Hoofdstuk 7
Messías de Koning identificeren
1. Waarom gebruikte Jehovah Daniël terecht om over het tijdstip waarop bepaalde gebeurtenissen zouden plaatsvinden, te profeteren?
DE PROFEET Daniël zal tot degenen behoren die een opstanding krijgen om te delen in Gods Koninkrijksregeling op aarde. Toen zijn lange leven van dienst voor Jehovah ten einde liep, werd hem gezegd: „Gij zult rusten, maar gij zult opstaan tot uw bestemming aan het einde der dagen.” Daniël was, net als wij thans, zeer geïnteresseerd in „de tijd van het einde” en de „wonderbare dingen” die dan zouden plaatsvinden. Daarom gebruikte Jehovah God, die de tijd nauwkeurig bijhoudt, Daniël terecht als zijn profeet in verband met zijn tijdschema voor de ’komst’ van het Koninkrijk. — Daniël 12:4, 6, 13; 11:27, 35; vergelijk Amos 3:7; Jesaja 46:9-11.
„DE VERWOESTINGEN VAN JERUZALEM”
2. (a) Welke profetie van Jesaja ging in 539 v.G.T. plotseling in vervulling, en op welke wijze? (b) Welk wonder was er nodig wilde Jeremia 25:11, 12 op tijd in vervulling gaan?
2 In overeenstemming met Jehovah’s profetie die eeuwen voordien was uitgesproken, werd het Babylonische Rijk door de legers van Cyrus de Pers en Daríus de Meder veroverd (Jesaja 44:24, 27, 28; 45:1, 2). Daríus werd koning over het vroegere Babylonische koninkrijk. Dat was in het jaar 539 v.G.T. Er waren nu achtenzestig jaar verstreken sedert Nebukadnezar van Babylon de stad Jeruzalem en haar tempel had verwoest, het land Juda had ontvolkt en de in leven gebleven joden naar Babylon had gevoerd. Het was dan ook vol verwachting dat de bejaarde Daniël in het eerste jaar van Daríus schreef: „Ik, Daniël, [onderscheidde] zelf aan de hand van de boeken het getal der jaren waarover het woord van Jehovah tot de profeet Jeremia was gekomen, om de verwoestingen van Jeruzalem te vervullen, namelijk zeventig jaren” (Daniël 9:2; Jeremia 25:11, 12). Door welk wonder zouden de in ballingschap verkerende joden binnen nog maar twee jaar kunnen terugkeren om Jehovah’s aanbidding in Jeruzalem te herstellen?
3. Welk vurige gebed zond Daniël daarom op?
3 Daniël bad vurig tot Jehovah ten behoeve van zijn volk, terwijl hij hun zonden beleed en Jehovah om barmhartigheid smeekte. Bovenal verzocht hij Jehovah Zijn grote naam te zuiveren van de smaad die er door de natiën rondom Israël op was geworpen. Hij smeekte zijn God: „O Jehovah, hoor toch. O Jehovah, vergeef toch. O Jehovah, schenk toch aandacht en handel. Stel niet uit, ter wille van uzelf, o mijn God, want uw eigen naam is over uw stad en over uw volk uitgeroepen.” — Daniël 9:4-19.
4. Hoe verhoorde Jehovah dat gebed?
4 Verhoorde Jehovah dit gebed? Ja! En daarmee vervulde hij tevens zijn profetie. Hij zorgde ervoor dat Daríus’ opvolger, Cyrus van Perzië, het decreet uitvaardigde waarin het Israëlitische overblijfsel de toestemming werd verleend naar Jeruzalem op te trekken en Jehovah’s tempel te herbouwen. Toen de „zeventig jaren” in 537 v.G.T. eindigden, begonnen die gerepatrieerde joden weer offers aan Jehovah te brengen op zijn herbouwde altaar in Jeruzalem. — 2 Kronieken 36:17-23; Ezra 3:1; Jesaja 44:28; 45:1.
