Het geluk van Koninkrijksafgezanten
1. In welke hoedanigheid werden Jezus’ apostelen uitgezonden, en waarom waren de dagen van hun bediening gelukkige dagen?
JEZUS zond twaalf apostelen uit als afgezanten om te prediken. Hij gaf hun autoriteit over onreine geesten, om dezen uit te werpen en elke soort van ziekte en elke soort van kwaal te genezen. Hij zeide hun naar de verloren schapen te gaan en tot hen te prediken, „zeggende: ’Het koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.’” Het doel van hun boodschap was de Israëlieten te tonen hoe noodzakelijk het was dat zij tot God naderden, berouw toonden over hun verkeerde wegen, naar de Messias luisterden en het koninkrijk der hemelen dat nabij was, erkenden. De apostelen moesten deze levenonderhoudende waarheden aan hun toehoorders geven, terwijl zij hun leerden over de superieure regering die zegeningen en leven zou brengen. De dingen die door deze nieuwe regering tot stand zouden worden gebracht, werden in het klein geïllustreerd, want de apostelen hadden de macht zieken te genezen, de doden op te wekken, melaatsen te reinigen en demonen uit te drijven. Al deze zegeningen gaven zij om niet aan de mensen die wilden horen (Matth. 10:1-15, NW). De dagen van hun bediening moeten gelukkige dagen voor hen zijn geweest. Zij gaven zo veel. — Zie Lukas 10:17-21.
2. Hoe hadden de apostelen ontvangen, en hoe gaven zij, zoals hun was geïnstrueerd?
2 Terwijl Jezus voortging zijn instructies aan zijn apostelen te geven, legde hij de nadruk op deze belangrijke gedachte door te zeggen: „Gij hebt om niet ontvangen geeft om niet.” De krachten die God door de heilige geest door bemiddeling van Christus Jezus aan de apostelen had gegeven, moesten niet ten eigen bate worden gebruikt, maar moesten worden gebruikt om de belangstelling van de mensen in Jehovah’s koninkrijk te doen toenemen. Na Pinksteren werden door middel van de wonderbaarlijke gaven van de geest, die aan de apostelen werden geschonken, wonderbaarlijke tekenen verricht. Maar zelfs toen werden door de apostelen de gaven van de geest niet ten bate van zich zelf of van de gemeente van God aangewend. De heilige geest of werkzame kracht werd gebruikt om de zieken gezond te maken, blinde ogen te openen, en de lammen te doen springen. Wegens zulke wonderen die door de apostelen werden verricht, werden grote scharen mensen tot hen getrokken en dan spraken de apostelen tot de mensen over het goede nieuws van het Koninkrijk. Dit werd zonder geld en zonder prijs gedaan.
3. Hoe zeide Jezus dat zijn afgezanten niet dienden toe te laten dat tegenstanders het geluk dat hun door het geven werd geschonken, verstoorden?
3 De Meester vestigde er de aandacht op dat de werkers uit erkentelijkheid voor zulke werken van liefde hun voedsel verdienden. Indien de mensen datgene wat hun werd gegeven niet waardeerden en niet naar het Woord wilden luisteren dan moesten de apostelen, zoals hun was geïnstrueerd, verder gaan naar een andere stad. Wanneer een dienaar van God in een huis niet welkom was, moest hij dat huis verlaten; of wanneer hij in een stad niet welkom was, moest hij het stof van zijn voeten schudden en verder gaan. Jezus gaf de apostelen niet de opdracht de mensen het goede nieuws van het Koninkrijk op te dringen. De personen die de boodschap hoorden, moesten beslissen of ze haar wensten te aanvaarden of er tegen in opstand wilden komen. Zo is het ook tegenwoordig, indien zij weerspannig zijn, waarom zoudt gij dan uw geluk bederven door te blijven? Het is het beste de onvriendelijke mensen te verlaten. In deze tijd en eeuw treffen wij zelfs in democratische landen, waar vrijheid van spreken en aanbidding is, personen en soms groepen mensen of hele steden aan die zeggen: „Wij willen niet dat jullie hier deze prediking verrichten.” Zij zetten de burgemeester of de politie-ambtenaren achter Jehovah’s getuigen aan, wekken de toorn van de mensen op, en laten deze dienaren van God uit de stad jagen. Stemt u er mede in dat zij dan weg moeten gaan? Is dat juist? Zeker, zij zullen gaan; zij zullen het stof van hun voeten schudden, en zij zullen gelukkig blijven omdat zij een goede boodschap naar andere mensen in de volgende stad hebben te brengen. — Matth. 10:11-15, NW.
