Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • bt hfst. 4 blz. 28-35
  • ‘Ongeschoolde en gewone mensen’

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • ‘Ongeschoolde en gewone mensen’
  • ‘Geef grondig getuigenis over Gods Koninkrijk’
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • Niet ‘door onze eigen kracht’ (Handelingen 3:11-26)
  • ‘Wij kunnen er niet mee ophouden te praten’ (Handelingen 4:1-22)
  • ‘Ze baden tot God’ (Handelingen 4:23-31)
  • Ze hadden ‘niet tegen mensen gelogen, maar tegen God’ (Handelingen 4:32–5:11)
  • Petrus
    Hulp tot begrip van de bijbel
  • Petrus — Kleurrijk apostel die het initiatief nam
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1967
  • De apostel Petrus — Waarom bij velen zo geliefd
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1978
  • Johannes
    Hulp tot begrip van de bijbel
Meer weergeven
‘Geef grondig getuigenis over Gods Koninkrijk’
bt hfst. 4 blz. 28-35

HOOFDSTUK 4

‘Ongeschoolde en gewone mensen’

De apostelen komen moedig in actie en Jehovah zegent hen

Gebaseerd op Handelingen 3:1–5:11

1, 2. Welk wonder doen Petrus en Johannes vlak bij de tempeldeur?

HET licht van de middagzon schijnt op het tempelterrein, waar diepgelovige Joden en discipelen van Christus zich beginnen te verzamelen. Het is bijna ‘het uur van het gebed’a (Hand. 2:46; 3:1). Petrus en Johannes zoeken door de menigte hun weg naar de tempeldeur die de Schone wordt genoemd. Boven het geluid van de gesprekken en het geschuifel van voeten uit is de stem te horen van een bedelaar die om aalmoezen roept. Hij is van middelbare leeftijd en is al vanaf zijn geboorte verlamd (Hand. 3:2; 4:22).

2 Petrus en Johannes komen dichter bij de bedelaar, die doorgaat met zijn gebruikelijke gebedel. Ze blijven staan en de man kijkt ze vol verwachting aan. Petrus zegt: ‘Zilver en goud heb ik niet, maar wat ik wél heb, geef ik je: in de naam van Jezus Christus de Nazarener, loop!’ Stel je de verbazing van de menigte voor als ze zien dat Petrus de verlamde man bij de hand pakt en de man voor het eerst in zijn leven rechtop staat! (Hand. 3:6, 7) Zie je al voor je hoe de man naar zijn gezonde benen kijkt en zijn eerste aarzelende stappen zet? Geen wonder dat hij begint rond te springen en God luid begint te loven.

3. Welke mogelijkheid krijgen de man die eerst verlamd was en de bijeengekomen menigte?

3 De enthousiaste menigte verzamelt zich rond Petrus en Johannes in de zuilengang van Salomo. Op dezelfde plaats waar Jezus onderwijs heeft gegeven, legt Petrus aan de mensen de betekenis uit van wat er net is gebeurd (Joh. 10:23). Hij biedt de menigte en de man die eerst verlamd was iets aan dat meer waard is dan zilver of goud. Het omvat veel meer dan een genezing. Het is de mogelijkheid om berouw te hebben, hun zonden te laten uitwissen en volgelingen te worden van degene die Jehovah heeft aangesteld als ‘de Voornaamste Bewerker van het leven’, Jezus Christus (Hand. 3:15).

4. (a) Tot welke confrontatie zal de wonderbaarlijke genezing leiden? (b) Welke twee vragen gaan we bespreken?

4 Wat een bijzondere dag! Eén man is lichamelijk gezond gemaakt en kan nu lopen. Nog eens duizenden hebben de gelegenheid gekregen om geestelijk gezond gemaakt te worden zodat ze ‘een leven kunnen leiden dat Jehovah waardig is’ (Kol. 1:9, 10). Bovendien zullen deze gebeurtenissen leiden tot een confrontatie tussen Christus’ trouwe volgelingen en machthebbers die proberen te voorkomen dat ze Jezus’ predikingsopdracht uitvoeren (Hand. 1:8). Wat leren we van de predikingsmethoden en de instelling van Petrus en Johannes, die ‘ongeschoolde en gewone mensen’ waren?b (Hand. 4:13) En hoe kunnen we de manier navolgen waarop zij en de andere discipelen op vervolging reageerden?

