Hoofdstuk 14
’Ik sluit een verbond met u voor een koninkrijk’
1. Welk vooruitzicht stelde Jezus zijn apostelen op de avond vóór zijn dood voor ogen?
DE AVOND voordat Jezus ter dood werd gebracht, vertelde hij zijn getrouwe apostelen: ’In het huis van mijn Vader zijn vele woningen. Ik ga heen om een plaats voor u te bereiden, opdat ook gij moogt zijn waar ik ben.’ Verder zei hij tot hen: „Ik sluit een verbond met u, evenals mijn Vader een verbond met mij heeft gesloten, voor een koninkrijk” (Joh. 14:2, 3; Luk. 22:29). Wat een prachtig vooruitzicht stelde hij hun voor ogen!
2. Hoevelen zullen er met Christus in zijn hemelse koninkrijk delen?
2 Jezus bedoelde echter niet dat alleen die apostelen met hem in zijn hemelse koninkrijk zouden regeren. Later werd bekendgemaakt dat 144.000 losgekochten van de aarde dat grootse voorrecht zouden genieten (Openb. 5:9, 10; 14:1, 4). Streven sommigen er in deze tijd naar zich dat voorrecht waardig te betonen?
DE KONINKRIJKSERFGENAMEN BIJEENBRENGEN
3. Op welke gelegenheid vestigde Jezus in zijn openbare bediening de aandacht?
3 Nadat Johannes de Doper door Herodes Antipas was gevangengezet, ondernam Jezus een intensieve openbare predikingsveldtocht waarin hij de aandacht vestigde op „het koninkrijk der hemelen” (Matth. 4:12, 17). Hij maakte de mensen erop attent dat zij in de gelegenheid zouden zijn dat Koninkrijk binnen te gaan, en zijn discipelen streefden ernstig naar die prijs. — Matth. 5:3, 10, 20; 7:21; 11:12.
4. (a) Wanneer werden de eersten van Jezus’ discipelen met heilige geest gezalfd? (b) Waaruit blijkt dat van die tijd af de aandacht werd gericht op het bijeenbrengen van de Koninkrijkserfgenamen?
4 Met Pinksteren in 33 G.T. werden de eersten van hen met heilige geest gezalfd (Hand. 2:1-4; 2 Kor. 1:21, 22). De mensen werden in kennis gesteld van Gods voorziening tot redding — een redding die tot onsterfelijk hemels leven leidde. Petrus gebruikte „de sleutels van het koninkrijk der hemelen” om deze kennis te ontsluiten — eerst voor de joden, vervolgens voor de Samaritanen en daarna voor mensen van de heidense natiën (Matth. 16:19). Er werd speciale aandacht besteed aan het samenstellen van de regering die 1000 jaar heerschappij zou voeren over de mensheid, en bijna alle geïnspireerde brieven in de christelijke Griekse Geschriften zijn in eerste instantie gericht tot deze groep van Koninkrijkserfgenamen — „de heiligen”, „deelgenoten van de hemelse roeping”.a
5. Werden zij tot hemels leven geroepen omdat zij beter waren dan dienstknechten van God die voordien hadden geleefd?
5 Dat zij tot hemels leven werden geroepen, was niet omdat zij op de een of andere wijze beter waren dan alle dienstknechten van God die vóór Pinksteren 33 G.T. waren gestorven (Matth. 11:11). Het was veeleer zo dat Jehovah nú was begonnen degenen uit te kiezen die mederegeerders met Jezus Christus zouden zijn. Hierna was er nog zo’n negentien eeuwen lang slechts één roeping, de hemelse. Het was een onverdiende goedheid die God aan een beperkt aantal personen verleende ter bevordering van zijn eigen liefdevolle en wijze voornemens. — Ef. 2:8-10.
6. (a) Waarom moest de tijd aanbreken dat er een eind zou komen aan de hemelse roeping? (b) Wie zou de aangelegenheden zo leiden dat de profetie betreffende de „grote schare” ook in vervulling zou gaan, en wat is er werkelijk gebeurd?
