PAUW
[Hebr.: toek·ki·jimʹ (mv.)].
Een grote, tot de familie der fazanten behorende vogel met ongeveer de afmetingen van een kalkoen. Van de pauw (Pavo muticus of Pavo cristatus) is de prachtig gekleurde haan vooral bekend om zijn magnifieke sleep van glanzend groene en gouden veren, die van grote blauwe „oogvlekken” voorzien zijn. De sleep kan naar believen tot een indrukwekkende halfcirkelvormige waaier worden uitgespreid, die aan beide zijden de grond raakt. De pauwhaan beweegt de opgezette sleep heen en weer, waarbij een geruis ontstaat en de veren met hun iriserende kleuren glinsteren. De hals en borst zijn ook schitterend metalliek groenachtig blauw gekleurd. Van oudsher werd de vogel wegens zijn majestueuze schoonheid zeer gewaardeerd.
In koning Salomo’s tijd maakte zijn vloot van Tarsisschepen elke drie jaar een reis en keerde dan terug, beladen met „goud en zilver, ivoor, en apen en pauwen” (1Kon 10:22). Hoewel bepaalde schepen van Salomo tochten ondernamen naar Ofir (blijkbaar in de omgeving van de Rode Zee gelegen; 1Kon 9:26-28), worden in 2 Kronieken 9:21 schepen genoemd die „naar Tarsis [voeren]” (waarschijnlijk Spanje) en de bovengenoemde handelsartikelen, met inbegrip van pauwen, meebrachten. Het is derhalve niet zeker uit welke plaats of streek de pauwen geïmporteerd werden. Deze prachtige vogels zijn vermoedelijk inheems in ZO-Azië en komen in grote aantallen in India en op Sri Lanka voor. Sommigen geloven dat de Hebreeuwse naam (toek·ki·jimʹ) verwant is aan tokei, de naam van de pauw in het Oudtamil. Salomo’s schepen kunnen de pauwen hebben meegebracht wanneer ze langs hun normale route voeren en aanlegden in sommige handelscentra die met India in verbinding stonden. Interessant is ook wat Frederick Drimmer in het boek The Animal Kingdom zegt: „Eeuwenlang geloofden wetenschappers dat in Afrika geen pauwen voorkwamen — pauwen waren als bewoners van Voor- en Achter-Indië en Zuidoost-Azië bekend. Het geloof van de natuuronderzoekers werd in 1936 geschokt toen de Kongopauw [Afropavo congensis] in Belgisch-Kongo [Zaïre] werd ontdekt.” — 1954, Deel II, blz. 988.
Sommigen geven er de voorkeur aan het Hebreeuwse woord toek·ki·jimʹ in verband te brengen met het Egyptische woord kj, waarmee op een apensoort wordt geduid.