Hoofdstuk 6
Een heilig geheim ontsluieren
1. Hoe dienen wij te reageren op het luisterrijke tafereel dat in Openbaring 1:10-17 opgetekend staat?
HET visioen van de verheerlijkte Jezus is inderdaad ontzag inboezemend! Ongetwijfeld zouden ook wij, indien wij daar samen met de apostel Johannes ooggetuigen van waren geweest, overweldigd zijn door die luisterrijke heerlijkheid en ons net als hij ter aarde hebben geworpen (Openbaring 1:10-17). Dit ongeëvenaarde geïnspireerde visioen is bewaard gebleven om ons in deze tijd tot handelen aan te sporen. Evenals Johannes dienen wij blijk te geven van nederige waardering voor alles wat dit visioen inhoudt. Mogen wij altijd eerbiedig ontzag hebben voor Jezus’ positie als op de troon geplaatste Koning, Hogepriester en Rechter. — Filippenzen 2:5-11.
„De Eerste en de Laatste”
2. (a) Met welke titel stelt Jezus zich voor? (b) Wat wordt er bedoeld als Jehovah zegt: „Ik ben de eerste en ik ben de laatste”? (c) Waarop vestigt Jezus’ titel „de Eerste en de Laatste” de aandacht?
2 Niettemin hoeft ons ontzag geen plaats te maken voor ziekelijke angst. Jezus stelde Johannes gerust, zoals de apostel vervolgens vertelt: „En hij legde zijn rechterhand op mij en zei: ’Vrees niet. Ik ben de Eerste en de Laatste, en de levende’” (Openbaring 1:17b, 18a). In Jesaja 44:6 geeft Jehovah met de volgende woorden een juiste beschrijving van zijn eigen positie als de ene en enige almachtige God: „Ik ben de eerste en ik ben de laatste, en buiten mij is er geen God.”a Wanneer Jezus zich voorstelt met de titel „de Eerste en de Laatste” maakt hij er geen aanspraak op gelijk te zijn aan Jehovah, de Grootse Schepper. Hij maakt gebruik van een titel die hem op passende wijze door God is verleend. In Jesaja omschreef Jehovah Zijn unieke positie als de ware God. Hij is de eeuwige God, en buiten hem bestaat er inderdaad geen God (1 Timótheüs 1:17). In de Openbaring spreekt Jezus over de hem verleende titel, waardoor de aandacht wordt gevestigd op zijn unieke opstanding.
3. (a) In welk opzicht was Jezus „de Eerste en de Laatste”? (b) Wat houdt het in dat Jezus „de sleutels van de dood en van Hades” heeft?
3 Jezus was inderdaad „de Eerste” mens die tot onsterfelijk geestelijk leven werd opgewekt (Kolossenzen 1:18). Bovendien is hij „de Laatste” die door Jehovah zelf aldus werd opgewekt. Zo wordt hij „de levende . . . [die] tot in alle eeuwigheid [leeft]”. Hij bezit onsterfelijkheid. In dit opzicht is hij gelijk aan zijn onsterfelijke Vader, die „de levende God” wordt genoemd (Openbaring 7:2; Psalm 42:2). Voor alle andere leden van de mensheid is Jezus zelf „de opstanding en het leven” (Johannes 11:25). In overeenstemming hiermee zegt hij tot Johannes: „Ik werd een dode, maar zie! ik leef tot in alle eeuwigheid, en ik heb de sleutels van de dood en van Hades” (Openbaring 1:18b). Jehovah heeft hem de macht gegeven om de doden op te wekken. Daarom kan Jezus zeggen dat hij de sleutels heeft om de poorten te ontsluiten voor degenen die zich in de kluisters bevinden van de dood en Hades (het gemeenschappelijke graf). — Vergelijk Matthéüs 16:18.
