SANHERIB
(Sanherib) [Sin (de maangod) heeft de broeders vermeerderd; of: Sin vervange de (gestorven) broeders]
Zoon van Sargon II en koning van Assyrië. Hij erfde van zijn vader een machtig rijk, maar moest gedurende het grootste gedeelte van zijn regeringstijd opstanden neerslaan, vooral in de stad Babylon.
Sanherib schijnt al tijdens de regering van zijn vader in het noordelijke deel van Assyrië als stadhouder of legeraanvoerder gediend te hebben. Na zijn troonsbestijging bezorgde dit gebied hem klaarblijkelijk weinig problemen; de meeste moeilijkheden kwamen uit het Z. en het W. De Chaldeeër Merodach-Baladan (Jes. 39:1) verliet zijn toevluchtsoord in Elam, waarheen Sargon, Sanheribs vader, hem verdreven had, en riep zichzelf uit tot koning van Babylon. Sanherib trok tegen hem en diens Elamitische bondgenoten op en versloeg hen bij Kis. Merodach-Baladan ontkwam echter en hield zich vervolgens weer drie jaar schuil. Sanherib trok Babylon binnen en plaatste Bel-Ibni als onderkoning op de troon. Daarna ondernam hij nog meer strafexpedities om de bewoners van het rondom Assyrië gelegen bergland in toom te houden.
Vervolgens trok Sanherib in wat hij zijn „derde veldtocht” noemt op tegen „Chatti” (blijkbaar de toenmalige benaming voor Fenicië en Palestina). Dit gebied bevond zich in een staat van algemene opstand tegen het Assyrische juk. Tot degenen die zich niet aan deze heerschappij hadden onderworpen behoorde ook koning Hizkia van Juda (2 Kon. 18:7), maar niets wijst erop dat hij zich met de andere opstandige koninkrijken verbonden had.
In het 14de jaar van Hizkia (732 v.G.T.) stormden de strijdkrachten van Sanherib westwaarts en namen Sidon, Achzib, Akko en andere steden aan de Fenicische kust in en trokken vervolgens zuidwaarts. Over Moab, Edom, Asdod en andere koninkrijken wordt bericht dat ze, door vrees bevangen, schatting betaalden om hun onderworpenheid te tonen. Het weerstand biedende Askelon en de naburige steden Joppe en Beth-Dagon werden met geweld onderworpen. Volgens een Assyrische inscriptie zouden het volk en de edelen van de Filistijnse stad Ekron hun koning Padi aan Hizkia hebben uitgeleverd, die hem, volgens Sanherib, ’misdadig gevangen hield’. (Vergelijk 2 Koningen 18:8.) De bewoners van Ekron zouden Egypte en Ethiopië te hulp geroepen hebben om de Assyrische aanval af te weren of terug te slaan.
Het bijbelse verslag geeft te kennen dat Juda omstreeks deze tijd door Sanherib werd aangevallen en dat veel van zijn versterkte steden en dorpen belegerd en ingenomen werden. Hizkia zond nu boden naar Sanherib in Lachis en liet hem zeggen dat hij elke schatting zou betalen die Sanherib hem zou opleggen (2 Kon. 18:13, 14). Op een reliëf dat Sanheribs verovering van Lachis voorstelt, is te zien hoe hij, gezeten op een troon vóór de veroverde stad, de bijeengebrachte overwinningsbuit in ontvangst neemt terwijl enkele gevangenen gemarteld worden.
Het bijbelse verslag geeft niet te kennen of koning Padi, voor zover hij werkelijk een gevangene van Hizkia was, bij deze gelegenheid vrijgelaten werd, maar het toont wel dat Hizkia de door Sanherib geëiste schatting van 300 talenten zilver en 30 talenten goud betaalde (2 Kon. 18:14-16). Maar vervolgens zond Sanherib een afvaardiging van drie officieren om de koning en de inwoners van Jeruzalem ertoe te bewegen zich over te geven en zich uiteindelijk in ballingschap te laten voeren. De Assyrische boodschap maakte vooral Hizkia belachelijk wegens zijn vertrouwen op Jehovah. Pochend beweerde Sanherib bij monde van zijn woordvoerder dat Jehovah net zo machteloos zou blijken te zijn als de goden van de landen die reeds voor de Assyrische macht waren gevallen. — 2 Kon. 18:17-35.
De Assyrische afvaardiging keerde naar Sanherib terug, die nu tegen Libna streed, want hij had „aangaande Tirhaka, de koning van Ethiopië, [horen] zeggen: ’Zie, hij is uitgetrokken om tegen u te strijden’” (2 Kon. 19:8, 9). Sanherib maakt in zijn inscripties melding van een slag bij Elteke (enkele km ten N. van Libna), waarin hij beweert een Egyptisch leger en de strijdkrachten van „de koning van Ethiopië” verslagen te hebben. Vervolgens beschrijft hij hoe hij Ekron veroverde en de bevrijde Padi daar weer op de troon plaatste.
JEHOVAH VERNIETIGT DE KEURTROEPEN VAN SANHERIB
Hoewel Sanherib dreigbrieven aan Hizkia had gezonden om hem te waarschuwen dat hij niet van zijn voornemen was afgestapt om Jeruzalem, de hoofdstad van Juda, in te nemen (Jes. 37:9-20), laat het verslag zien dat de Assyriërs er zelfs ’geen pijl in schoten en er geen belegeringsdam tegen opwierpen’. Jehovah, die door Sanherib was gehoond, zond een engel die in één nacht „in de legerplaats van de Assyriërs honderd vijfentachtig duizend man” neersloeg, zodat Sanherib „met beschaamd gelaat naar zijn eigen land terugkeerde”. — Jes. 37:33-37; 2 Kron. 32:21.
Sanheribs inscripties maken geen melding van de verpletterende nederlaag die zijn strijdkrachten leden. Professor Jack Finegan schrijft echter in zijn boek Light from the Ancient Past (uitg. 1946, blz. 178): „Gezien de algemene tendens tot roemen die uit de inscripties van de Assyrische koningen spreekt, . . . was het nauwelijks te verwachten dat Sanherib zo’n nederlaag zou laten optekenen.” Het is echter interessant om Sanheribs versie van de veldtocht te lezen, welke op het zogenoemde Prisma van het Oosters Instituut van de Universiteit van Chicago bewaard is gebleven. De tekst luidt gedeeltelijk: „Wat betreft Hizkia van Juda, die zich niet onder mijn juk had gebogen: 46 van zijn versterkte steden, vestingen, en talloze kleine steden in hun omgeving, heb ik belegerd en veroverd door het opwerpen van wallen, het benaderen met belegeringstorens, door de strijd van de stoottroepen, door bressen, mijnen en rammen. 200150 mensen, jong en oud, mannen en vrouwen, paarden, muildieren, ezels, kamelen, groot- en kleinvee zonder tal, heb ik uit hun midden weggevoerd en als buit gerekend. Hemzelf heb ik als een vogel in een kooi in Jeruzalem, zijn residentie, opgesloten. . . . Zijn steden, die ik geplunderd had, heb ik van zijn land afgesneden, om ze aan Mitinti, koning van Asdod, Padi, koning van Ekron, en Sillibel, koning van Gaza, te geven . . . Hizkia zelf was zo overweldigd . . . dat hij . . . te zamen met 30 talenten goud, 800 talenten zilver, edelstenen, schmink, grote blokken rode steen, met ivoor ingelegde divans, met ivoor ingelegde staatsiezetels, olifantshuiden, olifantstanden, ahornhout, taxishout, alle soort van kostbare schatten, en zijn dochters, zijn hofdames, zangers en zangeressen, mij naar Nineve, de stad van mijn heerschappij, heeft laten nabrengen. Om de schatting te betalen en zijn onderwerping te betuigen, heeft hij zijn gezant gezonden.” — Atlas van de Bijbel, door Luc. H. Grollenberg, blz. 89.
In deze pocherige versie wordt het aantal gezonden talenten zilver van 300 naar 800 verhoogd, en ongetwijfeld zijn ook de andere details van de betaalde schatting overdreven; maar in andere opzichten vormt het verhaal een opmerkelijke bevestiging van het bijbelse verslag en laat het zien dat Sanherib niet beweert Jeruzalem ingenomen te hebben. Er moet echter worden opgemerkt dat Sanherib de kwestie zo voorstelt alsof Hizkia de schatting pas na de Assyrische dreiging van een belegering van Jeruzalem betaalde, terwijl het bijbelse verslag laat zien dat hij het daarvóór deed. Over de mogelijke oorzaak van deze tegenstelling wordt in Funk and Wagnalls New Standard Bible Dictionary (blz. 829) het volgende opgemerkt: „Het einde van deze veldtocht van S[anherib] is in duisternis gehuld. Wat hij na de verovering van Ekron deed . . . is nog steeds een mysterie. In zijn annalen plaatst S[anherib] op dit punt zijn bestraffing van Hizkia, zijn aanval op het land Juda en zijn verdeling van het gebied en de steden van Juda. Het lijkt alsof hij met deze volgorde van gebeurtenissen iets heeft willen verhullen wat hij niet graag wilde vermelden.” Zoals het bijbelse verslag laat zien, keerde Sanherib na de door God bewerkstelligde vernietiging van zijn troepen ijlings naar Nineve terug. Het kwam Sanherib dus beter uit om in zijn verdraaide verslag Hizkia’s schatting door bemiddeling van een speciale boodschapper in Nineve aan hem te laten betalen. Het is beslist veelzeggend dat in oude inscripties en verslagen geen verdere veldtocht van Sanherib naar Palestina wordt vermeld.
Naar verluidt stierf Sanherib ongeveer 20 jaar na zijn veldtocht tegen Jeruzalem. Deze bewering is echter gebaseerd op Assyrische verslagen waarvan de betrouwbaarheid in twijfel wordt getrokken. In ieder geval dient men op te merken dat het bijbelse verslag niet zegt dat Sanherib onmiddellijk na zijn terugkeer naar Nineve is gestorven. „Later ging hij het huis van zijn god [Nisroch] binnen”, en zijn zonen, Adrammelech en Sarezer, ’sloegen hem met het zwaard neer’ en ontkwamen naar het land Ararat (2 Kron. 32:21; Jes. 37:37, 38). Een inscriptie van Esar-Haddon, zijn zoon en opvolger, bevestigt dit.
BOUWWERKEN
Het Assyrische Rijk beleefde onder Sanherib dus geen bijzondere expansie. Hij voerde echter in Nineve, dat hij weer tot hoofdstad had gemaakt, een groots bouwprogramma uit. Het reusachtige paleis dat hij bouwde, bestond uit een complex van hallen, hoven en pronkzalen dat een oppervlakte van ongeveer 450 × 210 m besloeg. Via een aquaduct dat hij boven de rivier de Gomer aanlegde, het zogenoemde Jerwan-aquaduct, leidde hij van een afstand van ongeveer 50 km water naar de stad. Dit water diende voor de irrigatie van tuinen en parken, en werd ter bevordering van de veiligheid van de stad ook naar de stadsgracht geleid.