Hoofdstuk 7
De toebereiding van een gelukkige woonplaats voor de mensheid
1. Wat heeft Jehovah de mens als woonplaats gegeven, en hoe dienen wij ze naar waarde te schatten? (Hebreeën 3:4)
ALS iemand voor u een prachtig huis ontwierp en het in een heerlijke omgeving bouwde en het u dan schonk, zou u hem er dan niet voor bedanken? Natuurlijk! Dan dient u ook de grote Ontwerper en Bouwer van deze planeet de aarde van harte dankbaar te zijn. Want de bijbel vertelt ons dat Jehovah, „de Maker van hemel en aarde”, de aarde „aan de mensenzonen” gegeven heeft (Psalm 115:15, 16). Wat een goedgunstig geschenk! En wanneer wij beschouwen hoe Jehovah God deze aarde als woonplaats van de mens toebereidde, moeten wij ons werkelijk verwonderen over de wijsheid en de macht die Hij als de goddelijke Architect en Meesterbouwer ten toon spreidde.
„IN HET BEGIN”
2. Wat getuigt van de grootsheid van Gods schepping? (Psalm 8:3, 4)
2 Wanneer wij ons tot de allereerste woorden van de bijbel wenden, lezen wij: „In het begin schiep God de hemel en de aarde” (Genesis 1:1). Het was ongetwijfeld miljarden jaren geleden dat God deze ontzag inboezemende scheppingsdaad voltrok, en ongeacht de tegenstrijdige theorieën van sommige geleerden over de oorsprong van het universum getuigen de heerlijke hemel en de mooie aarde van de grootsheid van Gods schepping.
3. Hoe toonde God wijsheid toen hij de aarde rijkelijk van water voorzag? (Psalm 104:1, 5, 6)
3 Wat een wijsheid en wat een vooruitziende blik toonde Jehovah toen hij de bouwstenen van het universum samenvoegde! Er is bijvoorbeeld een overvloedige hoeveelheid water hier op aarde. In tegenstelling tot andere vloeistoffen heeft het de ongewone eigenschap lichter in gewicht te worden wanneer zijn temperatuur het vriespunt nadert, zodat het koudere water dan opstijgt en op meren en zeeën een beschermende ijslaag vormt. Als ijs zwaarder zou zijn dan water, zou de aarde reeds lang één „ijsblok” zijn waarop geen leven zou kunnen bestaan. Thans dient water als oplosmiddel, voor het bevloeien van de aarde en als energiebron voor het opwekken van stroom. Ja, zelfs ons lichaam bestaat voor twee derde uit water. Zonder water zouden wij niet kunnen leven. De wijze Schepper voorzag dit alles toen hij de aarde met een „waterdiepte” bedekte. — Genesis 1:2.
4. Hoe komt door de positie van de aarde ten opzichte van de zon en de maan Gods wijsheid tot uitdrukking? (Job 26:7, 14)
4 In verband met de schepping van de aarde is ook de positie van de aarde ten opzichte van de hemel bijzonder interessant. God bewerkte dat de rotatieas van de aarde een hoek van 23 1/2 graad vormt ten opzichte van het vlak van de aardbaan, zodat bij de jaarlijkse omloop om de zon elk halfrond lente, zomer, herfst en winter heeft. De afstand van de aarde ten opzichte van de zon is precies juist voor de instandhouding van het leven. Zou de aarde dichter bij de zon zijn, dan zou het op aarde te heet zijn voor leven; zou ze verder verwijderd zijn, dan zou ze door eeuwig ijs bedekt zijn. De maan werd zo geplaatst dat haar aantrekkingskracht het lichte rijzen en dalen van de zeespiegel, eb en vloed, teweegbrengt, waardoor de stranden der aarde gewassen worden. Wanneer wij daarover nadenken, dient stellig het verlangen in ons op te wellen Jehovah „om zijn machtige werken” te loven! — Psalm 150:1, 2.
DE SCHEPPINGSDAGEN
5, 6. Hoe kunnen wij de lengte van de ’scheppingsdagen’ vaststellen? (Hebreeën 4:3-5)
5 Gedurende talloze eeuwen was de aarde in duisternis gehuld en zonder leven. Maar „Gods werkzame kracht bewoog zich heen en weer over de oppervlakte van de wateren” (Genesis 1:1, 2). Wat zou het resultaat zijn?
