Mijn lange, zware strijd voor het ware geloof
Ik was altijd bang dat ik naar de hel zou gaan omdat ik wist dat ik niet goed genoeg was voor de hemel. Ik dacht dat ik zou boffen als ik het vagevuur zou halen en dus bad ik vurig en brandde ik kaarsen om niet in de hel te belanden.
TERWIJL de banden van mijn auto weggleden en slipten op de gladde wegen van een bergpas in Oregon (VS), vroeg ik me af waar ik toch aan begonnen was. Dit was mijn eerste ervaring met rijden in de sneeuw en hier zat ik nu midden in een sneeuwstorm op onbekende wegen, met aan weerszijden steile ravijnen, nauwelijks in staat verder te zien dan de motorkap. Ik dacht dat het met ons gedaan was en dus bad ik tot God mijn passagier en mij te sparen en beloofde dat ik dan weer naar de kerk zou gaan.
Nu, wij haalden het en ik hield mijn gelofte dat ik weer naar de kerk zou gaan. In de gouden gids zocht en vond ik een kerk in die wijk van Seattle en de zondag daarop ging ik erheen. Daar bekroop mij hetzelfde gevoel van leegte dat ik eerder ervaren had. De kerk beklemtoonde hetzelfde als mijn vorige kerk, geld. De collectezak ging drie keer rond! Ik herinner me dat ik tegen God zei dat ik een andere manier zou moeten zoeken om hem te aanbidden.
Als kind was ik streng katholiek opgevoed in een militaristisch gezin. Ik ging naar een katholieke school en ik kan me nog herinneren dat ik op catechisatie zat en aan de non vroeg: „Waarom gebruiken we de bijbel nooit?” Ik kreeg te horen dat ik zwak in het geloof was en meermalen werden mijn ouders van mijn zwakheid verwittigd.
Ik groeide op met een aanhoudende angst voor God. Ik had een onduidelijk beeld van hem. Hij was een God die het verdiende aanbeden te worden maar die je pijnigde als je hem niet op de juiste manier aanbad. Tegen de tijd dat ik zeventien was, zei ik tegen mijn ouders dat ik niet meer naar de kerk ging. Overal voelde ik me dichter bij God dan in de kerk. Vaak maakte ik een strandwandeling en als iets me dan dwarszat, praatte ik erover met God. Ik maakte hem mijn excuses dat ik tot hem praatte zonder de bemiddeling van een priester en vertelde hem dat ik hem gewoon moest laten weten wat ik op mijn hart had. Ik raakte ook gedesillusioneerd door alles wat ik in de wereld zag gebeuren. Het was het hippietijdperk en mijn vrienden hielden zich bezig met ongelimiteerde seks en drugs. Ik zag de trieste gevolgen: ongewenste zwangerschappen, abortussen, overdoses drugs — daar wilde ik niets mee te maken hebben!
Het zoeken begint
Becky, een goede vriendin, en ik besloten de universiteit te verlaten en op zoek te gaan naar iets beters. Er moest iets beters zijn! Wij besloten haar moeder in de staat Washington te bezoeken. Ik vertelde mijn ouders dat ik eruit moest, om te proberen al die problemen waar ik mee zat van me af te zetten. Toen kwamen wij in die sneeuwstorm in Oregon terecht. Na die zondag in Seattle de kerk vol weerzin verlaten te hebben, ging ik naar huis en praatte met Becky’s moeder, Edna, over mijn gevoelens. Zij vertelde me dat zij iemand kende die mijn vragen kon beantwoorden. Zij belde Jehovah’s Getuigen op in de Koninkrijkszaal.
Ik herinner me nog dat ik wachtte op hun komst. Het duurde drie dagen. Maar toen zij kwamen, vond ik dat ik nog nooit van mijn leven mensen had gezien die er zo christelijk uitzagen. Het waren Clarence en Edith Meunier. Clarence had de Wachttoren-Bijbelschool Gilead doorlopen en kende de Schrift kennelijk op zijn duimpje. Ik was onmiddellijk onder de indruk toen zij uitlegden dat God een naam heeft — Jehovah. Het was alsof er in mijn hoofd een lichtje was gaan branden. De eerste studie duurde drie uur en twee dagen later kwamen zij terug voor de volgende.