6 Te zijner tijd zou het voorgeschreven maar beperkte aantal van 144.000 compleet zijn. De uiteindelijke verzegeling van deze geestelijke Israëlieten, als teken dat zij goedgekeurd bevonden waren, zou nabij zijn (Openb. 7:1-8). Dan zou Jehovah door middel van zijn geest en doordat hij zijn zichtbare organisatie in staat zou stellen zijn Woord te begrijpen, de aangelegenheden zo leiden dat er een ander deel van zijn voornemen werd verwezenlijkt, zoals in Openbaring 7:9-17 wordt beschreven. Er zou een „grote schare” uit alle natiën worden bijeengebracht en de leden ervan zouden het opwindende vooruitzicht hebben de grote verdrukking te overleven en voor eeuwig in volmaaktheid in een aards paradijs te leven. Als wij beschouwen wat er werkelijk is gebeurd, schijnt alles erop te wijzen dat de hemelse roeping in het algemeen omstreeks het jaar 1935 was voltooid, het jaar waarin de aardse hoop van de „grote schare” duidelijk werd onderscheiden. Sedertdien hebben miljoenen aanbidders van Jehovah die oprecht de hoop koesteren voor eeuwig hier op aarde te leven, zich met de betrekkelijk weinige duizenden overgeblevenen van de hemelse klasse verbonden.
7. Is het mogelijk dat sommigen zelfs in deze tijd nog de hemelse roeping ontvangen, en waarom antwoord je zo?
7 Wil dit zeggen dat er nu niemand meer door God tot hemels leven wordt geroepen? Totdat de uiteindelijke verzegeling plaatsvindt, is het mogelijk dat enkelen die deze hoop bezitten, ontrouw blijken te zijn, en dan zullen er anderen moeten worden gekozen om hun plaats in te nemen. Maar het schijnt redelijk dat dit slechts zelden zou voorkomen.
HOE WEET IEMAND DAT HIJ EEN GEESTELIJKE ZOON IS?
8. Uit welke verklaring van Paulus blijkt hoe zij die door heilige geest zijn verwekt, zich van dat feit bewust zijn?
8 Gods geest geeft gedoopte christenen die de hemelse roeping hebben ontvangen, de onmiskenbare verzekering van hun aanneming als geestelijke zonen. De apostel Paulus maakte dit duidelijk toen hij in zijn brief aan de „heiligen” in Rome beschreef in welke verhouding alle ware christenen in die tijd tot God stonden. Hij zei: „Allen die door Gods geest worden geleid, zijn Gods zonen. Want gij hebt geen geest van slavernij ontvangen, die wederom vrees veroorzaakt, maar gij hebt een geest van aanneming als zonen ontvangen, door welke geest wij uitroepen: ’Abba, Vader!’ De geest zelf legt getuigenis af met onze geest dat wij Gods kinderen zijn. Indien wij dan kinderen zijn, zijn wij ook erfgenamen, ja, erfgenamen van God, maar medeërfgenamen met Christus, mits wij te zamen lijden, opdat wij ook te zamen worden verheerlijkt.” — Rom. 1:7; 8:14-17.
9. Hoe ’legt de geest zelf getuigenis af’ met de geest van degenen die werkelijk zonen Gods zijn?
9 Hier wordt onze aandacht gevestigd op twee betekenissen waarin het woord „geest” wordt gebruikt: „de geest zelf” en „onze geest”. De eerste „geest” is Gods onzichtbare werkzame kracht. Die geeft zijn geestelijke kinderen de overtuiging dat zij zijn aangenomen als Gods vrije kinderen. Die geest legt ook getuigenis af via Gods geïnspireerde Woord, de bijbel, die als een persoonlijke brief aan zijn geestelijke kinderen is (1 Petr. 1:10-12). Wanneer degenen die door heilige geest zijn verwekt, lezen wat de Schrift tot geestelijke zonen van God zegt, reageren zij terecht met: ’Dat geldt voor mij.’ Aldus legt Gods eigen werkzame kracht op verschillende manieren getuigenis af met hun geest — de kracht waardoor hun verstand en hart worden gemotiveerd — dat zij Gods kinderen zijn. In overeenstemming met wat Gods geest aldus te kennen geeft, raken hun verstand en hart ingesteld op het vooruitzicht medeërfgenamen met Christus te zijn, en zij aanvaarden de verantwoordelijkheden die zij als Gods geestelijke kinderen bezitten. — Fil. 3:13, 14.
