WAARZEGGERIJ.
Van „waarzeggen [waar en zeggen, dus ’de waarheid spreken’]”. Tegenwoordig betekent het: „Door middel van bijzondere gaven of geheime kunsten mededelingen doen omtrent verborgenheden of toekomstige gebeurtenissen.” Een ander woord voor waarzeggerij is „divinatie”, afgeleid van het Latijnse divus, „van goddelijke oorsprong”. Het is het verkrijgen van geheime kennis, in het bijzonder omtrent toekomstige gebeurtenissen, met behulp van spiritistische, occulte machten.
OORSPRONG
De bakermat van waarzeggerij was Babylonië, het land der Chaldeeën, en toen de mensen zich van daar uit over de hele aarde verspreidden, namen zij deze occulte praktijken met zich mee (Gen. 11:8, 9). Van het opgegraven gedeelte van de bibliotheek van Assoerbanipal zou een vierde deel uit omen-kleitabletten bestaan, die kennelijk bedoeld waren om alle hemelverschijnselen alsook alle aardse fenomenen en elke gunstige of ongunstige gebeurtenis in het dagelijks leven te interpreteren. Koning Nebukadnezar nam de beslissing om Jeruzalem aan te vallen pas nadat hij zijn toevlucht had genomen tot waarzeggerij. Wij lezen: „Hij heeft de pijlen geschud. Hij heeft gevraagd met behulp van de terafim; hij heeft de lever bezien. In zijn rechterhand bleek de waarzegging voor Jeruzalem te zijn.” — Ezech. 21:21, 22.
Het bezien van de lever op zoek naar voortekens was gebaseerd op de opvatting dat dit orgaan de zetel was van alle levenskracht, emoties en genegenheid. De lever bevat een zesde van al het bloed van een mens. De afwijkingen van het normale in de kwabben, kanalen, aanhangsels, aderen, randen en tekeningen van de lever werden als voortekens van de goden uitgelegd. (Zie ASTROLOGEN.) Men heeft een groot aantal kleimodellen van levers gevonden; het oudste is uit Babylon afkomstig en bevat voortekens en spijkerschriftteksten die door waarzeggers werden gebruikt. In de oudheid werden Assyrische priesters baru genoemd, wat „beschouwer” of „hij die ziet” betekent, omdat leverschouw een belangrijk onderdeel was van hun religie, waarin waarzeggerij een grote rol speelde.
IN DE BIJBEL VEROORDEELD
Al de verschillende vormen van waarzeggerij, ongeacht hoe ze worden genoemd, staan in scherp contrast met de bijbel en zijn er lijnrecht mee in strijd. Jehovah heeft de Israëlieten bij monde van Mozes indringend en herhaaldelijk gewaarschuwd deze occulte praktijken niet van andere volken over te nemen (Deut. 18:9-12; Lev. 19:26, 31). Personen die voorspellende dromen hadden, werden zelfs wanneer hun profetische tekenen of wonderen uitkwamen, veroordeeld (Deut. 13:1-5; Jer. 23:32; Zach. 10:2). In de bijbel wordt waarzeggerij scherp veroordeeld, wat blijkt uit het gebod dat alle waarzeggers zonder mankeren ter dood gebracht moesten worden. — Ex. 22:18; Lev. 20:27.
Wanneer mensen zich van Jehovah afkeren en vervreemd raken van de Enige die van het begin af de afloop weet, vallen zij gemakkelijk ten prooi aan de invloed van boze geesten of demonen, die beweren de toekomst te kunnen onthullen. Saul is hier een treffend voorbeeld van, want hij zag aanvankelijk naar Jehovah op voor kennis omtrent toekomstige gebeurtenissen, maar nadat hij wegens zijn ontrouw afgesneden was van alle contact met God, wendde hij zich als vervanging voor de goddelijke leiding tot de demonen. — 1 Sam. 28:6, 7; 1 Kron. 10:13, 14.