Niet ‘door onze eigen kracht’ (Handelingen 3:11-26)

5. Wat leren we van de manier waarop Petrus de menigte toesprak?

5 Petrus en Johannes stonden voor de menigte, terwijl ze beseften dat sommigen van hen nog niet zo lang geleden misschien hadden geroepen dat Jezus gedood moest worden (Mark. 15:8-15; Hand. 3:13-15). Petrus was dus heel moedig toen hij openlijk verklaarde dat de verlamde man in de naam van Jezus was genezen! Hij zwakte de waarheid niet af maar zei ronduit dat de menigte medeplichtig was aan Christus’ dood. Toch koesterde Petrus geen wrok tegen hen, omdat ze ‘dit uit onwetendheid hadden gedaan’ (Hand. 3:17). Hij noemde hen zijn broeders en focuste op de positieve aspecten van de Koninkrijksboodschap. Als ze berouw hadden en in Christus geloofden, zouden er ‘tijden van verademing’ voor hen komen van Jehovah (Hand. 3:19). Ook wij moeten moedig en rechtstreeks zijn als we Gods komende oordeel bekendmaken. Tegelijkertijd mogen we nooit lomp, ongevoelig of veroordelend zijn. Bezie de mensen tot wie je predikt als potentiële broeders en zusters, en focus net als Petrus vooral op de positieve aspecten van onze boodschap.

6. Waaruit blijkt dat Petrus en Johannes nederig en bescheiden waren?

6 De apostelen waren bescheiden. Ze gingen niet met de eer strijken voor het wonder dat ze hadden gedaan. Petrus zei tegen de menigte: ‘Waarom staren jullie ons aan alsof hij door onze eigen kracht of door onze toewijding aan God weer kan lopen?’ (Hand. 3:12) Petrus en de andere apostelen wisten dat alles wat ze in hun dienst bereikten aan Gods kracht te danken was en niet aan henzelf. Daarom gaven ze bescheiden alle eer aan Jehovah en Jezus.

7, 8. (a) Wat kunnen we mensen aanbieden? (b) Hoe gaat de belofte dat ‘alle dingen worden hersteld’ in deze tijd in vervulling?

7 Ook wij moeten bescheiden zijn in de prediking. Natuurlijk geeft Gods geest ons in deze tijd niet de kracht om mensen door een wonder te genezen. Maar we kunnen mensen wel helpen om geloof in God en Christus te ontwikkelen en hetzelfde te ontvangen dat Petrus aanbood: de mogelijkheid om vergeving van zonden te krijgen en ‘tijden van verademing’ te ervaren. Elk jaar zijn er honderdduizenden die dit aanbod aannemen en gedoopte discipelen van Christus worden.

8 We leven nu echt in de tijd ‘waarin alle dingen worden hersteld’, waarover Petrus het had. Als vervulling van de woorden die ‘God via zijn heilige profeten uit de oudheid had gesproken’ werd het Koninkrijk in 1914 in de hemel opgericht (Hand. 3:21; Ps. 110:1-3; Dan. 4:16, 17). Kort daarna begon onder Christus’ leiding het herstel van de zuivere aanbidding op aarde. Als gevolg daarvan zijn miljoenen mensen in een geestelijk paradijs gekomen en onderdanen van Gods Koninkrijk geworden. Ze hebben de oude, verdorven persoonlijkheid weggedaan en ‘de nieuwe persoonlijkheid aangedaan, die naar Gods wil werd geschapen’ (Ef. 4:22-24). Net zoals bij de genezing van de verlamde bedelaar het geval was, wordt dit bijzondere werk niet door mensen gedaan, maar door Gods geest. En net als Petrus moeten we Gods Woord moedig en effectief gebruiken om anderen te onderwijzen. Als het ons lukt om mensen te helpen discipelen van Christus te worden, is dat te danken aan Gods kracht en niet aan onze eigen kracht.

‘Wij kunnen er niet mee ophouden te praten’ (Handelingen 4:1-22)

9-11. (a) Hoe reageerden de Joodse leiders op de boodschap van Petrus en Johannes? (b) Wat besloten de apostelen te doen?