6 Hier komen wij nu tot de zeven scheppings-„dagen”. Hoe lang waren deze „dagen”? Veel langer dan vierentwintig uur! De bijbel vertelt ons dat „bij Jehovah één dag als duizend jaren is” (2 Petrus 3:8). Maar elk van deze scheppings-„dagen” moet nog langer zijn geweest. Hoe weten wij dat? In Genesis 2:2 lezen wij dat God na zes scheppings-„dagen” „ertoe [overging] op de zevende dag te rusten van al zijn werk dat hij gemaakt had”. De bijbel toont aan dat Jehovah’s ’rustdag’ nog steeds voortduurt. De apostel Paulus schreef namelijk dat christenen door geloof en gehoorzaamheid hun „uiterste best [moesten] doen die rust in te gaan” (Hebreeën 4:9-11). Volgens de bijbelse tijdrekening zijn er thans bijna zesduizend jaar verstreken sinds God ertoe overging van zijn aardse scheppingswerken te „rusten”. Wij staan nu vlak voor de duizendjarige regering van Christus, en aan het einde daarvan zal Gods voornemen de aarde met een gelukkige menselijke familie te vullen, verwezenlijkt zijn. Dan zal Gods ’rustdag’ eindigen. Dit zou te kennen geven dat deze ’rustdag’ zevenduizend jaar lang is (Genesis 1:28; Openbaring 20:4). Het is redelijk te concluderen dat elk van de zes voorafgaande scheppings-„dagen” van gelijke duur was. Op elk van deze scheppings-„dagen” ging Jehovah een stap verder om de aarde als toekomstige woonplaats voor de mens toe te bereiden. Terwijl wij nu gaan beschouwen hoe Hij dit deed, moeten wij beslist de kracht beseffen van de woorden van de psalmist: „Hoe groot zijn uw werken, o Jehovah! Zeer diep zijn uw gedachten.” — Psalm 92:5.
„ER KOME LICHT”
7. Hoe kwam er licht? (Jesaja 45:7)
7 Tienduizenden jaren geleden ging Jehovah ertoe over te zeggen: „Er kome licht.” Dat kenmerkte het begin van de eerste ’scheppingsdag’. Aan het einde van die lange „dag” had God alles uit de weg geruimd wat het zonlicht ervan had weerhouden op de „oppervlakte van de waterdiepte” die de aarde omhulde, te schijnen. Nu verhinderde geen dikke duisternis meer een onderscheid tussen Dag en Nacht op de aarde. Omdat er nu tijdens de „Dag” licht was, kon later de mens werken en zich in de schoonheden van de aarde verheugen, en de „Nacht” zou hem in staat stellen door een verkwikkende slaap weer nieuwe krachten op te doen. — Genesis 1:3-5.
„ER KOME EEN UITSPANSEL”
8. Hoe toonde Jehovah een vooruitziende blik toen hij „het uitspansel” maakte?
8 Op de tweede ’scheppingsdag’ bewerkte God dat deze wateren gescheiden werden. Een deel van de wateren bleef de oppervlakte van de aarde bedekken en het andere deel zweefde ten slotte als een reusachtig baldakijn over de aardbol. God noemde het uitspansel tussen deze twee grote lichamen van water „Hemel”. Daartoe behoorde ook onze atmosfeer. Hier nu zorgde God voor precies het juiste gasmengsel, dat hoofdzakelijk uit stikstof en zuurstof bestond, opdat de planten en de ademende schepselen, die hij later zou scheppen, zouden kunnen leven. De atmosfeer is precies juist voor een aangenaam leven, en ze dient als bescherming tegen meteoren en schadelijke straling. God is werkelijk een wijze en liefdevolle Schepper! — Genesis 1:6-8.
LAND, ZEEËN EN PLANTENGROEI VOORTGEBRACHT
9. Wat had God in gedachten toen hij de „Aarde” en de „Zeeën” voortbracht? (Jesaja 45:18)
9 Gods werkzame kracht, of geest, bleef zich heen en weer bewegen over de oppervlakte van de aardbol. Op de derde ’scheppingsdag’ nu bewerkte God dat het droge land zich uit ’de wateren onder het uitspansel’ verhief. Ongetwijfeld waren er grote beroeringen toen er landmassa’s omhoog werden gestuwd en de zeeën zich in de gezonken bekkens verzamelden. Ook hier kwamen weer duidelijk Gods wijsheid en liefde tot uitdrukking. Want toen later de dieren en de mens werden geschapen, konden zij hun woonplaats op het droge land bouwen. In de zeeën zou het dan van zeedieren wemelen, en de reusachtige oceaanoppervlakten zouden een temperende invloed op het klimaat uitoefenen, zodat het op de aarde niet te heet of te koud werd. — Genesis 1:9, 10.
10. (a) Wat verscheen er voor het eerst op de „derde dag”, en in welke vormen? (b) Welk nut zou dit later voor de mensen hebben? (Genesis 1:29, 30; Psalm 104:14)
10 Maar er zou op deze „derde dag” nog meer verschijnen. Voor de eerste maal leven! De bijbel bericht daarover:
„Verder zei God: ’De aarde late gras uitspruiten, zaaddragende plantengroei, vruchtbomen die vrucht opleveren naar hun soort, waarvan het zaad erin is, op de aarde’” (Genesis 1:11).
God schiep dus wonderbaarlijke celstructuren en maakte ze zo dat ze zich volgens een „blauwdruk”, die in elke afzonderlijke cel opgesloten lag, konden vermenigvuldigen. Sommige „soorten” werden statige bomen, die schaduw boden en de grond vasthielden. Andere „soorten” werden kleinere bomen en struiken, die noten en bessen en andere vruchten droegen, zodat er behalve groenten een groot aantal smakelijke spijzen was. God bracht ook een schitterende verscheidenheid van bloemen voort, om de aarde te sieren en te verfraaien. Elke plantesoort kon slechts haar eigen „soort” voortbrengen, maar in een verrukkelijke verscheidenheid van kleuren en vormen, zoals dit bijvoorbeeld bij de heerlijke rozenvariëteiten het geval is. — Genesis 1:12, 13.