Er bestaat dus een duidelijk onderscheid tussen door God geopenbaarde waarheid en kennis die door waarzeggerij wordt verkregen. Personen die zich tot waarzeggerij wenden, worden vaak door onzichtbare demonische machten in hevige convulsies geworpen, en soms brengen zij zichzelf door opzwepende muziek en bepaalde drugs in extase. Het Griekse woord voor „waarzeggen” komt van het werkwoord mai·nesʹthai, dat „razen” betekent, en het wordt gebruikt om iemand te beschrijven bij wie het schuim op de mond staat en die wilde, verwarde haren heeft. Origenes (3de eeuw G.T.) weerlegde de scherpe kritiek van de heidense filosoof Celsus, die beweerde dat „[christenen] geen waarde hechten aan de orakels van de pythische priesteres”, als volgt: „Van de pythische priesteres, wier orakel het beroemdst geweest schijnt te zijn, wordt gezegd dat wanneer zij aan de ingang van de Kastalische grot zat, de profetische geest van Apollo haar geslachtsdelen binnendrong. . . . Bovendien is het niet het werk van een goddelijke geest de profetes in zo’n staat van extase en waanzin te brengen dat zij alle beheersing over zichzelf verliest. . . . Als de pythische priesteres nu buiten zichzelf is als zij profeteert, wat voor geest moet dat dan zijn die haar verstand in beslag neemt en haar oordeel in duisternis hult, zo deze [geest] niet tot dezelfde categorie behoort als die demonen die door vele christenen worden uitgeworpen?” (Origen Against Celsus, VII, iii, iv) Ware dienstknechten van Jehovah ervoeren niet zulke abnormale lichamelijke of geestelijke toestanden wanneer zij door de heilige geest werden gedreven om te spreken (Hand. 6:15; 2 Petr. 1:21). Gods profeten spraken uit plichtsgevoel, vrijmoedig en zonder betaling; de heidense waarzeggers bedreven waarzeggerij als beroep, voor zelfzuchtig persoonlijk gewin.
Jehovah toont zich superieur aan waarzeggers
Jehovah’s onbegrensde macht in vergelijking met de zeer beperkte macht van magie-beoefenende waarzeggers werd aanschouwelijk gemaakt toen Mozes en Aäron voor Farao verschenen. Toen Aärons staf een slang werd, schenen de Egyptische tovenaars hetzelfde wonder te kunnen doen. Maar wat een nederlaag leden zij toen Aärons staf de staven van de tovenaars verslond! Schijnbaar gelukte het de priesters van Egypte om water in bloed te veranderen en kikvorsen over het land te laten opkomen. Maar toen Jehovah bewerkte dat het stof tot muggen werd, moesten de tovenaars met hun geheime kunsten toegeven dat het „de vinger van God” was. — Ex. 7:8-12, 19-22; 8:5-11, 16-19; 9:11.
De goddeloze Haman liet „iemand [blijkbaar een astroloog] . . . het Poer, dat wil zeggen het Lot, [werpen] van dag tot dag en van maand tot maand”, om de gunstigste tijd voor het verdelgen van Jehovah’s volk vast te stellen (Esth. 3:7-9). „Door zijn toevlucht te nemen tot deze methode teneinde vast te stellen wat de gunstigste dag was om zijn afschuwelijke plan ten uitvoer te brengen, deed Haman wat de koningen en edelen van Perzië altijd al deden, namelijk niets te ondernemen zonder de astrologen te raadplegen en zich te laten verzekeren van het gunstigste uur” (Jamiesons Commentary, Deel II, blz. 639). Op grond van deze vorm van waarzeggerij ging Haman er onmiddellijk toe over zijn goddeloze plan te verwezenlijken. Maar Jehovah’s macht om zijn volk te bevrijden werd opnieuw gedemonstreerd, en Haman, die op waarzeggerij had vertrouwd, werd aan de paal gehangen die hij voor Mordechai had laten oprichten. — Esth. 9:24, 25.
Ook toen de Moabieten „met het loon voor de waarzegging in hun handen” naar Bileam, de Mesopotamische waarzegger, kwamen teneinde hem te huren om Israël te vervloeken, bleek dat Jehovah’s macht superieur is aan die van de occulte krachten (Num. 22:7). Hoewel Bileam „op slechte voortekens [uitging]”, liet Jehovah hem alleen maar zegeningen uiten. In een van zijn spreukachtige redes gaf Bileam onder de onweerstaanbare macht van Jehovah toe: „Er is geen bezwering tegen Jakob, noch enige waarzeggerij tegen Israël.” — Num. hfdst. 23, 24.