9 Er was heel wat commotie ontstaan door Petrus’ toespraak en door de man die weer kon lopen en God enthousiast loofde. Het hoofd van de tempelwachters, die ging over de veiligheid van het tempelgebied, en de overpriesters kwamen kijken wat er aan de hand was. Waarschijnlijk hoorden ze bij de sadduceeën. Dat was een rijke sekte met veel politieke macht die vrede met de Romeinen wilde bevorderen, die de mondelinge wet waar de farizeeën zo van hielden afwees en die het geloof in de opstanding belachelijk maakte.c Ze waren zwaar geïrriteerd toen ze in de tempel Petrus en Johannes zagen, die moedig onderwezen dat Jezus uit de dood was opgestaan!

10 De woedende tegenstanders gooiden Petrus en Johannes in de gevangenis en sleepten hen de volgende dag voor de Joodse Hoge Raad. Die elitaire bestuurders bezagen Petrus en Johannes als ‘ongeschoolde en gewone mensen’ die niet het recht hadden om in de tempel te onderwijzen. Ze hadden geen erkende religieuze opleiding gevolgd. Ondanks dat stond het gerechtshof verbaasd over hun vrijmoedigheid en hun overtuiging. Hoe kwam het dat Petrus en Johannes zich zo goed konden uiten? Onder andere doordat ze ‘bij Jezus hadden gehoord’ (Hand. 4:13). Hun Meester had met gezag onderwezen, niet zoals de schriftgeleerden (Matth. 7:28, 29).

11 Het gerechtshof gaf de apostelen opdracht om te stoppen met prediken. In die samenleving werd veel waarde gehecht aan de uitspraken van het hof. Een paar weken daarvoor, toen Jezus voor datzelfde hof terechtstond, hadden de leden ervan geconcludeerd: ‘Hij verdient de dood’ (Matth. 26:59-66). Toch lieten Petrus en Johannes zich niet intimideren. Terwijl ze voor deze rijke, hoogopgeleide, invloedrijke mannen stonden, zeiden ze moedig maar respectvol: ‘Oordeel zelf of het in Gods ogen goed is om meer naar jullie te luisteren dan naar God. Wij kunnen er in elk geval niet mee ophouden te praten over de dingen die we gezien en gehoord hebben’ (Hand. 4:19, 20).

DE HOGEPRIESTER EN DE OVERPRIESTERS

De hogepriester vertegenwoordigde het volk voor God. In de eerste eeuw was hij ook het hoofd van het Sanhedrin. Hij werd omringd door de overpriesters, die als leiders van de Joden fungeerden. Daarbij hoorden voormalige hogepriesters, zoals Annas, en andere volwassen mannen uit de families waaruit de hogepriesters werden gekozen. Dat waren waarschijnlijk niet meer dan vier of vijf families. De geleerde Emil Schürer schreef: ‘Alleen al het feit dat iemand tot een van de bevoorrechte families behoorde, moet hem een bijzonder aanzien hebben gegeven’ onder de priesters.

De Bijbel zegt dat hogepriesters hun leven lang dienden (Num. 35:25). Maar in de tijd dat Handelingen werd geschreven, werden hogepriesters aangesteld en weer afgezet naar de willekeur van Romeinse gouverneurs en koningen die bij de gratie van Rome regeerden. Het lijkt er wel op dat deze heidense regeerders de hogepriesters kozen uit het priestergeslacht dat van Aäron afstamde.

12. Wat kan je helpen om moed en overtuiging te ontwikkelen?

12 Kun jij net zo moedig zijn? Hoe voel je je als je de kans krijgt om te prediken tot rijke, hoogopgeleide of invloedrijke mensen in jouw omgeving? Wat doe je als familieleden, klasgenoten of collega’s je belachelijk maken vanwege je geloof? Voel je je geïntimideerd? Je kunt die gevoelens overwinnen. Toen Jezus op aarde was, leerde hij de apostelen hoe ze met zelfvertrouwen en respect hun geloof konden verdedigen (Matth. 10:11-18). Na zijn opstanding beloofde hij zijn discipelen: ‘Ik ben met jullie, alle dagen, tot het einde van het tijdperk’ (Matth. 28:20). Onder leiding van Jezus leert ‘de getrouwe en beleidvolle slaaf’ ons hoe we voor ons geloof kunnen opkomen (Matth. 24:45-47; 1 Petr. 3:15). Dat leren we op gemeentevergaderingen, zoals de leven-en-dienenvergadering, en via Bijbelse publicaties, zoals de artikelenserie ‘Vragen over de Bijbel’ op de website jw.org. Maak je daar goed gebruik van? Dat zal je moed en overtuiging vergroten. En net als de apostelen zul je je door niets laten tegenhouden om te praten over de schitterende geestelijke waarheden die je gezien en gehoord hebt.

