heeft ontworpen.
[Diagram op blz. 7]
(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)
lichtbron
matrijsbeeld
lenzen
fotografische film of bromidepapier