UITTREDING UIT ACTIEVE DIENST
Het zich geheel of gedeeltelijk terugtrekken uit het werk dat men verricht.
Toen Jehovah de levieten (degenen die niet tot de priesterlijke familie van Aäron behoorden) hun taken toewees, die zij onder leiding van de priesters in de tent der samenkomst moesten verrichten, trof hij liefdevolle voorzieningen voor hun welzijn. Hij gebood Mozes: „Dit is van toepassing op de levieten: Van vijfentwintig jaar oud en daarboven zal hij komen om zich in de groep in dienst van de tent der samenkomst te begeven. Maar na de leeftijd van vijftig jaar zal hij zich uit de dienstgroep terugtrekken en niet meer dienen. En hij moet zijn broeders dienen in de tent der samenkomst door de plicht waar te nemen, maar hij mag geen dienst verrichten.” — Nu 8:23-26; 1Kr 23:3.
In Numeri hoofdstuk 4 wordt beschreven hoe de dienst van de levieten georganiseerd was. Daar wordt gezegd dat zij in de leeftijd van dertig tot vijftig jaar ingeschreven moesten worden.
Het opzetten, afbreken en vervoeren van de tent der samenkomst was zware lichamelijke arbeid. De 96 zilveren voetstukken met inzinking voor de paneellijsten wogen elk een talent (ca. 34 kg); er waren ook vier voetstukken voor de zuilen tussen het Heilige en het Allerheiligste, die waarschijnlijk evenveel wogen, en vijf koperen voetstukken voor de zuilen aan de ingang van de tabernakel (Ex 26:19, 21, 25, 32, 37; 38:27). De 48 paneellijsten (4,5 m lang en 67 cm breed) waren van acaciahout, een fijngenerfde, zware houtsoort, en met goud bekleed (Ex 26:15-25, 29). Aan de beide lange zijden en aan de achterzijde van de tabernakel waren met goud beklede stangen aangebracht (Ex 26:26-29). Al deze voorwerpen waren zwaar. Daarbij kwam nog het aanzienlijke gewicht van de dekkleden van robbevel, ramsvel, geitehaar en linnen, alsook de linnen afscherming rondom het voorhof, met de bijbehorende zuilen, voetstukken met inzinking, tentpinnen, enzovoort. Al het werk in verband met de tabernakel vergde dus werkelijk spierkracht (Ex 26:1-14; 27:9-19). Er waren zes wagens beschikbaar voor het vervoer van deze voorwerpen. Maar het heilige meubilair en gerei in de tent der samenkomst, het met koper beklede offeraltaar en de afscherming van het Allerheiligste werden door de Kehathieten op de schouders gedragen. — Nu 4:4-15; 7:7-9.
Nog een doel van de regeling inzake de uittreding van de levieten op vijftigjarige leeftijd was klaarblijkelijk dat allen de gelegenheid kregen om diensttoewijzingen in het heiligdom te behartigen, want er was slechts een beperkt aantal levieten nodig, vooral in de tijd dat de tent der samenkomst of tabernakel in gebruik was. Voor de priesters, de levieten uit de familie van Aäron, bestond deze regeling niet.
Kennelijk was de periode van vijf jaar waarin de levieten in de leeftijd van 25 tot 30 jaar dienden, een soort „leertijd”. Vermoedelijk werden deze jongere levieten niet voor de zware taken gebruikt, die voorbehouden waren aan degenen van 30 jaar en ouder — volwassen mannen. (Zie LEEFTIJD.) Toen de Ark later een vaste plaats op de berg Sion had gekregen (en vooral kort voor de bouw van de tempel), viel het zware werk in verband met het dragen van het heiligdom weg. Daarom trof David regelingen dat de levieten op twintigjarige leeftijd met hun dienst begonnen. Dit werd ongetwijfeld gedaan omdat er voor de veel uitgebreidere dienst in de tempel meer mannen nodig zouden zijn. — 1Kr 23:24-27.
De levieten trokken zich op vijftigjarige leeftijd niet helemaal uit de dienst terug. Zij konden nog steeds vrijwillig hun „broeders dienen in de tent der samenkomst door de plicht waar te nemen” (Nu 8:26). Waarschijnlijk dienden zij als raadgevers en hielpen zij bij de lichtere werkzaamheden die tot de taak van de levieten behoorden, maar zij waren vrijgesteld van het zwaardere werk. Bovendien onderwezen zij het volk nog steeds in de Wet (De 33:8-10; 2Kr 35:3). Levieten die in een toevluchtsstad woonden, stonden degenen bij die daar hun toevlucht zochten.
De christelijke bediening. Degenen die geestelijke „broeders” van Jezus Christus worden en in zijn voetstappen treden, worden „een koninklijke priesterschap” genoemd (Heb 2:10-12; 1Pe 2:9). Voor hen bestaat er geen voorziening voor uittreding uit of beëindiging van hun dienst. De apostel Paulus bleef actief in zijn bediening terwijl hij in de gevangenis zat en zette zijn dienst onvermoeid voort totdat hij ter dood werd gebracht (Han 28:30, 31; 2Ti 4:6, 7). Petrus bleef tot het einde van zijn leven actief (2Pe 1:13-15). Johannes was hoogbejaard toen hij omstreeks 98 G.T. zijn evangelie en drie canonieke brieven schreef.
Over de „grote schare” die Johannes na het visioen van de 144.000 ’verzegelden’ zag, wordt gezegd dat zij „dag en nacht”, ofte wel onafgebroken, ’heilige dienst voor God verrichten’. Een christen houdt er dus niet mee op God te dienen. — Opb 7:4, 9, 15.