DE TIJD BEPALEN VAN DE EERSTE KOMST VAN DE MESSÍAS
5. (a) Wat was het onmiddellijke resultaat? (b) Om welke tijdsperiode gaat het in Daniël 9:24-27?
5 Dat gebed van Daniël had ook een onmiddellijk resultaat. De engel Gabriël verscheen in menselijke gedaante voor hem en begon tot hem te spreken. Hij noemde Daniël „een [voor Jehovah] zeer begeerd man” en vervolgens gaf hij hem verder „inzicht met verstand” (Daniël 9:20-23). Wat hij te zeggen had, was volkomen nieuw, een nog onbekende openbaring voor Daniël. Het was een opzienbarende profetie in verband met gebeurtenissen die een periode van, neen, geen „zeventig jaren”, maar „zeventig weken” zouden bestrijken. Leest u het hele verslag zelf eens in Daniël 9:24-27. Wat betekent deze profetie?
6. Hoe lang duren de „zeventig weken”?
6 Er wordt in gezegd dat er „zeventig weken” waren vastgesteld in verband met de komst van „Messías de Leider”, de beloofde Koning in de geslachtslijn van David. Zouden dit letterlijke weken kunnen zijn? Neen, want alle geprofeteerde dingen zouden nauwelijks in anderhalf jaar kunnen plaatsvinden. Het bleken „weken” te zijn waarin elke dag voor een jaar telt. (Vergelijk Leviticus 25:8.) In feite gebruiken verscheidene bijbelvertalingen in Daniël 9:24 de uitdrukking „zeventig jaarweken”. (An American Translation, Moffatt, Today’s English Version; zie ook de voetnoten in de Willibrordvertaling en de Petrus-Canisiusvertaling.) De „zeventig weken” zijn duidelijk 490 letterlijke jaren.
7, 8. (a) Waarom begonnen de „zeventig weken” niet te tellen vanaf Cyrus’ decreet? (b) Hoe werd Nehemía’s gebed verhoord? (c) Hoe reageerden de joden op het „woord” van de koning? (d) Wanneer gebeurde dit?
7 Wanneer beginnen de „zeventig weken” te tellen? Daniël 9:25 vertelt ons: „Vanaf het uitgaan van het woord om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen.” Cyrus’ decreet bevatte echter niet zo’n „woord”. Het beperkte zich tot ’het herbouwen van het huis van Jehovah’, waarbij het offeraltaar inbegrepen geweest zal zijn (Ezra 1:1-4). Ruim tachtig jaar nadien was de stad zelf nog steeds „verwoest”, met neergehaalde muren. In die tijd was een getrouwe jood, Nehemía, als schenker in dienst bij koning Artaxerxes van Perzië, in de burcht Susan. Toen hij hoorde in welke slechte situatie de joden in Jeruzalem verkeerden, bad hij of deze „smaad” op Jehovah’s naam weggenomen mocht worden. — Nehemía 1:3, 11; 2:17.
8 Met een bedroefd gezicht bracht Nehemía de koning wijn. Artaxerxes vroeg hem: „Waarom staat uw gezicht somber, terwijl gij zelf niet ziek zijt? Dit is niets anders dan een droefgeestigheid van het hart.” Toen de koning de reden vernam, gelastte hij Nehemía onmiddellijk naar Jeruzalem terug te keren om de „muren” en de „poorten” van de stad te herbouwen. Hoe reageerde het volk toen Nehemía daar aankwam om verslag uit te brengen over de door God betoonde gunst en over het „woord [van de koning] om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen”? „Hierop zeiden zij: ’Laten wij opstaan, en wij moeten bouwen.’ Zij sterkten hun handen dus voor het goede werk.” Dit alles gebeurde „in het twintigste jaar van Artaxerxes, de koning”. — Nehemía 2:1-18.