Een zuster geeft tijdens de koffiepauze getuigenis aan een collega.

Laat je door niets tegenhouden om te praten over de schitterende geestelijke waarheden die je hebt geleerd

‘Ze baden tot God’ (Handelingen 4:23-31)

13, 14. Wat moet je doen als je met tegenstand te maken krijgt, en waarom?

13 Nadat Petrus en Johannes waren vrijgelaten, kwamen ze meteen met de rest van de gemeente bijeen. Samen ‘baden ze tot God’ om de moed om door te gaan met prediken (Hand. 4:24). Petrus wist maar al te goed hoe dom het is om op eigen kracht te vertrouwen als je Gods wil probeert te doen. Nog niet zo lang daarvoor had hij vol zelfvertrouwen tegen Jezus gezegd: ‘Ook al struikelen alle anderen vanwege jou, ik zal nooit struikelen!’ Maar zoals Jezus had voorspeld, gaf Petrus al snel toe aan mensenvrees en zei hij dat hij Jezus, zijn vriend en leraar, niet kende. Maar Petrus had van zijn fout geleerd (Matth. 26:33, 34, 69-75).

14 Vastberadenheid alleen is niet voldoende om je opdracht uit te voeren en van Christus te getuigen. Als tegenstanders proberen je geloof kapot te maken of proberen je te laten ophouden met prediken, volg dan het voorbeeld van Petrus en Johannes. Bid tot Jehovah om kracht. Zoek steun bij de gemeente. Vertel de ouderlingen en andere ervaren personen over je problemen. De gebeden van anderen kunnen veel kracht geven (Ef. 6:18; Jak. 5:16).

15. Waarom hoeven personen die ooit zijn gestopt met prediken, zich niet ontmoedigd te voelen?

15 Als je ooit door druk van anderen een tijdje met prediken gestopt bent, wees dan niet ontmoedigd. Na Jezus’ dood hielden alle apostelen een tijdlang op met prediken, maar al snel waren ze weer actief (Matth. 26:56; 28:10, 16-20). Laat je niet ontmoedigen door fouten die je in het verleden hebt gemaakt, maar gebruik wat je ervan hebt geleerd om anderen aan te moedigen.

16, 17. Wat kunnen we leren van het gebed van Jezus’ volgelingen in Jeruzalem?

16 Waar moet je om bidden als je vervolgd wordt? Merk op dat de discipelen niet vroegen of ze voor beproevingen gespaard konden worden. Ze wisten heel goed dat Jezus had gezegd: ‘Als ze mij hebben vervolgd, zullen ze ook jullie vervolgen’ (Joh. 15:20). In plaats daarvan vroegen deze trouwe discipelen of Jehovah ‘aandacht wilde hebben voor de dreigementen’ van hun tegenstanders (Hand. 4:29). De discipelen zagen dus het grote geheel en begrepen dat de vervolging die ze meemaakten een vervulling van profetieën was. Ze wisten dat Gods wil ‘op aarde zou worden gedaan’, zoals Jezus hun had leren bidden, wat menselijke regeerders ook zeggen (Matth. 6:9, 10).

17 De discipelen vroegen of Jehovah ze wilde helpen zijn wil te doen. Ze baden: ‘Stel uw slaven in staat om uw woord vrijmoedig te blijven spreken.’ Jehovah reageerde meteen. ‘De plaats waar ze waren samengekomen begon te schudden. Ze werden allemaal vervuld met de heilige geest en spraken vrijmoedig over het woord van God’ (Hand. 4:29-31). Niets kan voorkomen dat Gods wil wordt gedaan (Jes. 55:11). Hoe uitzichtloos de situatie ook lijkt of hoe machtig de tegenstander ook is, als je tot Jehovah bidt, kun je er zeker van zijn dat hij je de kracht zal geven om zijn woord vrijmoedig te blijven spreken.

