HABAKUK, HET BOEK.
Een boek van de Hebreeuwse Geschriften dat in Hebreeuwse teksten en in de Septuaginta, alsook in de meeste Nederlandse bijbels, de achtste plaats onder de zogenoemde „kleine profeten” inneemt. Het boek bestaat uit twee delen: (1) Een dialoog tussen de schrijver en Jehovah (hfdst. 1, 2); (2) een gebed in klaagliederen. — Hfdst. 3.
De schrijver wordt in het boek zelf geïdentificeerd. Beide delen worden aan „de profeet Habakuk” toegeschreven. — 1:1; 3:1.
CANONICITEIT
De canoniciteit van het boek Habakuk wordt door oude catalogussen van de Hebreeuwse Geschriften bevestigd. Hoewel het boek daarin niet met name wordt genoemd, was het klaarblijkelijk inbegrepen bij de verwijzingen naar de ’twaalf kleine profeten’, want anders zou het aantal twaalf niet compleet zijn. De canoniciteit van het boek wordt verder ontwijfelbaar gestaafd doordat er in de christelijke Griekse Geschriften aanhalingen uit worden gedaan. Hoewel Paulus Habakuk niet met name noemde, haalde hij Habakuk 1:5 (LXX) aan toen hij tot ongelovige joden sprak (Hand. 13:40, 41). Hij haalde Habakuk 2:4 aan („Maar wat de rechtvaardige betreft, door zijn getrouwheid [geloof, NBG] zal hij blijven leven”), toen hij christenen ertoe aanmoedigde geloof tentoon te spreiden. — Rom. 1:16, 17; Gal. 3:11; Hebr. 10:38, 39.
Onder de Dode-Zeerollen bevindt zich een handschrift van Habakuk (hfdst. 1, 2), bestaande uit een premasoretische Hebreeuwse tekst met een begeleidend commentaar. Alhoewel de datering onzeker is, kan dit handschrift uit de 1ste eeuw v.G.T. stammen. Zelfs al zou het van jongere datum zijn, dan is het waarschijnlijk toch het oudste bewaard gebleven Hebreeuwse handschrift van het boek Habakuk. Het is interessant dat in deze rol in Habakuk 1:6 het woord „Chaldeeën” staat, dat bepaalde geleerden (met de gedachte aan „Grieken” of „Macedoniërs” onder Alexander de Grote) door de term „Kittiërs” (of Kittieten) hebben trachten te vervangen. Dit handschrift stemt dus overeen met de masoretische tekst, doordat het laat zien dat Jehovah de Chaldeeën als zijn instrument zou verwekken.
WANNEER GESCHREVEN EN TEGEN WELKE ACHTERGROND
De woorden „Jehovah is in zijn heilige tempel” (Hab. 2:20) en de opmerking die op Habakuk 3:19 volgt („Aan de leider, op mijn snaarinstrumenten”), geven te kennen dat Habakuk profeteerde voordat de door Salomo gebouwde tempel in Jeruzalem in 607 v.G.T. werd vernietigd. Ook Jehovah’s verklaring: „Ik verwek de Chaldeeën” (1:6) en de algemene strekking van de profetie tonen aan dat de Chaldeeën (of Babyloniërs) Jeruzalem nog niet hadden verwoest. Maar uit Habakuk 1:17 zou men kunnen opmaken dat zij reeds met de omverwerping van enkele natiën waren begonnen. In 632 v.G.T. namen de Chaldeeën en de Meden de stad Nineve in, en Babylon was destijds op weg om een wereldmacht te worden (Nah. 3:7). Dit speelde zich allemaal af tijdens de regering van de goede Judese koning Josia (659–629 v.G.T.).
In navolging van de rabbijnse traditie zijn sommigen van oordeel dat Habakuk eerder als profeet optrad, namelijk tijdens de regering van koning Manasse van Juda. Zij geloven dat hij een van de profeten is over wie, direct of indirect, in 2 Koningen 21:10 en 2 Kronieken 33:10 wordt gesproken. Zij betogen dat de Babyloniërs destijds nog geen bedreiging vormden, hetgeen Habakuks profetie in de ogen van de Judeeërs nog ongeloofwaardiger maakte. — Zie Habakuk 1:5, 6.
Anderzijds bevond Juda zich in de beginperiode van Jojakims regering onder de Egyptische invloedssfeer (2 Kon. 23:34, 35), en dit zou ook een tijd kunnen zijn waarin de verwekking van de Chaldeeën om de weerspannige inwoners van Juda te straffen, voor hen „een activiteit” zou zijn ’die zij niet zouden geloven, ook al werd het verhaald’ (Hab. 1:5, 6). In 625 v.G.T., in het 4de regeringsjaar van koning Jojakim, versloeg de Babylonische koning Nebukadnezar Farao Necho bij Karkemis (Jer. 46:2). Habakuk kan zijn profetie dus vóór die gebeurtenis uitgesproken en opgetekend hebben, en mogelijk heeft hij het schrijven van de profetie omstreeks 628 v.G.T. in Juda voltooid. Het gebruik van de toekomende tijd met betrekking tot de Chaldeeuwse dreiging kan erop wijzen dat Habakuk als profeet optrad voordat Jojakim vazal van Babylon werd (620–618 v.G.T.). — 2 Kon. 24:1.