9. Hoe kunnen wij het twintigste jaar van Artaxerxes vaststellen?
9 Welk jaar was dit? In zijn geheel genomen duidt het bewijsmateriaal erop dat deze Artaxerxes (ook „Longimanus” genoemd wegens zijn lange rechterhand) de Perzische troon besteeg bij de dood van zijn vader Xerxes. Artaxerxes’ eerste regeringsjaar zou dan 474 v.G.T. zijn, zodat zijn twintigste jaar 455 v.G.T. geweest moet zijn.a
10. Hoe ging de profetie over de eerste „zeven weken” in vervulling?
10 De „weken” uit Daniël 9:25 zouden dus beginnen te tellen vanaf 455 v.G.T. Wij lezen daar:
„En gij dient te weten en het inzicht te hebben dat er vanaf het uitgaan van het woord om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen tot op Messías de Leider, zeven weken, alsook tweeënzestig weken, zullen zijn. Ze zal terugkeren en werkelijk herbouwd worden, met een openbaar plein en een gracht, maar in de druk der tijden.”
Klaarblijkelijk bestrijken de eerste „zeven weken”, of 49 jaar, de tijd waarin de stad werd herbouwd, tot aan 406 v.G.T. „De druk der tijden” heeft betrekking op de bittere tegenstand die men hierbij van naburige volken ondervond (Nehemía 4:6-20). Niettemin was Jeruzalem, zoals uit de geschiedenis blijkt, tegen het eind van die eeuw een grote en welvarende stad.b
11. Hoe verscheen „Messías de Leider” precies op tijd?
11 Vanaf 455 v.G.T. „tot op Messías de Leider” moesten er echter nog eens „tweeënzestig weken” — dus in totaal 69 jaarweken, of 483 jaar — verstrijken. Deze 483 jaar, waarbij slechts een deel van 455 v.G.T. en een deel van het laatste jaar inbegrepen waren, zouden zich tot in 29 G.T. uitstrekken. Verscheen de Messías toen? Lukas 3:1-3 vermeldt dat „in het vijftiende regeringsjaar van Tiberius Caesar” Johannes de Doper ’in de gehele omtrek van de Jordaan kwam en de doop predikte’. Daar geschiedkundigen vaststellen dat Tiberius op 17 augustus van het jaar 14 G.T. (Gregoriaanse kalender) Romeins keizer werd, volgt daaruit dat Johannes’ prediking en doop in de lente van 29 G.T. — Tiberius’ vijftiende jaar — begonnen moeten zijn. In de herfst van datzelfde jaar — 29 G.T. — werd Jezus gedoopt en daalde er heilige geest vanuit de hemel neer om hem tot Messías te zalven. Inderdaad precies op tijd ter vervulling van de goddelijke profetie! — Lukas 3:21, 22.
12. (a) Wat verwachtten vele joden destijds? (b) Waarom ontging hun de feitelijke betekenis van de profetie? (c) Maar hoe kunnen wij er voordeel van trekken?
12 In die tijd zagen vele joden vol verwachting uit naar de komst van de Messías, deels ongetwijfeld omdat zij op de hoogte waren van de profetie van de „zeventig weken” (Lukas 3:15; Johannes 1:19, 20). Maar wegens hun harde hart ontging de meesten van hen de feitelijke betekenis van de profetie (Matthéüs 15:7-9). Het is thans echter versterkend voor ons geloof om aandacht te schenken aan al die bijzonderheden van „het profetische woord” (2 Petrus 1:19-21). In dat „woord” wordt niet alleen duidelijk aangegeven wie de Messías zou zijn, zoals uiteengezet in de tabel op bladzijde 67, maar wordt ook gewezen op geweldige zegeningen die ons onder het koninkrijk van „Messías de Leider” ten deel zullen vallen. — Jesaja 9:6, 7.
MESSÍAS DE KONING „AFGESNEDEN”
13, 14. Waarom waren de komst en de levensloop van de Messías zo anders dan de joden verwachtten?
13 Leidde de komst van „Messías de Leider” tot een onmiddellijke bevrijding voor de joden? Zij verwachtten dat hij een groot krijgsman zou zijn, een machthebber die hen zou bevrijden van de hardvochtige slavernij aan het Romeinse Rijk (Johannes 6:14, 15). Zijn Vader, Jehovah, had echter een andere soort van bevrijding op het oog.