4. Welk bevel herhaalt Jezus, en tot nut van wie?
4 Jezus herhaalt hier zijn bevel het visioen op te tekenen door tot Johannes te zeggen: „Schrijf . . . de dingen op die gij gezien hebt, en de dingen die zijn en de dingen die hierna zullen geschieden” (Openbaring 1:19). Welke opwindende dingen zal Johannes nog tot ons onderricht bekendmaken?
De sterren en de lampestandaarden
5. Hoe verklaart Jezus de betekenis van „de zeven sterren” en „de zeven lampestandaarden”?
5 Johannes heeft Jezus in het midden van zeven gouden lampestandaarden gezien met zeven sterren in zijn rechterhand (Openbaring 1:12, 13, 16). Nu verklaart Jezus dit: „Wat het heilige geheim betreft van de zeven sterren die gij op mijn rechterhand hebt gezien, en van de zeven gouden lampestandaarden: De zeven sterren betekenen de engelen van de zeven gemeenten, en de zeven lampestandaarden betekenen zeven gemeenten.” — Openbaring 1:20.
6. Wat wordt door de zeven sterren afgebeeld, en waarom werden de boodschappen speciaal tot hen gericht?
6 De „sterren” zijn „de engelen van de zeven gemeenten”. In de Openbaring symboliseren sterren soms letterlijke engelen, maar Jezus zou zich stellig niet van een menselijke schrijver bedienen om aan onzichtbare geestelijke schepselen te schrijven. De „sterren” moeten dus de menselijke opzieners of ouderlingen in de gemeenten zijn, die als Jezus’ boodschappers worden beschouwd.b De boodschappen worden tot de sterren gericht, want zij zijn verantwoordelijk voor het opzicht over Jehovah’s kudde. — Handelingen 20:28.
7. (a) Waarom betekent het feit dat Jezus tot slechts één engel in elke gemeente spreekt, niet dat elke gemeente slechts één ouderling heeft? (b) Wie worden feitelijk door de zeven sterren in Jezus’ rechterhand afgebeeld?
7 Betekent het feit dat Jezus tot slechts één „engel” in elke gemeente spreekt, dat elke gemeente slechts één ouderling heeft? Neen. Reeds in Paulus’ tijd had de gemeente in Éfeze een aantal ouderlingen, niet slechts één (Openbaring 2:1; Handelingen 20:17). In Johannes’ tijd, toen er boodschappen aan de zeven sterren werden gezonden om te worden voorgelezen aan de gemeenten (ook aan de gemeente in Éfeze), moeten de sterren dus al degenen hebben afgebeeld die in de lichamen van ouderlingen binnen Jehovah’s gezalfde gemeente dienst verrichtten. Zo lezen ook opzieners in deze tijd aan hun gemeenten brieven voor die zij hebben ontvangen van het Besturende Lichaam, dat bestaat uit gezalfde opzieners die onder leiding van Jezus dienst verrichten. Het plaatselijke lichaam van ouderlingen moet zich ervan vergewissen dat Jezus’ raad door hun gemeente wordt opgevolgd. Natuurlijk strekt de raad allen die met de gemeenten zijn verbonden tot nut, niet slechts de ouderlingen. — Zie Openbaring 2:11a.
8. Waarop duidt het feit dat de ouderlingen in Jezus’ rechterhand zijn?
8 Aangezien Jezus het Hoofd van de gemeente is, wordt er van de ouderlingen terecht gezegd dat zij in zijn rechterhand zijn, dat wil zeggen, onder zijn gezag, toezicht en leiding (Kolossenzen 1:18). Hij is de Opperherder en zij zijn onderherders. — 1 Petrus 5:2-4.
9. (a) Wat wordt door de zeven lampestandaarden gesymboliseerd, en waarom zijn lampestandaarden er een passend symbool van? (b) Waaraan zal het visioen de apostel Johannes waarschijnlijk herinnerd hebben?