Ik was zo opgewonden. Al gauw belde ik mijn ouders op om hun te vertellen dat ik de waarheid had gevonden. Ik vertelde hun dat God een naam heeft, Jehovah, en dat Jehovah’s Getuigen de waarheid uit de bijbel onderwijzen. Ik dacht dat zij nooit van Jehovah’s Getuigen gehoord hadden en net zo opgewonden zouden zijn om te leren wat ik had geleerd. Zij hadden echter wel van Jehovah’s Getuigen gehoord en waren erg kwaad. Zij kwamen me naar Californië terughalen.
Toen ik thuiskwam, wist ik dat ik onmiddellijk contact moest zoeken met de gemeente. Ik vond de Koninkrijkszaal, ging naar de eerstvolgende vergadering en ging zitten. Een zuster keek in mijn richting en glimlachte, dus vroeg ik haar of zij met me wilde studeren. Zij viel bijna van haar stoel en stemde er snel in toe. Ik was zo blij weer in een gemeente te zijn want ik was me geïsoleerd gaan voelen. Ik had omgang nodig. — Hebreeën 10:24, 25.
Vervolging door de familie begint
Mijn ouders waren nog steeds erg tegen mijn nieuwe godsdienst gekant en stuurden me naar een psychiater. Toen mijn ouders om een rapport vroegen, zei hij dat ik opstandig was. Ik vertelde hun dat ik niet opstandig was. Voor het eerst van mijn leven had ik iets gevonden waardoor ik antwoord op mijn vragen kreeg, iets wat mij een reden om te leven gaf.
Als ik daarna naar de Koninkrijkszaal ging, waren mijn ouders erg kwaad. Zij gaven me te verstaan dat ik naar elke universiteit kon gaan die ik wilde, elk vak mocht kiezen dat ik wilde, en dat zij dat zouden betalen, maar ik mocht geen contact met Jehovah’s Getuigen hebben. Dit was vooral moeilijk te verdragen omdat ik veel van mijn familie hield. Op een bijzonder onaangename dag zei mijn moeder tegen me dat zij nog liever zou hebben dat ik prostituée werd dan een van Jehovah’s Getuigen. Ik mocht alles worden, maar geen getuige van Jehovah. Mijn ouders zeiden me dat ik de deur uit moest. Psalm 27:10 schoot mij te binnen: „Ingeval mijn eigen vader en mijn eigen moeder mij werkelijk verlieten, zou toch Jehovah zelf mij opnemen.” Een zuster in de gemeente had een huis dat leeg stond en daar mocht ik in wonen.
Ik ontmoette een zuster in de Koninkrijkszaal die, net als ik, gloednieuw in de waarheid was. Haar naam was Chris Kemp. Wij werden heel goede vriendinnen en gingen samenwonen. Op 18 juli 1969 werden wij in het Dodgerstadion in Los Angeles gedoopt.
Op de gemeentevergaderingen keken wij altijd naar een pionierster, Dana Wolff. Zij was erg geestelijk gezind. Wij hoorden dat zij woonruimte zocht en dus kregen wij een geweldige huisgenote.
Ik herinner me nog mijn eerste aandeel op de vergadering. Ik had een demonstratie en die had ik verscheidene malen geoefend. Het was een demonstratie van een boekaanbieding, die ik helemaal van buiten kende. Maar op het laatste moment schreef ik het op en stopte het in mijn zak. Ik stapte het podium op en wist niets meer. Ik zei: „Hallo . . . Hallo . . . Hallo.” Zo’n vijf keer zei ik hallo. Niets herinnerde ik me. Toen keek ik naar het publiek en zei: „Aan de deur doe ik het meestal niet zo”, waarna ik mijn verkreukelde notities uit mijn zak trok en woord voor woord voorlas wat ik moest zeggen. Toen ik klaar was, ging ik naar mijn plaats en huilde.