14 In de profetie van de „zeventig weken” maakte Gabriël duidelijk dat de Messías geen groot politiek heerser zou worden, maar dat hij in plaats daarvan zou worden „afgesneden, met niets voor zichzelf”. Hij zou een schandelijke dood sterven, zonder naam of materiële rijkdom om aan zijn nageslacht na te laten. Hoe treffend werd deze profetie vervuld! Toen Jezus voor de terechtstelling werd uitgekleed, wierpen de soldaten zelfs het lot over alles wat hem nog was overgebleven — zijn bovenklederen. — Daniël 9:26a; Matthéüs 27:35.
15. (a) Wanneer werd de Messías „afgesneden”? (b) Hoe wordt de nauwkeurigheid van dit tijdsaspect bevestigd?
15 Wanneer vond deze terechtstelling plaats? Gabriël zei dat dit zou geschieden „op de helft van de [laatste] week” van jaren, dat wil zeggen, in de lente van 33 G.T., drie en een half jaar na Jezus’ doop en zalving. Als bewijs voor de nauwkeurigheid van de profetie geeft het Evangelie van Johannes te kennen dat Jezus toen het vierde Pascha na zijn doop bijwoonde. — Daniël 9:27a; Johannes 2:13; 5:1; 6:4; 13:1.
16, 17. (a) Hoe gingen de verdere woorden van Daniël 9:26 op tragische wijze in vervulling? (b) Hoe waren de toenmalige ware volgelingen van de Messías een voorbeeld voor ons?
16 Ja, „Messías de Leider” werd „afgesneden”. Wat tragisch dat de joden hun koning niet herkenden! Maar er zou nog meer volgen. Jeruzalem zou weer verwoest worden. Daniëls profetie voorzei namelijk:
„De stad en de heilige plaats zullen door het volk van een leider die komt, ten verderve worden gebracht. En het einde ervan zal door de vloed zijn. En tot het einde zal er oorlog zijn; datgene waartoe besloten is, is verwoestingen.” — Daniël 9:26b.
17 Zoals in de profetie was voorzegd, werd de periode die op het ’afsnijden’ van de Messías volgde, gekenmerkt door oorlog „tot het einde”. Ten slotte drong het Romeinse leger in 70 G.T. als een overstromende vloed het belegerde Jeruzalem binnen. De stad en haar tempel werden vernietigd, ’ten verderve gebracht’. Volgens de geschiedschrijver Josephus kwamen bij die slachting 1.100.000 joden om. Gelukkig hadden de ware volgelingen van de Messías tegen die tijd acht geslagen op het waarschuwende „teken” en hadden zij een veilig heenkomen gezocht in de bergen aan de overzijde van de Jordaan (Matthéüs 24:3-16). Hierdoor wordt ook voor ons in deze tijd beklemtoond hoe belangrijk het is aandacht te schenken aan Gods profetische „teken” voordat het Koninkrijk ’komt’ om het oordeel aan het huidige goddeloze wereldstelsel te voltrekken. — Lukas 21:34-36.
DE MESSÍAS BRENGT ZEGENINGEN
18. Wat voor goeds werd er bij de eerste komst van de Messías tot stand gebracht?
18 Wat zou er dan door de eerste komst van de Messías tot stand worden gebracht? Gabriël had aan Daniël verteld:
„Zeventig weken zijn vastgesteld over uw volk en over uw heilige stad, om de overtreding te doen eindigen en aan zonde een eind te maken en verzoening te doen voor dwaling en voor onbepaalde tijden rechtvaardigheid in te voeren” (Daniël 9:24a).