9 De zeven lampestandaarden zijn de zeven gemeenten waaraan Johannes het boek Openbaring richt: Éfeze, Smyrna, Pérgamum, Thyatíra, Sardes, Filadélfia en Laodicéa. Waarom worden gemeenten door lampestandaarden gesymboliseerd? Omdat christenen, hetzij individueel of collectief als gemeenten, in deze duistere wereld ’hun licht voor de mensen moeten laten schijnen’ (Matthéüs 5:14-16). Bovendien behoorden lampestandaarden tot het interieur van Salomo’s tempel. Dat de gemeenten lampestandaarden werden genoemd, zal Johannes er waarschijnlijk aan herinnerd hebben dat elke plaatselijke gemeente van gezalfden in illustratieve zin „Gods tempel” genoemd kan worden, een woonplaats voor Gods geest (1 Korinthiërs 3:16). Voorts verrichten leden van de gemeente van gezalfden in het tegenbeeld van de joodse tempelregeling dienst als „een koninklijke priesterschap” in Jehovah’s grote geestelijke tempelregeling, waarin Jezus als de Hogepriester fungeert en Jehovah persoonlijk in het hemelse Allerheiligste woont. — 1 Petrus 2:4, 5, 9; Hebreeën 3:1; 6:20; 9:9-14, 24.
De grote afval
10. Wat gebeurde er in 70 G.T. met het joodse samenstel en de onberouwvolle ondersteuners ervan?
10 Toen Johannes de Openbaring schreef, was het christendom meer dan zestig jaar oud. De eerste veertig jaar had het standgehouden onder de druk van een niet-aflatende tegenstand van de zijde van het judaïsme. In 70 G.T. werd het joodse samenstel vervolgens een doodsteek toegebracht toen de onberouwvolle joden niet alleen hun identiteit als natie kwijtraakten maar ook datgene wat voor hen praktisch een afgod was — de tempel in Jeruzalem.
11. Waarom was het voor de Opperherder precies het juiste tijdstip om de gemeenten te waarschuwen voor de tendensen die zich ontwikkelden?
11 Niettemin had de apostel Paulus voorzegd dat er onder de gezalfde christenen een afval zou plaatsvinden, en Jezus’ boodschappen maken duidelijk dat deze afval zich tegen de tijd dat Johannes een hoge leeftijd had bereikt, reeds ontpopte. Johannes was de laatste van degenen die een belemmering vormden voor deze grootscheepse poging van Satan om het zaad van de vrouw te verderven (2 Thessalonicenzen 2:3-12; 2 Petrus 2:1-3; 2 Johannes 7-11). Het was voor Jehovah’s Opperherder dus de geschikte tijd om de ouderlingen in de gemeenten door middel van boodschappen te waarschuwen voor de tendensen die zich ontwikkelden en om personen met een juist hart aan te moedigen pal te staan voor rechtvaardigheid.
12. (a) Hoe ontwikkelde de afval zich in de eeuwen na Johannes’ tijd? (b) Hoe ontstond de christenheid?
12 Hoe de gemeenten in 96 G.T. op Jezus’ boodschappen hebben gereageerd, weten wij niet. Maar wij weten wel dat de afval zich na Johannes’ dood snel ontwikkelde. „Christenen” gebruikten de naam Jehovah niet meer en vervingen die in bijbelhandschriften door „Heer” of „God”. Tegen de vierde eeuw was de valse leerstelling van de Drieëenheid de gemeenten binnengedrongen. Gedurende deze zelfde periode werd het denkbeeld van een onsterfelijke ziel aanvaard. Ten slotte gaf de Romeinse keizer Constantijn staatstoestemming aan de „christelijke” religie, en dat leidde tot de ontwikkeling van de christenheid, waarbij Kerk en Staat zich verenigden om duizend jaar lang te heersen. Het was gemakkelijk een „christen” volgens de nieuwe stijl te worden. Hele bevolkingsgroepen pasten hun vroegere heidense geloofsovertuigingen aan versies van deze religie aan. Veel van de leiders in de christenheid werden onderdrukkende politieke tirannen, die hun afvallige zienswijzen te vuur en te zwaard oplegden.
