EFEZE
(E̱feze).
In de oudheid een rijke stad en een belangrijk commercieel en religieus centrum aan de westkust van Klein-Azië, bijna recht tegenover het eiland Samos. Deze tegen de hellingen en aan de voet van verscheidene heuvels (de belangrijkste daarvan waren de Pion en de Koressos) gebouwde havenstad lag aan de belangrijkste handelsroute tussen Rome en het Oosten. Haar ligging bij de monding van de rivier de Kaystros, met toegang tot de rivierbekkens van de Hermos en de Meander, maakte de stad tot het knooppunt van de overland lopende handelsroutes in Klein-Azië. Een wegennet verbond Efeze met de belangrijkste steden van het district Asia.
De geschriften van Plinius de Oudere, een Romeinse schrijver uit de 1ste eeuw, en Strabo, een Griekse geograaf uit de oudheid, hebben aanleiding gegeven tot de zienswijze dat eens een inham van de Egeïsche Zee tot aan Efeze reikte, maar dat de kustlijn geleidelijk naar de zee verschoven is, want thans bevinden de ruïnes van de stad zich verscheidene kilometers landinwaarts. De opgraver J. T. Wood kwam echter, op grond van zijn ontdekkingen in Efeze, tot de slotsom dat de stad in de oudheid ongeveer 6 km van de Egeïsche Zee vandaan lag. Als dat zo is, dan moesten in Paulus’ dagen de schepen via de monding van de rivier de Kaystros naar een binnenhaven varen die door voortdurend uitbaggeren bevaarbaar werd gehouden. In de loop der eeuwen zijn de haven en de monding van de rivier echter door het slib dat de Kaystros meevoerde, dichtgeslibd.
ARTEMISTEMPEL
Het beroemdste bouwwerk van de stad was de Artemistempel. Hij werd door de Ouden tot de zeven wereldwonderen gerekend. De tempel die in de 1ste eeuw G.T. bestond, toen de apostel Paulus Efeze bezocht, was herbouwd naar het ontwerp van een vroegere Ionische tempel die naar verluidt in 356 v.G.T. door Herostratus in brand was gestoken.
Volgens J. T. Wood, die de tempel in de tweede helft van de 19de eeuw heeft opgegraven, was het platform waarop de tempel was gebouwd, ongeveer 73 m breed en 127 m lang. De tempel zelf was ongeveer 50 m breed en 105 m lang. Hij had 100 marmeren zuilen van ongeveer 17 m hoog. Hun sokkels hadden een doorsnede van ongeveer 2 m, en op zijn minst enkele van de zuilen waren tot op een hoogte van ongeveer 6 m gebeeldhouwd. Het binnenste heiligdom van de tempel was ongeveer 21 m breed en 32 m lang. Het altaar daarin had een oppervlakte van bij benadering 6 × 6 m, en het beeld van Artemis stond waarschijnlijk vlak achter dit altaar.
Uit de fragmenten die zijn gevonden, blijkt dat de tempel werd opgeluisterd door prachtige schilderingen en beeldhouwwerk. Het dak was met grote witmarmeren platen bedekt. In plaats van mortel zouden de voegen tussen de marmeren blokken met goud zijn opgevuld.
STADION; THEATER
Ongeveer 1,6 km ten Z.W. van de Artemistempel bevond zich een stadion, dat onder Nero (54–68 G.T.) was herbouwd. In dit stadion vonden waarschijnlijk sportwedstrijden en mogelijk ook gladiatorengevechten plaats.
Het theater waarin de Efeziërs op instigatie van Demetrius in oproer kwamen, bevond zich ongeveer 800 m ten Z. van het stadion. Dit theater lag aan de voet van de Pion (Hand. 19:23-41). Zijn façade was met zuilen, nissen en mooie beelden versierd. De marmeren zitplaatsen voor de toeschouwers waren in een halve cirkel van 66 rijen gerangschikt; naar schatting was er plaats voor ongeveer 25.000 personen. Het theater had een uitmuntende akoestiek. Zelfs nu nog kan men op de zitplaatsen van de bovenste rij woord voor woord verstaan wat iemand vanaf de plaats van het podium zachtjes zegt.
