Ontzetting op Vlucht 811
24 februari 1989. De dag was net een uur oud. Over een uur of twaalf hoopte ik samen met mijn vrouw, Linda, terug te zijn op Australische bodem. Vlucht 811 naar Nieuw-Zeeland, de eerste etappe van onze thuisreis, beloofde weinig meer dan een routinevlucht te worden.
Toen wij twintig minuten onderweg waren, werden wij opgeschrikt door een luide bons aan de rechterkant van het vliegtuig. Een deel van het interieur van het toestel begaf het, net een rij bij ons vandaan. Wrakstukken en glaswol werden door de cabine geblazen. Er bulderde een ongelooflijk sterke wind door het toestel. Wij beseften toen niet dat er negen passagiers uit het toestel geblazen waren en dat een van hen zelfs een van de rechtermotoren van het vliegtuig ingezogen was!
Het hysterische gegil van passagiers ging bijna verloren in het geluid van de loeiende wind en de schokkende vliegtuigromp. Linda en ik staarden elkaar slechts aan. Woorden waren overbodig. Wij wisten dat wij gingen sterven!
Met een zekere dood voor ogen
Toen ik achteromkeek, zag ik dat er zuurstofmaskers uit het plafond waren gevallen voor de meeste passagiers, maar niet voor Linda en mij. Ik stond op om te proberen het vak met de maskers open te krijgen, maar werd door mijn vrouw teruggetrokken op mijn stoel.
Wij slaagden er echter in onze reddingsvesten onder de stoelen vandaan te trekken en gingen in de crash-houding zitten. Wij wisten niet beter of wij konden elk moment in de Grote Oceaan storten!
Opnieuw keken Linda en ik elkaar aan. „Ik houd van je, Linda”, zei ik. „Ik houd ook van jou”, antwoordde zij. Ik ging weer in de crash-houding zitten en begon met gebogen hoofd tot Jehovah God te bidden.
Je hoort vaak dat als mensen dicht bij de dood zijn, er beelden uit hun leven aan hen voorbijflitsen. Dat ervoeren wij allebei. Wij werden ook bestormd door ’had ik maars’. Mijn vrouw en ik zijn allebei getuigen van Jehovah. Ik had gehoopt eens in aanmerking te komen voor het ambt van dienaar in de bediening in de plaatselijke gemeente. Maar het leek nu wel zeker dat ik dat doel nooit zou bereiken. Linda werd geplaagd door wroeging dat zij nooit de volle-tijdprediking als pionierster op zich had genomen, iets waarover zij het wel vaak gehad had.
Opnieuw riep ik Jehovah aan, deze keer hardop, met mijn rechterhand om die van Linda geklemd. Een van de stewardessen deed een wanhopig beroep op alle passagiers om toch vooral te blijven zitten. Buiten was er niets dan duisternis. Binnen panische angst.
’Wat zou er gebeuren als Linda sterft en ik het overleef?’, dacht ik. ’Wat zouden haar ouders van me denken: ik had hun dochter meegenomen maar haar niet meer teruggebracht.’ De opstandingshoop was nooit zo belangrijk voor ons geweest als op dat moment.
Doorredenerend over de bar kleine kans op overleving als wij zouden neerstorten, begon ik te overdenken hoe het zou zijn in zee terecht te komen en met haaien te maken te krijgen. Ik keek naar mijn voeten en reikte naar mijn schoenen onder de stoel voor me. ’Als een haai zich aan me te goed wil doen,’ dacht ik, ’zal ik hem de tegenvaller bezorgen dat hij door mijn schoenen heen moet!’ Onlogisch? Ja. Maar op zulke momenten is de logica ver te zoeken.
De landing!
Plotseling was er een mededeling: „Over twee minuten landen we!”
„Over twee minuten landen we?” Ik was stomverbaasd. ’Je landt niet op de oceaan — je stort neer’, dacht ik. ’Zouden we op de terugweg naar Honolulu kunnen zijn?’ Slechts enkele ogenblikken later werd mijn vraag beantwoord. De lichten kwamen dichterbij en wij hadden een zeer zachte landing. Toen het vliegtuig tot stilstand kwam, brak er een wild applaus onder de passagiers los! Ik bleef in mijn stoel hangen. Maar niet lang. Al gauw werd ons verzocht het vliegtuig te verlaten. Wij haastten ons naar de uitgangen en gleden langs glijbanen naar de veilige landingsbaan beneden.