Vóór en door zijn dood zou „Messías de Leider” dit alles tot stand brengen! Het zou geen politieke bevrijding zijn, maar een grootse geestelijke bevrijding. Door de loskoopkracht van zijn volmaakte menselijke leven, als slachtoffer gegeven, zou Jezus de smet van zonde en overtreding wegnemen van hen die hem als Messías zouden aanvaarden en hen als het geestelijke „Israël Gods” in „een nieuw verbond” brengen. — Galáten 6:16; Jeremia 31:31, 33, 34.
19. Hoe deed de Messías „slachtoffer en offergeschenk . . . ophouden”?
19 Wat dus het Wetsverbond met Mozes als middelaar niet had kunnen bewerken op basis van de dierlijke slachtoffers die in verband daarmee werden gebracht, zou het nieuwe verbond met de Messías als Middelaar nu wel tot stand brengen op basis van zijn ene volmaakte menselijke slachtoffer, gebracht „op de helft van de week”. Aldus zou hij „slachtoffer en offergeschenk doen ophouden” in de zin dat de offers die krachtens de Wet werden gebracht, geen enkele waarde meer zouden hebben (Daniël 9:27). Zoals de apostel Paulus later verklaarde: „De oude dingen zijn voorbijgegaan, zie! nieuwe dingen zijn ontstaan. Maar alle dingen komen van God, die ons door Christus met zich heeft verzoend en ons de bediening van de verzoening heeft gegeven.” — 2 Korinthiërs 5:17, 18.
20. Om welk vooruitzicht voor de mensheid kunt u blij zijn?
20 Mettertijd zouden de voordelen van Jezus’ loskoopoffer zich uitstrekken tot ver buiten het geestelijke Israël, waarvan Paulus deel ging uitmaken, want hij zegt vervolgens dat „God door bemiddeling van Christus een wereld met zichzelf verzoende, waarbij hij hun hun overtredingen niet aanrekende” (2 Korinthiërs 5:19). Bent u, als een deel van de mensenwereld, niet blij dat de overtredingen die u door menselijke onvolmaaktheid begaat, vergeven kunnen worden op basis van het offer van Degene die u met God verzoent?
21, 22. (a) Hoe drukte de zeventigste week „een zegel . . . op visioen en profeet”? (Daniël 9:24) (b) Hoe werd „het Heilige der heiligen” gezalfd?
21 De ’zeventigste week’ zou echter niet alleen ’voor onbepaalde tijden rechtvaardigheid invoeren’. Ze zou ook „een zegel . . . drukken op visioen en profeet”. Zoals Openbaring 19:10 verklaart, is het „het getuigenis afleggen omtrent Jezus dat tot profeteren inspireert”. En Jezus vervulde bij zijn eerste komst als Messías letterlijk honderden profetische uitspraken door wat hij deed en zei. Hierdoor werd als het ware een onuitwisbaar zegel op die profetieën gedrukt om aan te geven dat ze waar en nauwkeurig zijn en hun oorsprong vinden bij de Soevereine Heer Jehovah. Nu zouden, door bemiddeling van de Messías, al Gods beloften van zegening voor zijn volk verwezenlijkt worden. „Want ongeacht hoe vele Gods beloften zijn, ze zijn Ja geworden door tussenkomst van hem” — de Messías, Jezus. — Daniël 9:24b; 2 Korinthiërs 1:20.
22 Iets wat in die ’zeventigste week’ ook tot stand moest komen, was de zalving van „het Heilige der heiligen”. De „met handen gemaakte heilige plaats” in de tempel te Jeruzalem kon Gods voornemen in verband met het vergeven van zonden niet langer dienen. Ze was slechts een kopie geweest van de werkelijkheid in de grote geestelijke tempelregeling, die tot stand kwam toen de Messías in 29 G.T. werd gezalfd. Na zijn dood en opstanding ging Christus de hemel binnen om daar „eens voor altijd” de waarde van zijn menselijk offer voor de Persoon van God aan te bieden (Hebreeën 9:23-26). Gods hemelse woonplaats had aldus een nieuw aspect gekregen. Ze was gezalfd als „het Heilige der heiligen” en was daardoor de geestelijke werkelijkheid geworden waarvan het Allerheiligste van de tempel in Jeruzalem een voorafbeelding was. Te beginnen met de dag van het pinksterfeest in 33 G.T. en tot aan het einde van de ’zeventigste week’ genoten de joden die Gods voorziening aanvaardden, dus een uniek voorrecht. Op basis van Christus’ offer dat in dat „Heilige der heiligen” was aangeboden, werden ook zij gezalfd om als onderpriesters in Gods geestelijke tempel dienst te verrichten.