13. Welke weg zijn de afvallige christenen ingeslagen, ondanks Jezus’ waarschuwing tegen sektarisme?
13 Jezus’ woorden tot de zeven gemeenten werden door de afvallige christenen volledig genegeerd. Jezus had de Efeziërs gewaarschuwd de liefde die zij eerst hadden, te herwinnen (Openbaring 2:4). Niettemin voerden leden van de christenheid, aangezien zij niet meer in liefde voor Jehovah verenigd waren, wrede oorlogen en vervolgden zij elkaar verschrikkelijk (1 Johannes 4:20). Jezus had de gemeente in Pérgamum tegen sektarisme gewaarschuwd. Toch ontstonden er zelfs reeds in de tweede eeuw sekten, en tegenwoordig zijn er in de christenheid duizenden twistende sekten en religies. — Openbaring 2:15.
14. (a) Welke weg sloegen belijdende christenen in, hoewel Jezus voor geestelijke lethargie had gewaarschuwd? (b) In welke opzichten negeerden belijdende christenen Jezus’ waarschuwing tegen afgoderij en immoraliteit?
14 Jezus had de gemeente in Sardes gewaarschuwd voor geestelijke lethargie (Openbaring 3:1). Evenals degenen die in Sardes waren, lieten belijdende christenen al snel na christelijke werken te verrichten en delegeerden het uitermate belangrijke predikingswerk al gauw aan een kleine betaalde klasse van geestelijken. Jezus had de gemeente in Thyatíra tegen afgoderij en hoererij gewaarschuwd (Openbaring 2:20). Toch sanctioneerde de christenheid openlijk het gebruik van beelden, terwijl ze ook haar steun verleende aan de subtielere vormen van afgoderij zoals het nationalisme en het materialisme. En hoewel er nu en dan een vermanende vinger tegen immoraliteit werd opgeheven, is deze ondeugd tot op vandaag altijd wijd en zijd getolereerd.
15. Wat wordt door Jezus’ woorden tot de zeven gemeenten onthuld met betrekking tot de religies der christenheid, en wat blijken de geestelijken der christenheid te zijn?
15 Jezus’ woorden tot de zeven gemeenten onthullen derhalve dat alle religies der christenheid volledig in gebreke zijn gebleven Jehovah’s speciale volk te zijn. Ja, de geestelijken der christenheid zijn de voornaamste leden van Satans zaad. Over hen sprekend als over „de wetteloze”, voorzei de apostel Paulus dat hun „tegenwoordigheid . . . overeenkomstig de werking van Satan [is] met elk krachtig werk en leugenachtige tekenen en wonderen en met elk onrechtvaardig bedrog”. — 2 Thessalonicenzen 2:9, 10.
16. (a) Jegens wie hebben de leiders der christenheid van speciale haat blijk gegeven? (b) Wat vond er tijdens de middeleeuwen in de christenheid plaats? (c) Is er door de protestantse rebellie, of de Hervorming, een verandering gekomen in de afvallige wegen van de christenheid?
16 Terwijl de religieuze en seculiere leiders der christenheid beweerden herders van Gods kudde te zijn, gaven zij van speciale haat blijk jegens een ieder die trachtte tot het lezen van de bijbel aan te moedigen of die hun onschriftuurlijke praktijken aan de kaak stelde. Johannes Hus en de bijbelvertaler William Tyndale werden vervolgd en stierven de marteldood. Tijdens de donkere middeleeuwen bereikte de heerschappij der afvalligen een hoogtepunt in de duivelse katholieke inquisitie. Een ieder die de leringen of het gezag van de kerk in twijfel trok, werd onbarmhartig onderdrukt, en talloze duizenden zogenaamde ketters werden doodgemarteld of stierven op de brandstapel. Aldus poogde Satan zich ervan te verzekeren dat elkeen die tot het ware zaad van Gods met een vrouw te vergelijken organisatie behoorde, snel uit de weg geruimd zou worden. Toen de protestantse rebellie, of de Hervorming, plaatsvond (vanaf 1517), legden veel protestantse kerken een soortgelijke onverdraagzame geest aan de dag. Ook deze kerken laadden bloedschuld op zich door degenen die loyaal aan God en Christus probeerden te zijn, de marteldood te laten sterven. Waarlijk, „het bloed van heiligen” vloeide rijkelijk! — Openbaring 16:6; vergelijk Matthéüs 23:33-36.