Op veilige afstand van het geschonden vliegtuig wierp ik een blik op de oorzaak van ons halve uur van verschrikking: Er was een stuk van tien meter uit de romp gescheurd, waardoor zes rijen van het business class-gedeelte, een deel van het vrachtruim en een klein stukje van de eerste klas te zien waren. Ik herinner me dat ik zag dat een heel zitplaatsengedeelte van de business class intact was gebleven en ik me opgelucht voelde dat iedereen het overleefd moest hebben. Maar ik vergiste me deerlijk! Er bleken zo’n zes rijen stoelen uit het vliegtuig geblazen te zijn, waardoor negen passagiers een verschrikkelijke dood gevonden hadden.
Terwijl een pendelbusje ons naar het hoofdgebouw van de luchthaven terugbracht, begonnen de passagiers elkaar te troosten. Het was duidelijk dat steeds meer van hen in een shocktoestand geraakten. Bij aankomst in het luchthavengebouw werden alle beschikbare telefoons onmiddellijk bezet. Verwarde passagiers probeerden familieleden te bereiken voordat die opgeschrikt zouden worden door radio- en televisieberichten.
Nooit zal ik de daaropvolgende zes uur vergeten. Bebloede en emotioneel verwarde passagiers lagen hier en daar op de vloer van de luchthavenlounge. Reportageteams en advocaten dromden buiten samen. Personeel van de luchtvaartmaatschappij probeerde ons tegen hen te beschermen. Steeds weer werden de passagiers geteld omdat de autoriteiten zich repten om vast te stellen wie er in feite vermist werden.
Later werden alle passagiers ondervraagd door agenten van het Amerikaanse Federal Bureau of Investigation, die zo snel mogelijk wilden nagaan of de ramp aan terroristische activiteiten te wijten was. Dat leek onwaarschijnlijk, maar de luchtvaartinstanties waren begrijpelijkerwijs gespannen. Net twee maanden voordien was er door een bom van terroristen een straalvliegtuig op het Schotse Lockerbie neergestort. Wij hoorden later echter dat een constructiefout de vermoedelijke oorzaak van de tragedie op Vlucht 811 was geweest.
Eindelijk thuis!
Na een korte rust en een warme maaltijd in een hotel op Waikiki Beach werd ons verteld dat de vlucht later op die avond plaats zou vinden. Hoewel enkelen er de voorkeur aan gaven op Waikiki te blijven om op verhaal te komen, besloten Linda en ik en tientallen anderen dat wij deze nachtmerrie zo gauw mogelijk achter de rug wilden hebben. Niettemin was onze vlucht vanaf Honolulu een zenuwslopende ervaring. Bij de geringste beweging van het vliegtuig liep er een rilling over onze rug. Een bemanningslid liet een plastic bekertje ijs vallen en het geluid was alarmerend. Hele rijen passagiers, ikzelf inbegrepen, sprongen op uit hun stoel.
Na verloop van tijd kwamen wij echter veilig en wel in Australië aan. Een familielid, iemand die ons geloof niet deelt, merkte op dat onze overtuiging ons vermoedelijk had geholpen het drama in de lucht te verwerken. En als Linda en ik terugdenken aan die rampzalige vlucht, twijfelen wij er niet aan dat ons vertrouwen in Jehovah God en ons vaste geloof in zijn opstandingsbelofte een grote steun voor ons zijn geweest.
Hoewel wij niet kunnen beweren dat onze overleving in enig opzicht een wonder is geweest, zijn wij beslist dankbaar dat wij nog leven. De ervaring heeft ons in feite geholpen meer dan ooit te beseffen dat het leven een kostbare gave van God is. En wij zijn vastbeslotener dan ooit om het ten volle tot lof van hem te gebruiken. — Verteld door Roger White.
[Illustratie van Roger en Linda White op blz. 16]