10. (a) Door welke factoren op zich wordt iemand niet geïdentificeerd als een gezalfde christen? (b) Welk standpunt nemen de „andere schapen” in met betrekking tot hun plaats in Gods voornemen?
10 Is dat op jou van toepassing? Zo ja, dan heb je een geweldig voorrecht. Het zou echter een vergissing zijn te concluderen dat iemand vanwege zijn innige waardering voor diepere geestelijke dingen of omdat hij ijverig is in de velddienst of intense liefde voor zijn broeders heeft, dus wel een met de geest gezalfde christen moet zijn. Diezelfde dingen zijn kenmerkend voor velen van de „andere schapen”. Ook hun hart wordt geraakt door wat zij in de Schrift over Christus’ medeërfgenamen lezen, maar zij vermeten zich niet, aanspraak te maken op iets wat God niet voor hen heeft weggelegd. (Vergelijk Numeri 16:1-40.) Zij erkennen Gods oorspronkelijke voornemen met de aarde en doen vol waardering hun best om daar een aandeel aan te hebben.
OP WAARDIGE WIJZE DEELNEMEN
11. Wie wonen de jaarlijkse herdenking van Jezus’ dood bij, en waarom?
11 Elk jaar op 14 Nisan na zonsondergang herdenken de gezalfde volgelingen van Jezus Christus in alle delen van de aarde zijn dood, in overeenstemming met de instructies die hij aan zijn apostelen gaf (Luk. 22:19, 20). Ook de „andere schapen” wonen die herdenking bij. Zij gebruiken echter niet van het brood en de wijn, maar zijn eerbiedige toeschouwers.
12. Hoe bleven sommige vroege christenen in Korinthe in gebreke gepaste waardering voor het Avondmaal des Heren te tonen?
12 Dit is geen zinloos religieus ritueel, maar het heeft een krachtige betekenis. Aan eerste-eeuwse christenen in Korinthe (Griekenland), van wie het sommigen aan gepaste waardering voor de gebeurtenis ontbrak, gaf de apostel Paulus in een brief ernstige raad. Hij schreef: „Al wie . . . op onwaardige wijze het brood eet of de beker des Heren drinkt, zal schuldig zijn met betrekking tot het lichaam en het bloed des Heren.” Wat maakte hen tot „onwaardige” deelnemers? Zij bereidden zich er niet op juiste wijze in hun hart en hun geest op voor. Er heerste verdeeldheid in de gemeente. Ook gingen sommigen zich vóór de vergadering aan voedsel en drank te buiten. Zij stonden onverschillig tegenover het Avondmaal des Heren. Zij bezaten niet de juiste geestesgesteldheid om de gewichtige betekenis van het brood en de wijn te onderscheiden. — 1 Kor. 11:17-34.