23. (a) Hoe werden de joden gedurende de zeventigste week speciaal begunstigd? (b) Hoe werden anderen begunstigd nadat de „zeventig weken” geëindigd waren?
23 Met betrekking tot de joden die in het geestelijke Israël opgenomen zouden worden, zegt de profetie: „Hij moet het verbond voor de velen één week lang van kracht laten blijven.” Dit is de ’jaarweek’ van 29-36 G.T., waarin natuurlijke joden speciaal begunstigd werden doordat zij werden aangenomen als een deel van het geestelijke ’zaad van Abraham’ (Daniël 9:27a). Maar daarna, met Petrus’ prediking tot de onbesneden heiden Cornelius, werd voor onbesneden mensen uit de natiën de weg geopend om ook opgenomen te worden in het Abrahamitische verbond. Hierover schrijft Paulus: „In werkelijkheid zijt gij allen zonen van God door middel van uw geloof in Christus Jezus. Want gij allen die in Christus werdt gedoopt, hebt Christus aangedaan. Er is noch jood noch Griek, er is noch slaaf noch vrije, er is noch man noch vrouw, want gij zijt allen één persoon in eendracht met Christus Jezus. Bovendien, wanneer gij Christus toebehoort, zijt gij werkelijk Abrahams zaad, erfgenamen met betrekking tot een belofte.” — Galáten 3:26-29; Handelingen 10:30-35, 44-48.
24. (a) Welke prachtige verzekering ligt er voor nog anderen in de Abrahamitische belofte opgesloten? (b) Hoe kunt u erin delen, zoals uit Lukas 9:23 blijkt?
24 Hoe staat het echter met de rest van de mensheid — de miljarden die niet zijn bijeengebracht om deel uit te maken van de „kleine kudde”, die een erfdeel in de hemel heeft? Gelukkig ligt in de Abrahamitische belofte ook voor hen een prachtige verzekering opgesloten, doordat God daarin verklaart: „Door bemiddeling van [Abrahams] zaad zullen alle natiën der aarde zich stellig zegenen” (Genesis 22:18). Koestert u de wens in die zegen te delen? Dat kan, en met het oog daarop dient u om ’de komst van Gods koninkrijk’ te bidden. Bovendien zult u, als u Gods Woord blijft onderzoeken, leren hoe u zichzelf door middel van uw opdracht aan God kunt „verloochenen” en „voortdurend” Messías de Leider kunt volgen. — Lukas 9:23.
[Voetnoten]
a Zie De Wachttoren, 15 januari 1966, blz. 59-62; Aid to Bible Understanding, blz. 1473.
b Josephus citeert in Tegen Apion, volgens de bewerking van Dr. W. A. Terwogt, Boek I:22, bijvoorbeeld Hecataeus van Abdera, een geschiedschrijver uit de vierde eeuw v.G.T., die schreef: „De Joden hebben over hun geheele land eene menigte versterkte plaatsen en dorpen; zeer sterk echter is er ééne stad, die bijna vijftig stadiën [ruim 10 kilometer] in omtrek heeft en door omtrent honderd-en-twintig-duizend menschen bewoond wordt. Zij noemen haar Jeruzalem.”