De broeder die mij gevraagd had het aandeel te doen, vroeg de aanwezigen: „Wat hebben wij van deze aanbieding geleerd?” De zaal bleef stil. Toen stond ik op, keerde me naar het publiek en zei: „Hoe zouden ze iets hebben kunnen leren? Ik was verschrikkelijk! Natuurlijk hebben ze niets geleerd!”, waarna ik weer ging zitten en verder huilde. Ik weet dat mijn aandelen nu iets beter zijn — slechter kan gewoon niet.
Niet lang daarna bracht Dana ter sprake dat zij iemand zocht die wilde verhuizen naar een plaats waar de behoefte groter was om daar samen met haar te pionieren. Die avond gingen Chris en ik naar onze kamer en praatten erover. De volgende dag kwamen we erop terug en vroegen Dana: „Heb je iets aan ons?” Dana was stomverbaasd. Wij waren nieuwelingen; wij waren nog niet lang genoeg gedoopt om gewone pioniers te zijn! Wij waren helemaal niet wat zij als partner had gezocht. Maar zij schreef toch naar het Wachttorengenootschap en wij kregen alle drie een toewijzing voor Middlesborough in Kentucky.
De tegenstand van mijn familie mag niet baten
Wij waren aan het pakken toen mijn ouders opbelden om mij te vertellen dat ik met mijn auto niet de staat Californië mocht verlaten. Zij hadden de lening voor mijn auto medeondertekend en zeiden dat zij de politie zouden bellen als ik probeerde de auto mee te nemen de staat uit. Daarop besloten wij met de bus te gaan. Op een afscheidsfeestje voor ons kwam er een broeder die ik één keer had ontmoet naar me toe en zei: „Ik heb begrepen dat je nog $3000 op je auto moet afbetalen.” Dat bevestigde ik. Hij zei dat hij het wilde betalen, waarop ik zei dat ik dat niet kon accepteren. Hij regelde een gesprek voor me met de broeders in onze gemeente. Die zeiden: „Als hij dat wil, moet je dat goedvinden. Verzet je niet tegen Jehovah’s geest.” Dus werd de auto afbetaald. Mijn ouders waren erg kwaad maar ook verbaasd dat iemand zoiets deed. De dag daarop vertrokken wij naar Kentucky.
Toen wij in Middlesborough aankwamen, werd ons een appartement ter beschikking gesteld achter in een oude Koninkrijkszaal. Het was niet geïsoleerd. ’s Winters werd het er erg koud. Zelfs ’s zomers was het koud, maar wij waren blij dat wij het hadden omdat wij ons geen huur konden veroorloven. Wij hadden maar één kleine kachel. ’s Winters trokken wij van alles over elkaar aan, zelfs als wij naar bed gingen. ’s Ochtends lag er soms een laag ijs over de hele vloer, waaraan onze sokken vast bleven zitten. In de badkamer hadden wij altijd een hamer liggen om het ijs op het water in het toilet stuk te slaan, omdat dat ’s nachts bevroor.
Chris en ik waren nog maar vijf maanden in de volle-tijddienst, maar wij hadden reeds heel wat goede bijbelstudies en het was opwindend daar te zijn. Wij waren zo gelukkig dat wij allemaal gemiddeld ruim 150 uur per maand predikten in die eerste pioniersmaanden. Dana wilde die zomer in de tijdelijke speciale pioniersdienst en besloot daarom naar het hoofdbureau van de Getuigen in New York te gaan. Wij waren er nog nooit geweest en besloten mee te gaan. Terwijl wij daar waren, ging Dana naar de Dienstafdeling en wij gingen mee. Tot onze verbazing kregen wij alle drie een aanstelling als speciale pionier.