Ze hadden ‘niet tegen mensen gelogen, maar tegen God’ (Handelingen 4:32–5:11)

18. Wat deden personen uit de gemeente in Jeruzalem voor elkaar?

18 De pas opgerichte gemeente in Jeruzalem bestond al snel uit meer dan 5000 personen.d Ondanks hun uiteenlopende achtergronden waren ze ‘één van hart en ziel’. Ze waren ‘verenigd in dezelfde manier van denken en in dezelfde overtuiging’ (Hand. 4:32; 1 Kor. 1:10). De discipelen deden meer dan bidden of Jehovah hun inspanningen wilde zegenen. Ze hielpen elkaar in geestelijk opzicht en als het nodig was ook in materieel opzicht (1 Joh. 3:16-18). De discipel Jozef bijvoorbeeld, die van de apostelen de bijnaam Barnabas had gekregen, verkocht een stuk grond. Hij doneerde onzelfzuchtig het hele bedrag zodat personen uit verre landen langer in Jeruzalem konden blijven om meer over hun nieuwe geloof te leren.

19. Waarom bracht Jehovah Ananias en Saffira ter dood?

19 Ook Ananias en Saffira verkochten een stuk grond en gaven een bijdrage. Ze deden alsof ze het hele bedrag gaven, maar ‘hielden in het geheim iets van de opbrengst achter’ (Hand. 5:2). Jehovah bracht dit echtpaar ter dood, niet omdat ze niet genoeg gaven, maar omdat ze met een verkeerd motief gaven en oneerlijk waren. Ze hadden ‘niet tegen mensen gelogen, maar tegen God’ (Hand. 5:4). Net als de huichelaars die Jezus veroordeelde, vonden Ananias en Saffira het belangrijker om eer van mensen te krijgen dan Gods goedkeuring te hebben (Matth. 6:1-3).

20. Welke lessen heb je geleerd over geven aan Jehovah?

20 Net als de trouwe discipelen in de eerste eeuw steunen miljoenen Getuigen in deze tijd vrijgevig de wereldwijde prediking door vrijwillige bijdragen te geven. Niemand wordt gedwongen om zijn tijd of geld te geven ter ondersteuning van dit werk. Jehovah wil dat we hem ‘zonder tegenzin of dwang’ dienen (2 Kor. 9:7). Als we iets geven is Jehovah niet geïnteresseerd in de hoeveelheid, maar in het motief waarmee we het geven (Mark. 12:41-44). We zouden nooit willen zijn als Ananias en Saffira, die God dienden uit eigenbelang en omdat ze eer van mensen wilden krijgen. Wees als Petrus, Johannes en Barnabas en zorg ervoor dat je motivatie om Jehovah te dienen, altijd echte liefde voor God en je medemens is (Matth. 22:37-40).

PETRUS — VAN VISSER TOT ENTHOUSIASTE APOSTEL

Petrus wordt in de Bijbel met vijf verschillende namen aangeduid: de Hebreeuwse naam Simeon en het Griekse equivalent, Simon; de naam Petrus en het Semitische equivalent, Cefas; en Simon Petrus, een combinatie van twee namen (Matth. 10:2; Joh. 1:42; Hand. 15:14).

Petrus draagt een mand met vis.

Petrus was getrouwd en woonde in hetzelfde huis als zijn schoonmoeder en broer (Mark. 1:29-31). Hij was een visser uit Bethsaïda, een stad aan de noordoever van het Meer van Galilea (Joh. 1:44). Later ging hij in Kapernaüm wonen, niet ver daarvandaan (Luk. 4:31, 38). Het was vanuit Petrus’ boot dat Jezus een menigte toesprak die zich aan het Meer van Galilea had verzameld. Daarna haalde Petrus op aanwijzing van Jezus een uitzonderlijk grote hoeveelheid vis binnen. Petrus werd bang en viel op zijn knieën, maar Jezus zei tegen hem: ‘Je hoeft niet meer bang te zijn. Voortaan zul je mensen levend vangen’ (Luk. 5:1-11). Petrus en zijn broer Andreas waren vissers, en dat gold ook voor Jakobus en Johannes. Alle vier lieten ze de visserij in de steek toen ze Jezus’ uitnodiging aanvaardden om zijn volgeling te worden (Matth. 4:18-22; Mark. 1:16-18). Ongeveer een jaar later was Petrus één van de 12 die Jezus uitkoos als apostel, wat ‘iemand die is uitgezonden’ betekent (Mark. 3:13-16).

