EN-GEDI
(En-Ge̱di) [bron van het bokje].
De naam van een stad en de eromheen liggende wildernis in het gebied van Juda (Joz. 15:62; 1 Sam. 24:1). De stad wordt gewoonlijk met Tell el-Dzjurn geïdentificeerd, dat in de buurt van de huidige nederzetting ‛Ain Dzjidi ligt, bijna 40 km ten Z.O. van Jeruzalem aan de oever van de Dode Zee.
De Sulammitische zinspeelde op de vruchtbaarheid van de streek doordat zij over „een tros henna . . . tussen de wijngaarden van En-Gedi” sprak (Hoogl. 1:14). Dit is echter slechts een gedeeltelijke beschrijving van het weelderige planteleven dat daar zelfs thans nog gedijt. De bijzondere ligging van En-Gedi in de geologische inzinking van het Dode-Zeegebied is bevorderlijk voor de groei van subtropische planten, zoals palmen en balsemstruiken, alsook verschillende soorten vruchten. En-Gedi is derhalve een oase in tegenstelling tot de nabijgelegen verlaten wildernis van Juda. — Zie JUDA, WILDERNIS VAN.
En-Gedi was niet alleen wegens deze weelderige plantengroei, maar ook vanwege de ontoegankelijkheid van dit oord een ideale schuilplaats voor de door koning Saul vervolgde David. De bijbel spreekt derhalve over bepaalde „moeilijk toegankelijke plaatsen te En-Gedi” (1 Sam. 23:29). Hedendaagse bezoekers van deze streek hebben dezelfde beschrijving gegeven van de gevaarlijke, steile en rotsachtige passen in dit gebied. Ook de aanduiding „kale steenbokrotsen” wijst op de onherbergzaamheid van bepaalde delen van dit landschap (24:2). Volgens sommige geleerden moet de aanduiding „Steenbokrotsen” (NBG, PC, WV) een eigennaam zijn voor een bepaald gebied, waar zich waarschijnlijk steenbokken verzamelden, zoals dat ook thans nog in de omgeving van En-Gedi het geval is. Anderen daarentegen zijn van mening dat met deze uitdrukking eenvoudig de door steenbokken bewoonde ruige en kegelvormige bergen van deze streek worden beschreven. De rotsen van En-Gedi zijn vol ruime grotten. In een van deze grotten kunnen David en zijn mannen zich verborgen hebben (24:3). Sommigen nemen aan dat met de „stenen schaapskooien” waar Saul halt hield, deze grotten bedoeld kunnen zijn, waar men ter beschutting tegen het weer een eenvoudige stenen muur voor de ingang had gebouwd. — 24:2-10.