Mijn vader breekt zijn woord en verdraait een schriftplaats
In dezelfde maand dat ik met de speciale pioniersdienst begon, intensiveerde Satan zijn pogingen om mij te verzwakken. Ik ontving een gespecificeerde rekening van de bank met de mededeling dat ik $32,80 per maand moest gaan betalen voor mijn universitaire opleiding. Dat kwam als een donderslag bij heldere hemel, want mijn ouders hadden mij altijd gezegd dat zij mijn opleiding zouden betalen als mijn prestaties boven het gemiddelde bleven, en daar had ik voor gezorgd. Ik schreef aan mijn vader en vroeg hem mij op dit punt niet als een van Jehovah’s Getuigen te zien maar mij als zijn dochter te beschouwen. Ik herinnerde hem op een liefdevolle manier aan de afspraak die wij in verband met mijn opleiding hadden gemaakt, dat als ik de punten bleef halen die hij verlangde, hij altijd mijn opleiding zou betalen. Ik vroeg hem mij alsjeblieft niet die last op te leggen omdat het heel moeilijk voor me zou zijn alles af te betalen, daar ik slechts $50 per maand verdiende en daarvan leefde. Als ik $32,80 per maand moest betalen, zou ik nog maar $17,20 overhebben om van te leven.
Mijn vader antwoordde per brief met een schriftplaats. Hij schreef: „Je gebruikt toch altijd de bijbel? Wat denk je van deze schriftplaats: ’Wie niet werkt, zal niet eten.’ Je gebruikt je opleiding niet voor iets nuttigs, dus moet je deze bedragen aan de bank overmaken.” — 2 Thessalonicenzen 3:10.
Toen ik de korte, onvriendelijke boodschap ontving, voelde ik me zeer gekwetst. Ik stapte in mijn auto, reed ergens in mijn eentje heen en huilde omdat ik niet wist wat ik doen moest. Toen droogde ik mijn tranen en werd kwaad. Ik besefte dat het niet mijn ouders waren die mij tegenwerkten maar Satan. Ik schreeuwde tegen Satan me met rust te laten, dat hij het toch niet zou winnen, dat het hem niet zou lukken me uit de pioniersdienst te krijgen.
Veel ontberingen, veel zegeningen
Ik vond een deeltijdbaan voor twintig uur per week — de ene dag elf en de volgende dag negen uur — en ik bleef in de speciale pioniersdienst. Ik leerde al snel mijn voordeel doen met tweedehandswinkels. Mijn wintergarderobe bestond uit vier rokken voor een dollar. Mijn wintermantel had $1,50 gekost. Ik schrobde vloeren om een paar laarzen voor $20 te kunnen kopen. Wij hadden het allemaal moeilijk. Om te proberen geld te sparen, opende ik een spaarrekening. Soms zette ik er 25 cent op en haalde het er dan weer af voor benzine. Ik denk dat de kasbedienden bij de bank het verschrikkelijk vonden als zij me binnen zagen komen. Uiteindelijk sloten zij mijn rekening af — er stond altijd zo weinig geld op. Ik reed naar een benzinepomp met bediening om voor 25 cent benzine te tanken. Ik denk dat de bedienden na een poosje iedere keer als ik aan kwam rijden een diepe zucht slaakten. Het kwam voor dat wij helemaal geen geld voor benzine hadden. Vaak stapten wij in de auto, wetend dat de benzine bijna op was, maar ook wetend dat wij naar een bijbelstudie moesten. Soms vonden wij als wij naar het postkantoor gingen, in onze post een dollar van iemand — net genoeg om het te redden. Ondanks alle problemen konden wij Jehovah’s hand in ons leven zien. Het was heel aangrijpend.