11. Wat deed God opdat de aarde voedsel kon voortbrengen? (Jeremia 10:12)
11 God voorzag de groene delen van de planten van een substantie die „chlorofyl” genoemd wordt. Met behulp van deze gecompliceerde substantie bewerkt het zonlicht dat koolzuur uit de lucht en water uit de aardbodem met elkaar reageren en suikers vormen, en wel 150 miljard ton per jaar op de gehele aarde. Terzelfder tijd komt daarbij zuurstof vrij, die de lucht vernieuwt. De planten gebruiken deze suikers om te groeien en veranderen ze in de verscheidene soorten van voedsel die wij eten. Derhalve komt de energie die de grote verscheidenheid van levende dingen op aarde in stand houdt, van dit wonderbaarlijke proces, waarbij zonlicht, lucht en water een rol spelen, Maar het geheim van dit proces heeft de mens tot nu toe nog niet ontsluierd! Hoe waar zijn de woorden: „Hoe talrijk zijn uw werken, o Jehovah! Gij hebt ze alle in wijsheid gemaakt. De aarde is vol van uw voortbrengselen.” — Psalm 104:24.
LICHTEN VERSCHIJNEN AAN DE HEMEL
12. (a) Waarom bestaat er geen tegenspraak tussen Genesis 1:1 en 1:16? (b) Wat gebeurde klaarblijkelijk op de „vierde dag”? (Psalm 136:1, 7-9)
12 Op de „vierde dag” ging God ertoe over „de twee grote hemellichten te maken, het grootste hemellicht om te heersen over de dag en het kleinste hemellicht om te heersen over de nacht, en ook de sterren” (Genesis 1:14-19). Maar had God deze hemellichamen niet reeds eerder, „in het begin”, geschapen? Ja, dat klopt. Gelieve echter op te merken dat er een verschil is tussen het werkwoord „schiep” (Hebreeuws: baráʼ) in Genesis 1:1 en het werkwoord „maken” (Hebreeuws: ‘asáh) in Genesis 1:16. Wat op de „vierde dag” klaarblijkelijk gebeurde, was het volgende: Vanaf de aardoppervlakte werden, waarschijnlijk vanwege een zuivering van de atmosfeer, de contouren van de zon, de maan en de sterren zichtbaar. Nu diende de stralende zon als „licht”, om de dag te verlichten en warmte te bieden. Maar hoe stond het met de maan? Welnu, ruimteonderzoekers hebben vastgesteld dat meer dan 50 percent van het maanoppervlak uit glasdeeltjes bestaat, die zich er verbazingwekkend goed voor lenen het zonlicht te weerkaatsen. Telkens wanneer wij een maanovergoten landschap bewonderen, kunnen wij over de wijsheid en liefde van God nadenken, die dit „kleinste hemellicht” gemaakt heeft om de nacht te verlichten!
13. (a) Wat zou de mens met behulp van deze hemellichten kunnen berekenen? (Prediker 3:1) (b) Waarom wordt de „avond” vóór de „morgen” genoemd? (Spreuken 4:18)
13 Te zijner tijd zou de mens met behulp van deze hemellichten de tijd kunnen meten. Alle tijdmeters die de mens zou construeren, zouden echter altijd inferieur zijn aan de hemellichamen, die de Grote Tijdmeter, Jehovah God, tot nut van de mens volgens een nauwkeurig tijdplan in beweging heeft gesteld, en zouden zich naar hun loop richten. Op deze vierde ’scheppingsdag’ begon Gods werk, evenals op alle andere scheppingsdagen, in de „avond”, waarin het zich pas in vage omtrekken aftekende, en duurde voort tot de „morgen”, waarin zijn glorierijke werkzaamheden duidelijk zichtbaar werden.
14. Waarom hebben wij reden dankbaar te zijn voor alles wat God heeft gedaan? (Openbaring 4:11)
14 Bij de voltooiing van zijn grote werken op de derde en vierde „dag” zag God dat het „goed” was (Genesis 1:12, 18). Maar er lagen nog twee gebeurtenisvolle scheppings-„dagen” en een ’rustdag’ voor de boeg. De grootse Schepper trof verdere liefdevolle voorbereidingen voor de woonplaats van de mens, opdat deze later gelukkig zou zijn. Wij dienen hiervoor net zo dankbaar te zijn als koning David, die zei:
„Vele dingen hebt gijzelf gedaan, o Jehovah, mijn God, ja, uw wonderwerken en uw gedachten jegens ons; niemand is met u te vergelijken. Zou ik geneigd zijn erover te vertellen en spreken, ze zijn te talrijk geworden om ze te kunnen verhalen.” — Psalm 40:5.
[Illustratie op blz. 63]
De Schepper rustte de planten zo toe dat ze met behulp van zonlicht, lucht en water voedsel kunnen voortbrengen