Een brede, met marmer geplaveide weg liep vanaf het theater rechtstreeks naar de haven. Deze straat was ongeveer 800 m lang en ongeveer 11 m breed en was aan weerszijden door ongeveer 5 m brede zuilengangen omzoomd. Achter de zuilengangen bevonden zich winkels en andere gebouwen. Aan het begin en aan het eind van de straat bevond zich een monumentale poort.
PAULUS’ BEDIENING IN EFEZE
Waarschijnlijk in 52 G.T. kwam de apostel Paulus met Aquila en Priskilla naar Efeze, het brandpunt van de wereld der oudheid. Paulus ging onmiddellijk naar de joodse synagoge om te prediken. Ofschoon men hem verzocht langer te blijven, verliet de apostel Efeze al gauw, maar beloofde dat hij zou terugkeren indien het Jehovah’s wil was (Hand. 18:18-21). Aquila en Priskilla, die in Efeze bleven, ontmoetten Apollos, een jood uit Alexandrië (Egypte), die alleen met de doop van Johannes bekend was, en „legden hem de weg van God juister uit”. — Hand. 18:24-26.
Toen Paulus naar Efeze terugkeerde, vermoedelijk in de winter van 52/53 G.T., trof hij verscheidene mannen aan die met de doop van Johannes gedoopt waren. Nadat hij hen geholpen had een duidelijker begrip van de doop te krijgen, werden zij overgedoopt (Hand. 19:1-7). Ditmaal onderwees Paulus drie maanden lang in de joodse synagoge. Maar toen er oppositie rees, zei hij degenen die gelovigen waren geworden, zich naar de aula van de school van Tyrannus te begeven, waar hij twee jaar lang dagelijks toespraken hield. — Hand. 19:8-10.
Door Paulus’ prediking, die gepaard ging met miraculeuze genezingen en het uitdrijven van demonen, werden vele Efeziërs gelovigen. Ook wekte de vergeefse poging tot exorcisme die door de zeven zonen van een zekere joodse overpriester genaamd Skeva werd ondernomen, veel belangstelling. Enkelen die vroeger magische kunsten hadden beoefend, verbrandden in het openbaar hun boeken, die een gezamenlijke waarde van 50.000 zilverstukken vertegenwoordigden (Hand. 19:11-20). Efeze was zo bekend om zijn magische kunsten dat Griekse en Romeinse schrijvers boeken of boekrollen die toverspreuken en bezweringsformules bevatten, als „Efezische geschriften” aanduidden.
Aangezien vele Efeziërs de aanbidding van Artemis opgaven, wees de zilversmid Demetrius zijn medehandwerkslieden erop dat Paulus’ prediking een bedreiging vormde voor hun bedrijf en ook de verering van Artemis in gevaar bracht. Woedende zilversmeden schreeuwden: „Groot is Artemis van de Efeziërs!” Er ontstond een oproer in de stad, dat in een twee uur durend tumult in het theater zijn hoogtepunt bereikte. — Hand. 19:23-41.
Daarna verliet Paulus Efeze. Later ontbood hij vanuit Milete de oudere mannen van de gemeente in Efeze. Hij liet de bediening die hij onder hen had verricht, nog eens de revue passeren en gaf hun richtlijnen hoe zij hun plichten moesten vervullen (Hand. 20:1, 17-38). De bij die gelegenheid vermelde „drie jaar” die hij in Efeze heeft doorgebracht, moet klaarblijkelijk als een afgerond getal worden beschouwd. — Hand. 20:31; vergelijk 19:8, 10.
In de loop der jaren verdroegen de christenen in Efeze veel ter wille van het geloof. Sommigen verloren echter de liefde die zij eerst hadden. — Openb. 2:1-6; zie ARTEMIS; STADSSCHRIJVER.
[Illustratie op blz. 336]
Munt ter ere van Diana van Efeze