Ik herinner me dat ik weggegooide flessen verzamelde louter om een postzegel op brieven te kunnen plakken. Ik spaarde drie maanden flessengeld op voor een paar schoenen van $8. Toen overkwam mij iets zeer persoonlijks. Ik had letterlijk nog maar twee stel ondergoed. Ik bad tot Jehovah en vertelde hem dat ik vond dat het niet echt gepast was om daarvoor te bidden, maar dat ik niet wist wat ik moest beginnen. Twee weken later ontving ik een pakje met zeventien broekjes, een onderjurk, een blouse en nog meer dingen! Allemaal van iemand van wie ik een jaar niets gehoord had.
Een van de voornaamste problemen in die streek was het clandestien drank stoken. Door hun illegale praktijken vormden de mensen in sommige gebieden een zeer gesloten gemeenschap en stonden zij wantrouwig tegenover vreemden. Niettemin had ik veel studies en uiteindelijk werkte ik een uur of 25 per week in mijn eentje in de velddienst. Nooit heb ik me dichter bij Jehovah gevoeld dan toen omdat ik mij geheel en al op hem moest verlaten. Je leert dat niet de dingen die je bezit ertoe doen, maar dat wat echt telt je band met Jehovah is. Je leert dat materiële dingen je niet gelukkig maken; het is Jehovah die je gelukkig maakt. — Lukas 12:15.
Ik krijg een nieuwe liefdevolle familie
In dezelfde maand dat ik de laatste termijn voor mijn universitaire opleiding had afbetaald, ontmoette ik mijn toekomstige echtgenoot en beste vriend, Jeff Malone. Hij werkte op Bethel en een jaar later trouwden we. Toen ik met Jeff trouwde, trouwde ik niet alleen met hem maar kreeg ik ook zijn moeder, zus en oom erbij, op wie ik erg gesteld ben. Onze gemeenschappelijke liefde voor Jehovah verenigt ons meer dan enige andere band. Jeff en ik kregen een toewijzing in Union City (Tennessee) als speciale pioniers. Daar waren wij nog maar vier maanden toen wij een aanvraag voor Bethel indienden en werden aangenomen.
Wij verlieten Bethel in 1980 en onze dochter, Megan, werd later dat jaar geboren. Onze zoon, J. T., werd geboren in 1983. Jeff en ik dienen op het moment allebei als gewone pionier in Gemeente Forest Hill in Fort Worth (Texas).
Wij besloten dat wij al het mogelijke zouden doen om onze kinderen zo op te voeden dat zij Jehovah zouden liefhebben. Hoewel Jeff ouderling is, heeft hij de geestelijke belangen van ons gezin altijd op de eerste plaats laten komen. Wij hebben de suggesties van het Genootschap opgevolgd wat betreft het geregeld bijwonen van vergaderingen, het voorlezen van de kinderen, deelname aan de velddienst, het bespreken van de dagtekst en meedoen aan Koninkrijkszaal-bouwprojecten. Allebei besteedden wij vaak ruim een uur aan het naar bed brengen van de kinderen — wij zongen voor hen, lazen hun bijbelverhalen voor en baden met elk van hen afzonderlijk. Ons familiestreven is, allemaal samen in de volle-tijddienst te staan. Eén ding hebben wij door de jaren heen altijd uitgesproken belangrijk gevonden — als gezin bijeenblijven, dingen in gezinsverband doen, of het nu om werk of om ontspanning gaat.
Terugkijkend kan ik bevestigen dat David het bij het rechte eind had toen hij zei: „Wat zal ik Jehovah vergelden voor al zijn weldaden jegens mij?” (Psalm 116:12) Er is niets wat Satan heeft kunnen bewerkstelligen dat Jehovah niet heeft kunnen tenietdoen. Ik heb een hecht, liefdevol gezin met Jeff en Megan en J. T., allemaal verenigd in het dienen van Jehovah; en daarnaast heb ik een geweldige wereldomvattende familie gekregen doordat ik deel uitmaak van Jehovah’s organisatie. Het is iets waarvoor ik eeuwig dankbaar zal zijn. — Verteld door Karen Malone.
[Illustratie op blz. 23]
Karen met haar man en twee kinderen