FILADELFIA
(Filade̱lfia) [Broederlijke genegenheid].
Een stad in het W van Klein-Azië met een christelijke gemeente waaraan een van de zeven brieven in de Openbaring gericht was (Opb 1:11; 3:7-13). De Lydische stad Filadelfia lag op een heuvelachtig plateau aan de Z-oever van de Cogamis, ongeveer 45 km ten ZO van Sardes en 80 km ten NW van Laodicea. Ze werd in de 2de eeuw v.G.T. gesticht door Eumenes II, de koning van Pergamum, of zijn broer Attalus II (Philadelphus), naar wie de stad werd genoemd. De stad lag aan het boveneinde van een breed dal dat via Sardes naar Smyrna (het huidige Izmir) aan de zeekust liep. Een wegennet verbond de stad met de kust, met Pergamum in het N en met Laodicea in het ZO. De stad diende als de poort naar het hart van Frygië.
Filadelfia was het welvarende centrum van een wijnbouwgebied, en de voornaamste god ervan was Dionysus, de god van de wijn. Het gebied werd vaak door aardbevingen geteisterd; één ervan verwoestte Filadelfia in 17 G.T. Met financiële hulp van Rome werd de stad herbouwd en kreeg de naam Neocaesarea (Nieuw-Cesarea) en later Flavia. Op deze plaats ligt het huidige Alasehir. De oude stad was een centrum van waar uit het hellenisme zich in Klein-Azië verbreidde.
Klaarblijkelijk woonden er joden in Filadelfia, want Openbaring 3:9 spreekt over „hen die tot de synagoge van Satan behoren, die zeggen dat zij joden zijn”. Misschien stonden zij de getrouwe christenen in de stad tegen door te trachten christenen die joden van geboorte waren, terug te winnen of hen ertoe te overreden aan bepaalde gebruiken van de Mozaïsche wet vast te houden of deze opnieuw te gaan beoefenen. De poging had geen succes. Jezus prees de christenen voor hun volharding. Hij moedigde hen aan ’vast te blijven houden’. — Opb 3:9-11.
Zie voor Filadelfia van de Dekapolis, RABBA nr. 1.