Het zaad volhardt
17. (a) Wat werd in Jezus’ gelijkenis van de tarwe en het onkruid voorzegd? (b) Wat gebeurde er in 1918, en tot welke verwerping en welke aanstelling leidde dit?
17 In zijn gelijkenis van de tarwe en het onkruid voorzei Jezus de tijd van duisternis die zou bestaan terwijl de christenheid het oppergezag voerde. Niettemin zouden er gedurende alle eeuwen waarin de afval de overhand zou hebben, individuele met tarwe te vergelijken christenen zijn, de echte gezalfden (Matthéüs 13:24-29, 36-43). Toen dus in oktober 1914 de dag des Heren aanbrak, waren er nog steeds ware christenen op aarde (Openbaring 1:10). Blijkbaar kwam Jehovah, vergezeld van Jezus als zijn „boodschapper van het verbond”, ongeveer drie en een half jaar later, in 1918, voor het oordeel tot zijn geestelijke tempel (Maleachi 3:1; Matthéüs 13:47-50). De tijd was aangebroken dat de Meester de valse christenen ten slotte zou verwerpen en ’de getrouwe en beleidvolle slaaf over al zijn bezittingen’ zou aanstellen. — Matthéüs 7:22, 23; 24:45-47.
18. Welk „uur” brak in 1914 aan, en wat moest de slaaf nu doen?
18 Zoals wij uit de inhoud van Jezus’ boodschappen aan de zeven gemeenten kunnen opmaken, was voor deze slaaf ook de tijd aangebroken om speciale aandacht te schenken aan de dingen die erin opgetekend stonden. Jezus wijst er bijvoorbeeld op dat hij komt om de gemeenten te oordelen, welk oordeel in 1918 begon (Openbaring 2:5, 16, 22, 23; 3:3). Hij zegt ook dat hij de gemeente in Filadélfia zal beschermen voor „het uur der beproeving, dat over de gehele bewoonde aarde moet komen” (Openbaring 3:10, 11). Dit „uur der beproeving” zou pas komen met het aanbreken van de dag des Heren in 1914, waarna christenen op de proef zouden worden gesteld met betrekking tot hun loyaliteit aan het opgerichte koninkrijk Gods. — Vergelijk Matthéüs 24:3, 9-13.
19. (a) Wat wordt in deze tijd door de zeven gemeenten afgebeeld? (b) Wie hebben zich in grote aantallen bij de gezalfde christenen aangesloten, en waarom kan er worden gezegd dat Jezus’ raad en de toestanden die hij beschrijft, ook betrekking hebben op hen? (c) Hoe dienen wij Jezus’ boodschappen aan de zeven eerste-eeuwse gemeenten te bezien?
19 Om deze reden vinden Jezus’ woorden aan de gemeenten hun voornaamste toepassing sinds 1914. In deze omlijsting beelden de zeven gemeenten alle gemeenten van gezalfde christenen gedurende de dag des Heren af. Bovendien hebben in de afgelopen ruim zeventig jaar grote aantallen gelovigen die de hoop koesteren voor eeuwig in het Paradijs op aarde te leven, zich bij de door Johannes afgebeelde gezalfde christenen gevoegd. De raad die de verheerlijkte Jezus Christus gaf en de toestanden die hij bij zijn inspectie in de zeven gemeenten aantrof, hebben evenzeer betrekking op hen, aangezien er voor al Jehovah’s dienstknechten slechts één maatstaf van rechtvaardigheid en getrouwheid is (Exodus 12:49; Kolossenzen 3:11). Jezus’ boodschappen tot de zeven eerste-eeuwse gemeenten in Klein-Azië zijn dus niet louter interessant vanuit historisch oogpunt bezien. Ze zijn voor ieder van ons een zaak van leven of dood. Laten wij derhalve aandachtig naar Jezus’ woorden luisteren.