STIJL
De schrijfstijl is krachtig en pakkend. Er wordt gebruik gemaakt van levendige illustraties en vergelijkingen (Hab. 1:8, 11, 14, 15; 2:5, 11, 14, 16, 17; 3:6, 8-11). De geleerde Driver zei in een commentaar op Habakuks stijl: „Habakuks schrijfstijl is zeer krachtig. Alhoewel zijn boek kort is, gaat er veel kracht van uit; zijn beschrijvingen zijn aanschouwelijk en krachtig; zowel de gedachte als de uitdrukkingswijze is poëtisch.” Die eigenschappen zijn natuurlijk in de eerste plaats aan goddelijke inspiratie toe te schrijven.
Het boek Habakuk beklemtoont Jehovah’s oppermacht over alle natiën (Hab. 2:20; 3:6, 12), doordat het zijn soevereiniteit op de voorgrond stelt. Het legt tevens de nadruk op het feit dat de rechtvaardigen door geloof leven (2:4, NBG). Het wekt vertrouwen in Jehovah, doordat het aantoont dat hij niet sterft (1:12), dat hij de natiën in gerechtigheid ’dorst’ en dat hij tot de redding van zijn volk uittrekt (3:12, 13). Voor degenen die zich uitbundig in hem verheugen, blijkt Jehovah de God van redding en de Bron van vitale energie te zijn. — 3:18, 19.
OVERZICHT VAN DE INHOUD
I. Smeekbede om hulp; Jehovah kondigt komende oordeel aan (1:1-17)
A. Habakuk schreeuwt om hulp wegens geweld, goddeloosheid in Juda (1:1-4)
B. Jehovah identificeert de Chaldeeën als voltrekkers van zijn oordeel aan de natiën (1:5-11)
1. Deze schrikwekkende natie zal gevangenen zeer snel vergaderen als zand (1:5-9)
2. Ze zal koningen beschimpen, zal oprukken als wind en zal schuldig worden (1:10, 11)
C. Habakuk vraagt zich af waarom God toelaat dat de goddelozen de rechtvaardigen verzwelgen (1:12-17)
1. Hij vraagt waarom Jehovah, de Rots, hen aanziet die verraderlijk handelen (1:12, 13)
2. God heeft de mensen als vissen en kruipend gedierte gemaakt, waarover niemand heerst (1:14-16)
3. Zal het de vijand worden toegestaan natiën te blijven doden? (1:17)
II. De rechtvaardigen leven door getrouwheid (geloof), maar de Chaldeeën zullen worden verdelgd (2:1-20)
A. Profeet moet het visioen opschrijven, dat uiteindelijk zal uitkomen (2:1-3)
B. Door getrouwheid (geloof) zal de rechtvaardige blijven leven (2:4)
C. De Chaldeeër zal aan zijn eind komen, zoals door vijf weeën wordt aangetoond (2:5-19)
1. Omdat hij „vermenigvuldigt wat niet van hem is”; hij zal wegens zijn bloedvergieten en geweld door anderen gewelddadig geplunderd worden (2:5-8)
2. Omdat hij „vuil gewin maakt voor zijn huis”; een steen uit de muur zal luid roepen (2:9-11)
3. Omdat hij „een stad bouwt door bloedvergieten”; het is van Jehovah dat volken zich slechts voor het vuur zullen aftobben (2:12-14)
4. Omdat hij metgezellen dronken maakt „met de bedoeling hun schaamdelen te zien”; hij zal de beker van Jehovah’s rechterhand drinken en te schande worden gemaakt (2:15-18)
5. Omdat hij op afgoden vertrouwt; er is geen adem in hen (2:19)
D. Jehovah is in zijn heilige tempel en heel de aarde moet het stilzwijgen bewaren (2:20)
III. Habakuk bidt om barmhartigheid te midden van het oordeel (3:1-19)
A. Smeekt om Gods barmhartigheid en stelt God als een machtige krijgsman voor (3:1-15)
1. God doorschrijdt de aarde met openlijke veroordeling en dorst de natiën (3:1-12)
2. Hij is uitgetrokken tot de redding van Zijn volk (3:13-15)
B. In beroering gebracht wacht Habakuk op „de dag der benauwdheid” en geeft uiting aan zijn vaste besluit om zich uitbundig te verheugen in Jehovah, de God van redding (3:16-19)
Zie het boek „De gehele Schrift is door God geinspireerd en nuttig”, blz. 161-163.