AAP
[Hebr.: qōf].
De door koning Salomo ingevoerde apen waren waarschijnlijk langstaartige apen, die volgens schrijvers uit de oudheid inheems waren in Ethiopië (1Kon 10:22; 2Kr 9:21). Het feit dat het Hebreeuwse woord qōf verwant kan zijn aan het Sanskrietwoord kapi en dat pauwen, naar men aanneemt, inheems zijn in ZO-Azië, heeft de gedachte doen post vatten dat Salomo’s vloot de apen uit India of Sri Lanka meebracht. De geïmporteerde dieren hoefden echter niet noodzakelijkerwijs rechtstreeks uit hun land van herkomst of uit hetzelfde land afkomstig te zijn, want er zijn aanwijzingen dat er reeds vóór de tijd van Salomo handelsbetrekkingen tussen India en Afrika bestonden. — Zie PAUW; TARSIS nr. 4.