[Voetnoten]
a In het oorspronkelijke Hebreeuws staan de woorden „eerste” en „laatste” in Jesaja 44:6 zonder het bepalend lidwoord, terwijl in Jezus’ beschrijving van hemzelf in Openbaring 1:17 het bepalend lidwoord in het oorspronkelijke Grieks wordt aangetroffen. Grammaticaal duidt Openbaring 1:17 dus op een titel, terwijl Jesaja 44:6 laat uitkomen dat Jehovah de ware God is.
b Het Griekse woord agʹge·los (spreek uit: anʹge·los) betekent zowel „boodschapper” als „engel”. In Maleachi 2:7 wordt een levitische priester een „boodschapper” (Hebreeuws: mal·ʼakhʹ) genoemd. — Zie Nieuwe-Wereldvertaling, Studiebijbel, voetnoot.
[Kader op blz. 32]
Een tijd van beproeving en oordeel
Jezus werd omstreeks oktober 29 G.T. in de Jordaan gedoopt en tot toekomstige Koning gezalfd. Drie en een half jaar later, in 33 G.T., kwam hij tot de tempel in Jeruzalem en wierp degenen die deze plaats tot een rovershol maakten, eruit. Deze periode schijnt een parallel te hebben in de drie en een half jaar die zich uitstrekken vanaf het tijdstip dat Jezus in oktober 1914 op de troon werd geplaatst tot aan zijn komst om degenen te inspecteren die beleden christenen te zijn, aangezien het oordeel bij het huis van God begon (Matthéüs 21:12, 13; 1 Petrus 4:17). In het begin van 1918 ondervond de Koninkrijksactiviteit van Jehovah’s volk hevige tegenstand. Het was een tijd van wereldomvattende beproeving, en de bevreesden werden uitgezift. In mei 1918 werden op instigatie van de geestelijken der christenheid functionarissen van het Wachttorengenootschap gevangengezet, maar negen maanden later werden zij vrijgelaten. Later werden de valse beschuldigingen die tegen hen waren ingebracht, ingetrokken. Vanaf 1919 ging de organisatie van Gods volk, die nu beproefd en gelouterd was, er ijverig mee voort Jehovah’s koninkrijk in handen van Christus Jezus als de hoop voor de mensheid bekend te maken. — Maleachi 3:1-3.
Toen Jezus in 1918 met zijn inspectie begon, ontvingen de geestelijken der christenheid ongetwijfeld een ongunstig oordeel. Niet alleen hadden zij tot vervolging tegen Gods volk aangezet, maar zij hadden zich ook een zware bloedschuld op de hals gehaald door tijdens de Eerste Wereldoorlog steun te verlenen aan de elkaar bestrijdende natiën (Openbaring 18:21, 24). Die geestelijken stelden vervolgens hun hoop in de door mensen opgerichte Volkenbond. Samen met het hele wereldrijk van valse religie was de christenheid tegen 1919 volledig uit Gods gunst geraakt.
[Kaart op blz. 28, 29]
(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)
EFEZE
SMYRNA
PERGAMUM
THYATIRA
SARDES
FILADELFIA
LAODICEA
[Illustraties op blz. 31]
De religie der christenheid haalde zich een zware bloedschuld op de hals door degenen die de bijbel vertaalden, lazen of zelfs maar in hun bezit hadden, te vervolgen en te doden