13. Wat is de betekenis van het brood en de wijn die bij de Gedachtenisviering rondgaan?
13 Wat is die betekenis? Die is niet gelegen in enige veronderstelde miraculeuze transformatie van het brood en de wijn. Christus wordt in geen enkel opzicht bij elke Gedachtenisviering opnieuw geofferd. De Schrift verklaart dat „Christus eens voor altijd [werd] geofferd om de zonden van velen te dragen” (Hebr. 9:28; 10:10; Rom. 6:9). Het ongezuurde brood en de rode wijn zijn slechts symbolen die het letterlijke lichaam dat Jezus heeft geofferd en het letterlijke bloed dat hij heeft vergoten, vertegenwoordigen. Maar hoe kostbaar zijn deze werkelijkheden! Jezus’ zondeloze menselijke lichaam werd gegeven opdat de mensenwereld de gelegenheid zou hebben eeuwig te leven (Joh. 6:51). En zijn vergoten bloed dient een tweeledig doel — het reinigt mensen die er geloof in oefenen van zonde, en het bekrachtigt tevens het nieuwe verbond tussen God en de gemeente van het geestelijke Israël, dat uit met de geest gezalfde christenen bestaat (1 Joh. 1:7; 1 Kor. 11:25; Gal. 6:14-16). Deze kostbare voorzieningen maken het voor de leden van de „kleine kudde” mogelijk dat zij door God rechtvaardig worden verklaard, ja, dat hun werkelijk menselijke volmaaktheid wordt toegeschreven (Luk. 12:32). Dit gebeurt opdat zij door heilige geest verwekt kunnen worden als zonen Gods, ten einde deelhebbers met Christus in zijn hemelse koninkrijk te zijn. Doordat zij elk jaar van de Gedachtenissymbolen gebruiken, en aldus getuigenis afleggen van hun hemelse hoop, wordt hun waardering voor het feit dat zij in het ’nieuwe verbond’ zijn opgenomen, waarvan Christus de Middelaar is, vernieuwd en verdiept. — Hebr. 8:6-12.
„WIJ WILLEN MET ULIEDEN GAAN”
14. (a) Waarom gebruiken de „andere schapen” niet van de Gedachtenissymbolen, maar waarnaar zien zij vol verwachting uit? (b) Hoe beschouwen zij hun verbondenheid met het overblijfsel van Koninkrijkserfgenamen?
14 De „andere schapen” merken op hoe Jehovah met zijn gezalfden heeft gehandeld en zij hebben zich bij hen aangesloten met de woorden: „Wij willen met ulieden gaan, want wij hebben gehoord dat God met ulieden is” (Zach. 8:20-23). Niet alleen komen zij bijeen, maar zij maken ook gezamenlijk het goede nieuws van het Koninkrijk op de gehele bewoonde aarde bekend. De „andere schapen” zijn echter niet met het geestelijke Israël in het „nieuwe verbond” opgenomen, noch in het ’verbond voor een koninkrijk’, dat Jezus sloot met degenen die uitgekozen zijn om met hem in hemels leven te delen; daarom gebruiken zij terecht niet van de Gedachtenissymbolen (Luk. 22:20, 29). Maar naarmate het doel van het „nieuwe verbond” wordt bereikt doordat de laatste leden van de „kleine kudde” tot het hemelse koninkrijk worden vergaderd, beseffen de „andere schapen” dat dit erop duidt dat de zegeningen die zij door middel van dat Koninkrijk op aarde zullen ontvangen, naderbij komen. Zij beschouwen het als een voorrecht tijdens de „laatste dagen” in eendracht met het loyale overblijfsel van Koninkrijkserfgenamen te dienen.
[Voetnoten]
a Zie de openingsverzen van Romeinen, 1 en 2 Korinthiërs, Efeziërs, Filippenzen, Kolossenzen, Titus, 1 en 2 Petrus; ook Galáten 3:26-29, 1 Thessalonicenzen 2:12, 2 Thessalonicenzen 2:14, 2 Timótheüs 4:8, Hebreeën 3:1, Jakobus 1:18, 1 Johannes 3:1, 2 en Judas 1.
OVERZICHTSBESPREKING
● Waarom wordt in de christelijke Griekse Geschriften zo vaak de aandacht gevestigd op de hemelse hoop?
● Hoe zijn degenen die als zonen Gods zijn verwekt, zich van dit feit bewust? Wat is de betekenis van de Gedachtenissymbolen waarvan zij gebruiken?
● Hoe geven de „andere schapen” er blijk van dat zij werkelijk in eendracht met de „kleine kudde” zijn?