Jezus koos Petrus, Jakobus en Johannes uit om bij speciale gelegenheden met hem mee te gaan. Ze waren getuige van Jezus’ transfiguratie, zagen dat hij Jaïrus’ dochter opwekte en deelden in zijn verdriet in de hof van Gethsemané (Matth. 17:1, 2; 26:36-46; Mark. 5:22-24, 35-42; Luk. 22:39-46). Deze drie apostelen stelden samen met Andreas de vraag over het teken van Jezus’ aanwezigheid (Mark. 13:1-4).

Petrus was openhartig, energiek en soms impulsief. Het lijkt erop dat hij vaak zijn mening gaf voordat anderen dat deden. In de evangeliën staan meer uitspraken van hem dan van de andere 11 apostelen bij elkaar. Petrus stelde vragen terwijl de anderen zwegen (Matth. 15:15; 18:21; 19:27-29; Luk. 12:41; Joh. 13:36-38). Hij maakte bezwaar toen Jezus zijn voeten wilde wassen, maar toen Jezus hem corrigeerde, vroeg hij hem ook zijn handen en zijn hoofd te wassen! (Joh. 13:5-10)

Omdat Petrus veel van Jezus hield, probeerde hij hem ervan te overtuigen dat hij niet hoefde te lijden en sterven. Jezus corrigeerde hem streng voor zijn gebrek aan onderscheidingsvermogen (Matth. 16:21-23). Tijdens Jezus’ laatste avond op aarde beweerde Petrus dat hij Jezus nooit in de steek zou laten, ook als alle andere apostelen dat wel zouden doen. Toen Jezus door zijn vijanden werd gearresteerd, verdedigde Petrus hem moedig met het zwaard. Later volgde hij hem helemaal naar de binnenplaats van de hogepriester. Maar even daarna zei Petrus drie keer dat hij Jezus niet kende, en toen hij besefte wat hij had gedaan, huilde hij bitter (Matth. 26:31-35, 51, 52, 69-75).

Kort voordat Jezus na zijn opstanding voor het eerst aan zijn apostelen in Galilea verscheen, zei Petrus tegen een paar andere apostelen dat hij ging vissen, en ze gingen met hem mee. Toen Petrus Jezus op de oever herkende, sprong hij impulsief in het water en zwom naar hem toe. Bij het ontbijt dat Jezus voor zijn apostelen had klaargemaakt, vroeg hij aan Petrus of die meer van hem hield dan van ‘deze’, oftewel de vissen die voor hen lagen. Jezus spoorde Petrus aan om hem fulltime te volgen in plaats van zich volledig te storten op zijn werk als visser (Joh. 21:1-22).

Van ongeveer 62 tot 64 predikte Petrus het goede nieuws in Babylon, in het huidige Irak, waar een grote groep Joden woonde (1 Petr. 5:13). Daar schreef Petrus de eerste en mogelijk ook de tweede geïnspireerde brief die zijn naam draagt. Jezus ‘stelde Petrus in staat een apostel te zijn voor de besnedenen’ (Gal. 2:8, 9). Petrus voerde zijn opdracht uit met medegevoel en ijver.

JOHANNES — DE DISCIPEL VAN WIE JEZUS VEEL HIELD

De apostel Johannes was een zoon van Zebedeüs en de broer van de apostel Jakobus. De naam van zijn moeder was waarschijnlijk Salomé, misschien de zus van Maria, Jezus’ moeder (Matth. 10:2; 27:55, 56; Mark. 15:40; Luk. 5:9, 10). Johannes kan dus familie van Jezus zijn geweest. Waarschijnlijk was Johannes’ familie welgesteld. Zebedeüs’ vissersbedrijf was groot genoeg om loonarbeiders in dienst te hebben (Mark. 1:20). Salomé ging in Galilea steeds met Jezus mee om hem van dienst te zijn en bracht later specerijen om zijn lichaam klaar te maken voor de begrafenis (Mark. 15:40, 41; 16:1; Joh. 19:40). Johannes had blijkbaar een eigen huis (Joh. 19:26, 27).