[Tabel op blz. 67]
VERVULDE PROFETIEËN MET BETREKKING TOT „MESSÍAS DE LEIDER” TEGEN EINDE VAN „ZEVENTIG WEKEN”
PROFETIE INHOUD VERVULLING
Jesaja 40:3 Johannes de Doper Matthéüs 3:1-3
bereidt de weg
Micha 5:2 Jezus geboren in Matthéüs 2:1-6
Bethlehem
Genesis 49:10 Uit de stam Juda Lukas 3:23-33
Jesaja 7:14 Geboren uit een maagd Matthéüs 1:23-25
Jesaja 9:7 Afstammeling, erfgenaam Matthéüs 1:1, 6-17
van David
Jeremia 31:15 Kindermoord na zijn Matthéüs 2:16-18
geboorte
Hosea 11:1 Uit Egypte (wijkplaats) Matthéüs 2:14, 15
geroepen
Daniël 9:25 Verschijnt aan einde van Lukas 3:1, 21, 22
69 „weken”
Psalm 40:7, 8 Biedt zich aan om Gods Matthéüs 3:13-15
wil te doen
Jesaja 61:1, 2 Met geest gezalfd om te Lukas 4:16-21
prediken
Psalm 2:7 Jehovah verklaart Jezus Matthéüs 3:17
tot „Zoon”
Jesaja 9:1, 2 Licht in gebied van Matthéüs 4:13-16
Galiléa
Psalm 40:9 Predikt vrijmoedig „goede Matthéüs 4:17, 23
nieuws”
Psalm 69:9 IJverig voor Jehovah’s Johannes 2:13-17
huis
Jesaja 53:1, 2 Joden stellen geen geloof Johannes 12:37, 38
in hem
Psalm 78:2 Spreekt in illustraties Matthéüs 13:34, 35
Zacharia 9:9 Rijdt op ezelsveulen de Matthéüs 21:1-9
stad in
Psalm 69:4 Zonder reden gehaat Johannes 15:24, 25
Jesaja 42:1-4 Hoop der natiën; niet Matthéüs 12:14-21
twisten
Psalm 41:9 Door ontrouwe apostel Johannes 13:18,
verraden 21-30
Zacharia 11:12 Voor 30 zilverstukken Matthéüs 26:14-16
Psalm 2:1, 2 Heersers treden op tegen Matthéüs 27:1, 2
gezalfde
Psalm 118:22 Verworpen, maar vast Matthéüs 21:42, 43
fundament
Jesaja 8:14, 15 Wordt steen der Lukas 20:18
struikeling
Psalm 27:12 Valse getuigen tegen hem Matthéüs 26:59-61
Jesaja 53:7 Zwijgt tegenover Matthéüs 27:11-14
beschuldigers
Psalm 22:16 Handen en voeten genageld Johannes 20:25
Jesaja 53:12 Onder overtreders geteld Lukas 22:36, 37
Psalm 22:7, 8 Aan paal beschimpt Matthéüs 27:39-43
Psalm 69:21 Met mirre gekruide wijn Markus 15:23, 36
gegeven
Zacharia 12:10 Aan paal doorstoken Johannes 19:34
Psalm 22:18 Lot geworpen over zijn Matthéüs 27:35
kleren
Psalm 34:20 Geen van zijn beenderen Johannes 19:33, 36
gebroken
Psalm 22:1 Door God aan vijanden Matthéüs 27:46
overgeleverd
Daniël 9:26, 27 Na 3 1/2 jaar Johannes 19:14-16
afgesnedenc
Zacharia 13:7 Herder geslagen, Matthéüs 26:31, 56
kudde verstrooid
Jeremia 31:31 Nieuwe verbond, Lukas 22:20
zonden weggedaan
Jesaja 53:11 Torst de dwalingen van Matthéüs 20:28
velen
Jesaja 53:4 Draagt ziekten van Matthéüs 8:16, 17
mensheid
Jesaja 53:9 Begraven bij de rijken Matthéüs 27:57-60
Psalm 16:10 Opgewekt voordat verderf Handelingen 2:24, 27
intrad
Jona 1:17 Opgewekt op de derde dag Matthéüs 12:40
Psalm 110:1 Verhoogd tot Gods Handelingen 7:56
rechterhand
[Voetnoten]
c Zie de bladzijden 61, 62 in dit boek.