ANTI LIBANON
(A̱nti Li̱banon).
De oostelijke van de twee bergketens die het Libanongebergte vormen. De Anti Libanon loopt ongeveer 100 km parallel met de Libanon en strekt zich uit van het plateau van Basan, ten O van Dan, tot de grote Vlakte van Emesa (Homs), niet ver van het oude Ribla. Tussen de twee bergketens ligt een langgerekt, door de rivieren de Orontes (Asi nehri) en de Leontes (Litani) gevormd dal, Coele-Syrië („het holle Syrië”; thans de Beqaʽ) genoemd. — Joz 11:17.
In het N is de bergketen smal en wordt ze door een reeks markante pieken onderbroken. Het centrale massief is breder, hoger en ruiger, terwijl het zuidelijke deel door lange stroomdalen wordt doorsneden, die in oostelijke en zuidelijke richting lopen. Ten O van de hoofdkam is een reeks aflopende hoogvlakten te vinden, die geleidelijk afdalen in de vlakten van Damaskus. Het zuidelijke deel omvat de berg Hermon, die 2814 m hoog is. De geologische gesteldheid van dit gebergte komt overeen met die van het Libanongebergte. Ze bestaan hoofdzakelijk uit kalksteen met grauwe rotsen en ronde grauwe toppen.
De naam „Amana”, die in de Hebreeuwse tekst van Hooglied 4:8 te zamen met de Hermon wordt genoemd, heeft klaarblijkelijk betrekking op de Anti Libanon. Hoewel sommigen van mening zijn dat met Amana een bepaalde bergtop wordt bedoeld, heeft de naam waarschijnlijk eerder betrekking op de gehele Anti Libanon of een deel ervan. In inscripties van de Assyrische monarchen Tiglath-Pileser III en Sanherib worden de bergketens „Libana” en „Ammanana” te zamen genoemd. De rivier de Abana (thans Barada) wordt in 2 Koningen 5:12 in de Syrische Pesjitta en de Aramese targoems ook „Amana” genoemd, en deze rivier, de belangrijkste van Damaskus, ontspringt in het zuidelijke deel van de Anti Libanon. De naam kan dus betrekking hebben op hetzij dat deel van de bergketen of de gehele keten.
Daar het grootste deel van de Anti Libanon niet met sneeuw bedekt is, zijn er weinig rivieren of beken. De plantengroei is schaars, maar op verschillende hellingen zijn lichte bossen met dwergeiken en jeneverbomen te zien. Er zijn thans nog maar weinig ceders. Op de lagere hellingen vindt men nog net als in bijbelse tijden wijngaarden, olijfbosjes en boomgaarden.