EXCLUSIEVE TOEWIJDING
Deze uitdrukking geeft te kennen dat Jehovah geen mededinging duldt, de aanbidding van andere goden niet tolereert. Het Hebreeuwse woord qan·naʼʹ wordt alleen met betrekking tot God gebruikt en betekent „exclusieve toewijding eisend; jaloers”. — Ex 20:5, vtn.; zie JALOERS, JALOEZIE.
God laat de hem toekomende eer naar niemand anders gaan (Jes 42:8). Hem niet meer exclusief toegewijd te zijn, zou zijn brandende toorn opwekken (De 4:24; 5:9; 6:15). De natie Israël werd beschouwd als was ze met Jehovah gehuwd. Als haar echtgenoot verlangde Jehovah van haar exclusieve toewijding, loyaliteit en trouw. Hij zou vol vuur voor haar ijveren en haar verdedigen (Ez 36:5). Gehoorzaamde ze hem echter niet, ging ze andere goden achterna, dan pleegde ze overspel, en dit zou Jehovah’s gerechtvaardigde toorn opwekken en hem vanwege zijn naam tot jaloezie prikkelen. — De 32:16, 21; Ez 16:38, 42.
Wat is de exclusieve toewijding die Jehovah van zijn dienstknechten verlangt?
Het woord „exclusief” komt van het Latijnse exclusus, wat „al het andere buitensluitend” betekent. Toewijding betekent sterke gehechtheid en vurige liefde. Exclusieve toewijding betekent daarom anderen verre houden of buitensluiten van de plaats die God in ons hart en in onze daden inneemt. Elke andere persoon en zaak blijft buiten deze ereplaats die alleen hij kan innemen.
Jehovah God duldt geen mededinging. In het tweede van de met de vinger Gods geschreven „Tien Woorden” of Tien Geboden eist Jehovah exclusieve toewijding: „Ik ben Jehovah, uw God . . . Gij moogt nooit enige andere goden tegen mijn persoon in [of: „enige andere goden in strijd met mij”] hebben. . . . want ik, Jehovah, uw God, ben een God die exclusieve toewijding eist” (De 5:6-9). In Exodus 34:14 staat in de Franse vertaling van Abbé Drioux (1884): „God wil op unieke wijze geliefd worden”, dat wil zeggen, exclusief, zonder mededinging. Jezus ondersteunde deze zienswijze door dat wat hij zei tot een jood die hem op de proef wilde stellen (Mt 22:37). Jehovah was zowel de God als de Koning van Israël, zowel het religieuze hoofd van de natie als het staatshoofd. Wanneer een Israëliet daarom het eerste en het tweede gebod overtrad door andere goden te dienen, betekende dit dat hij zich aan majesteitsschennis of hoogverraad schuldig maakte, de ergste misdaad waarop de zwaarste straf stond. Bij één gelegenheid liet Israël zich met de aanbidding van een valse god alsook met het beoefenen van immoraliteit in en stond op het punt uitgeroeid te worden omdat Jehovah volledig op exclusieve toewijding stond. Maar wegens het snelle optreden van Pinehas, de kleinzoon van Aäron, die ’geen mededinging ten opzichte van Jehovah duldde’, werd Israël gered. — Nu 25:11.
Toen Jehovah zijn volk na de Babylonische ballingschap in hun land terugbracht, deed hij dit ter wille van zijn naam (Ez 39:25-28). In Exodus 34:14 staat volgens de vertaling van Fenton: „De EEUWIGLEVENDE is jaloers met betrekking tot ZIJN NAAM.” Daar hij jaloers met betrekking tot zijn naam is of er exclusief aan toegewijd is, duldde hij geen mededinging door de naam van enige andere god onder zijn volk.
Een meester-slaafverhouding. Exclusieve toewijding doet ook denken aan de verhouding die er tussen een meester en zijn slaaf bestaat. Als Schepper is Jehovah de Eigenaar en Meester. Hij is God omdat hij de Schepper is; hij heeft er recht op dat zijn door hem geschapen onderdanen hem exclusieve toewijding schenken, en zij moeten zijn wil doen. Een rechtgeaard persoon die Jehovah God heeft leren kennen en zijn verhouding tot hem naar juiste waarde schat, zal hem uit vrije wil van ganser harte en exclusief toegewijd zijn, en dit is iets wat Jehovah wenst. Hij haat een louter formele toewijding of aanbidding (Mt 15:8, 9). Deze verhouding en de uit vrije wil geschonken toewijding die Jehovah wenst, werden in de Mozaïsche wet geïllustreerd. Een Hebreeuwse slaaf werd in het zevende jaar van zijn dienstbaarheid vrijgelaten. „Maar zo de slaaf nadrukkelijk zegt: ’Ik heb mijn meester, mijn vrouw en mijn zonen werkelijk lief; ik wil niet als vrijgelatene weggaan’, dan moet zijn meester hem tot de ware God doen naderen en hem tot aan de deur of de deurpost brengen; en zijn meester moet zijn oor met een priem doorboren, en hij moet tot onbepaalde tijd zijn slaaf zijn” (Ex 21:2, 5, 6). Paulus sprak tot de niet-joden in de gemeente in Thessalonika over het feit dat zij met betrekking tot hun toewijding vrijwillig een verandering hadden aangebracht toen zij christenen werden. Zij waren niet langer slaven van de afgoden, maar waren ’een levende en ware God als slaven gaan dienen’. — 1Th 1:9.
Jezus’ exclusieve toewijding aan God. Zoals uit Filippenzen 2:5-8 blijkt, had Jezus zowel in de hemel als op aarde waardering voor de exclusieve positie van zijn Vader en schonk hij hem exclusieve toewijding. Jezus wees erop dat het belangrijkste gebod in de Wet zei dat men God met zijn gehele hart moest liefhebben (Mt 22:37). Bovendien toonde Jezus exclusieve toewijding ten opzichte van Jehovah’s naam en beklemtoonde hij dat zijn discipelen dezelfde instelling moesten hebben. Het gebed dat hij zijn discipelen leerde, begon met de woorden: „Onze Vader in de hemelen, uw naam worde geheiligd” (Mt 6:9). Deze toewijding van Jezus ging gepaard met vurige ijver, zoals duidelijk aan het licht trad toen hij de tempel reinigde en daardoor de volgende profetie in vervulling deed gaan: „De ijver voor uw huis zal mij verteren” (Jo 2:17; Ps 69:9). Nergens is een groter voorbeeld van Jezus’ exclusieve toewijding aan zijn Vader te vinden dan in datgene wat in 1 Korinthiërs 15:24-28 over hem staat, waar wordt gezegd dat hij, nadat zijn hemelse Koninkrijksheerschappij alle andere autoriteit en alle vijanden heeft tenietgedaan, het Koninkrijk aan de Vader overdraagt en zich aan Hem onderwerpt, opdat „God alles zij voor iedereen”.