Johannes heeft een boekrol vast.

Waarschijnlijk was Johannes eerst een discipel van Johannes de Doper en was hij er samen met Andreas bij toen Johannes de Doper naar Jezus keek en zei: ‘Kijk, het Lam van God!’ (Joh. 1:35, 36, 40) Na deze introductie ging Johannes, de zoon van Zebedeüs, blijkbaar met Jezus mee naar Kana en was hij ooggetuige van Jezus’ eerste wonder (Joh. 2:1-11). Johannes beschrijft Jezus’ activiteiten in Jeruzalem, Samaria en Galilea zo levendig en gedetailleerd dat hij ook hier vermoedelijk zelf bij is geweest. Dat Johannes, net als Jakobus, Petrus en Andreas, heel bereidwillig zijn visnetten, boot en inkomsten in de steek liet toen Jezus hem vroeg zijn volgeling te worden, is een bewijs van zijn geloof (Matth. 4:18-22).

Johannes is in de evangelieverslagen niet zo prominent in beeld als Petrus. Maar ook Johannes had een krachtige persoonlijkheid, wat blijkt uit de bijnaam die Jezus hem en zijn broer Jakobus gaf: Boanerges, wat ‘zonen van de donder’ betekent (Mark. 3:17). In het begin vond Johannes aanzien heel belangrijk, zelfs zo belangrijk dat hij en zijn broer via hun moeder aan Jezus vroegen of ze een bevoorrechte positie in zijn Koninkrijk konden krijgen. Hoewel hun verlangen zelfzuchtig was, was het ook een bewijs dat het Koninkrijk reëel voor ze was. Hun ambitie gaf Jezus de gelegenheid om alle apostelen raad te geven over nederigheid (Matth. 20:20-28).

Dat Johannes een sterk karakter had, werd duidelijk toen hij een man die geen volgeling van Jezus was, ervan probeerde af te houden om in Jezus’ naam demonen uit te drijven. Bij een andere gelegenheid wilde Johannes vuur uit de hemel laten komen om de inwoners van een Samaritaans dorp te vernietigen. Die hadden namelijk niet positief gereageerd toen Jezus boodschappers stuurde om zijn komst voor te bereiden. In beide gevallen corrigeerde Jezus Johannes. In de loop van de tijd werd Johannes blijkbaar redelijker en barmhartiger (Luk. 9:49-56). Maar ondanks zijn tekortkomingen was Johannes ‘de discipel van wie Jezus veel hield’. Toen Jezus op het punt stond te sterven, vertrouwde hij de zorg voor zijn eigen moeder daarom aan Johannes toe (Joh. 19:26, 27; 21:7, 20, 24).

Johannes overleefde de andere apostelen, zoals Jezus had voorspeld (Joh. 21:20-22). Johannes heeft Jehovah zo’n 70 jaar lang trouw gediend. Tegen het eind van zijn leven, tijdens de regering van de Romeinse keizer Domitianus, werd Johannes naar het eiland Patmos verbannen ‘omdat hij over God sprak en van Jezus getuigde’. Daar kreeg Johannes rond het jaar 96 de visioenen die hij in het boek Openbaring opschreef (Openb. 1:1, 2, 9). Volgens de traditie ging hij na zijn vrijlating naar Efeze, waar hij het evangelie schreef dat zijn naam draagt en de brieven die bekendstaan als 1, 2 en 3 Johannes, en is hij rond het jaar 100 in Efeze gestorven.

a Rond de tijd van het ochtend- en avondoffer werden er in de tempel gebeden opgezonden. Het avondoffer werd gebracht op ‘het negende uur’, rond drie uur ’s middags.

b Zie de kaders ‘Petrus — Van visser tot enthousiaste apostel’ en ‘Johannes — De discipel van wie Jezus veel hield’.

c Zie het kader ‘De hogepriester en de overpriesters’.

d In het jaar 33 waren er in Jeruzalem misschien maar zo’n 6000 farizeeën en nog minder sadduceeën. Dat kan een van de redenen zijn waarom deze groepen zich steeds meer bedreigd voelden door de leer van Jezus.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen