HOOFDSTUK 19
Jezus onderwijst een Samaritaanse vrouw
JEZUS ONDERWIJST EEN SAMARITAANSE VROUW EN ANDEREN
AANBIDDING DIE GOD GOEDKEURT
Op hun tocht van Judea in het zuiden naar Galilea in het noorden, komen Jezus en zijn discipelen door het district Samaria. Ze zijn moe van de reis. Rond het middaguur rusten ze uit bij een put vlak bij de stad Sichar. Het is de put die Jakob eeuwen eerder waarschijnlijk zelf heeft gegraven, of tegen betaling heeft laten graven. Deze put is nog steeds te vinden in de buurt van de huidige stad Nabloes.
Terwijl Jezus uitrust bij de put, gaan zijn discipelen de stad in om wat eten te kopen. Dan komt er een Samaritaanse vrouw om water te putten. Jezus zegt tegen haar: ‘Geef me wat te drinken’ (Johannes 4:7).
Normaal gesproken gaan Joden en Samaritanen vanwege diepgewortelde vooroordelen niet met elkaar om. De vrouw is dus verbaasd en vraagt: ‘Hoe kunt u, als Jood, te drinken vragen aan mij, een Samaritaanse vrouw?’ Jezus antwoordt: ‘Als je wist wat de vrije gave van God is en wie het is die je om water vraagt, dan zou je het aan hem hebben gevraagd, en hij zou je levend water hebben gegeven.’ ‘Maar mijnheer,’ zegt ze, ‘u hebt niet eens een emmer om water te putten, en de put is diep. Waar haalt u dat levende water dan vandaan? U kunt toch niet meer dan onze voorvader Jakob? Hij heeft ons de put gegeven en er zelf uit gedronken, en ook zijn zonen en zijn vee’ (Johannes 4:9-12).
‘Iedereen die van dit water drinkt, zal weer dorst krijgen’, zegt Jezus. ‘Maar wie van het water drinkt dat ik hem zal geven, zal nooit meer dorst krijgen. Het water dat ik hem zal geven, zal in hem een bron worden van water dat opborrelt om eeuwig leven te geven’ (Johannes 4:13, 14). Hoewel Jezus moe is, wil hij de Samaritaanse vrouw graag iets vertellen over de waarheid die leven geeft.
‘Mijnheer, geef me dat water,’ zegt de vrouw, ‘dan zal ik geen dorst meer hebben en hoef ik ook niet meer hierheen te komen om water te putten.’ Jezus lijkt nu van onderwerp te veranderen en zegt tegen haar: ‘Ga je man roepen en kom dan terug.’ Ze antwoordt: ‘Ik heb geen man.’ Ze zal ongetwijfeld schrikken als ze hoort wat Jezus dan tegen haar zegt: ‘Je hebt gelijk als je zegt dat je geen man hebt. Want je hebt vijf mannen gehad, en je leeft nu samen met iemand die je man niet is’ (Johannes 4:15-18).
Ze begrijpt meteen wat dit betekent en zegt verbaasd: ‘Mijnheer, ik merk dat u een profeet bent.’ Dan blijkt dat ze belangstelling heeft voor geestelijke zaken, want ze zegt: ‘Onze voorouders [de Samaritanen] hebben God aanbeden op deze berg [Gerizim, niet ver daarvandaan], maar jullie [de Joden] zeggen dat in Jeruzalem de plek is waar hij aanbeden moet worden’ (Johannes 4:19, 20).
Maar Jezus legt uit dat de plaats van aanbidding niet belangrijk is. Hij zegt: ‘Er komt een tijd dat jullie de Vader niet op deze berg en ook niet in Jeruzalem zullen aanbidden.’ Hij vertelt haar: ‘Er komt een tijd, en die is er al, dat de ware aanbidders de Vader met geest en waarheid zullen aanbidden, want de Vader zoekt mensen die hem zo willen aanbidden’ (Johannes 4:21, 23, 24).
De Vader vindt het niet belangrijk waar zijn aanbidders hem aanbidden maar hoe ze dat doen. De vrouw is onder de indruk en zegt: ‘Ik weet dat de Messias komt, die Christus wordt genoemd. Als hij komt, zal hij alles aan ons bekendmaken’ (Johannes 4:25).
Dan onthult Jezus een belangrijke waarheid: ‘Dat ben ik, degene die met je praat’ (Johannes 4:26). Sta hier eens bij stil. Deze Samaritaanse vrouw komt ’s middags gewoon water putten. En juist zij is degene die van Jezus te horen krijgt wat hij blijkbaar nog aan niemand zo duidelijk heeft verteld: dat hij de Messias is.
VEEL SAMARITANEN GAAN IN JEZUS GELOVEN
De discipelen komen terug uit Sichar met het eten dat ze hebben gekocht. Jezus zit nog steeds bij de put van Jakob, maar ze zien dat hij nu in gesprek is met een Samaritaanse vrouw. Als de discipelen eraan komen, laat ze haar waterkruik staan en gaat op weg naar de stad.
Eenmaal in Sichar vertelt ze de mensen wat ze van Jezus heeft gehoord. Vol overtuiging zegt ze: ‘Kom kijken, er is iemand die me alles heeft verteld wat ik heb gedaan.’ Dan vraagt ze, misschien om ze nieuwsgierig te maken: ‘Zou dit misschien de Christus zijn?’ (Johannes 4:29) Dit belangrijke onderwerp houdt de mensen al bezig sinds de tijd van Mozes (Deuteronomium 18:18). De mensen uit de stad gaan dan ook naar Jezus toe om hem met eigen ogen te zien.
Ondertussen dringen de discipelen er bij Jezus op aan iets van het voedsel te eten dat ze gehaald hebben. Maar hij zegt: ‘Ik heb voedsel te eten dat jullie niet kennen.’ De discipelen zijn verbaasd en zeggen tegen elkaar: ‘Zou iemand hem iets te eten hebben gebracht?’ Jezus legt vriendelijk uit wat hij bedoelt en zegt iets dat belangrijk is voor al zijn volgelingen: ‘Mijn voedsel is: de wil doen van hem die mij heeft gestuurd en zijn werk afmaken’ (Johannes 4:32-34).
Jezus heeft het niet over de graanoogst die over zo’n vier maanden zal plaatsvinden. Hij heeft het over een geestelijke oogst en zegt: ‘Kijk eens goed naar de velden, ze zijn wit om geoogst te worden. Nu al krijgt de oogster zijn loon en verzamelt hij vruchten voor het eeuwige leven, zodat de zaaier en de oogster zich samen kunnen verheugen’ (Johannes 4:35, 36).
Jezus ziet misschien al de uitwerking van zijn ontmoeting met de Samaritaanse vrouw. Door haar getuigenis gaan veel inwoners van Sichar in Jezus geloven, want ze zegt tegen iedereen: ‘Hij heeft me alles verteld wat ik heb gedaan’ (Johannes 4:39). Als de mensen vanuit Sichar naar de put komen, vragen ze dan ook aan Jezus of hij langer wil blijven om ze nog meer te vertellen. Hij neemt de uitnodiging aan en blijft twee dagen in Samaria.
Door naar Jezus te luisteren, gaan nog veel meer Samaritanen in hem geloven. Ze zeggen tegen de vrouw: ‘Nu geloven we niet meer alleen om wat jij hebt gezegd. We hebben het namelijk zelf gehoord en we weten dat deze man echt de redder van de wereld is’ (Johannes 4:42). Het voorbeeld van de Samaritaanse vrouw laat mooi zien hoe we anderen over Christus kunnen vertellen, namelijk door hun nieuwsgierigheid te wekken zodat ze meer willen weten.
Het duurt nog vier maanden voordat de oogst begint — kennelijk de gerstoogst, die in deze streek in het voorjaar wordt binnengehaald. Het is nu dus waarschijnlijk november of december. Dat betekent dat Jezus en zijn discipelen na het Pascha van het jaar 30 zo’n acht maanden in Judea hebben doorgebracht met onderwijzen en dopen. Nu gaan ze terug naar hun geboortestreek Galilea. Wat staat ze daar te wachten?