4. Zijn wij verplicht anderen de gave op te dringen, en wie zullen de gave dus aanvaarden en met welk gevolg voor hen?
4 Jezus waarschuwde dat er zulke toestanden van tegenstand zouden bestaan, want hij zeide: „Ziet! ik zend u uit als schapen te midden van wolven; geeft er daarom blijk van zo omzichtig als slangen te zijn en toch zo onschuldig als duiven” (Matth. 10:16, NW). Tracht niet andere mensen de waarheid op te dringen. Jehovah God tracht niet de wereld der mensheid zijn Zoon of de aanvaarding van zijn Zoon op te dringen. Hij verklaart duidelijk dat al wie uit eigen beweging in hem gelooft, eeuwig leven zal hebben, maar zij die niet geloven, zullen niet worden gedwongen in de nieuwe wereld onder Christus Jezus te leven. Evenmin dreigt hij hen met theorieën van hellevuur en zwavel of vagevuur met het doel hen er toe te dwingen zich aan zijn Koninkrijksregeling te onderwerpen. Hij bedient zich niet van inquisitiemethoden om de mensen te dwingen in zijn gemeente te komen, van welke methoden sommige religieuze organisaties zich wel hebben bediend en zich nog steeds bedienen. Jehovah God heeft de wereld der mensheid iets te geven. Het maakt hem gelukkig dit aan hen te geven, en indien zij willen, kunnen zij het aanvaarden. Het is een gave van levengevende waarheid, die Jehovah’s getuigen aan alle natiën, volkeren, geslachten en tongen brengen. Deze woorden uit de Bijbel zijn de woorden des levens. Zij die oren hebben om te horen; zullen de waarheid verheugd en dankbaar aanvaarden en Jehovah er voor danken dat hij hun de kennis heeft gebracht. Zij zullen groot geluk verkrijgen want na een korte tijd zullen ook zij een aandeel hebben in de dienst die er in bestaat dit woord der waarheid aan anderen te geven. Ondanks alle moeilijkheden in het van-huis-tot-huis-werk waartegenover een Christen bij het prediken van dit evangelie van het Koninkrijk kan komen te staan, is het dus toch nog gelukkiger te geven dan de huiseigenaar te zijn die aan de andere zijde van de deur staat en alleen maar luistert naar wat er wordt gezegd.
5. Waarom zullen wij, ongeacht hoeveel waarheid wij weggeven, nooit uitgeput raken aan waarheid en daaruit voortvloeiend geluk?
5 Alle apostelen en discipelen van de vroege kerk hadden veel aan de mensen te geven, en zij gaven het met blijdschap; zij gaven het om niet. Van één ding zijn wij zeker: Ongeacht hoeveel iemand van de waarheid zou weggeven, hij zou er nooit uitgeput aan raken. Er is geen grens aan het spreken over de waarheid. Ze is gelijk een stroom die uit de beren naar beneden komt en wier bron ver achter haar ligt, in de geweldig hoge, met sneeuw bedekte toppen. Die stroom zal altijd stromen en zo zal ook de waarheid van Gods Woord altijd stromen. Ze komt door middel van zijn organisatie tot alle natiën der aarde. Wij zullen nooit uitgeput raken aan waarheid of geluk zolang wij blijven ontvangen en blijven weggeven van datgene wat wij ontvangen. In werkelijkheid is het zo, hoe meer wij van de waarheid weggeven, hoe meer geluk wij zullen bezitten. Terzelfder tijd zal de waarheid ons opbouwen en voortgaan ons sterker te maken wat het van huis tot huis uitdragen van het goede nieuws betreft. Indien ons hart en onze geest vervuld zijn met deze goede boodschap die uit Gods overvloed afkomstig is, kunnen wij ons er niet van weerhouden haar aan anderen te vertellen. Gaat daarom voorwaarts gij allen die tot Gods volk behoort, en „aanbidt Jehovah in heilige opstelling en kledij”. — Ps. 29:2, AS.
EEN BLIJMOEDIGE GEVER GELIEFD
6, 7. (a) Hoe zullen wij geluk in overvloedige mate oogsten? (b) Hoe dienen wij personen die niet in de predikingsdienst uittrekken, tot uittrekken te bewegen?
6 Paulus zeide de Korinthiërs: „Maar wat dit betreft, hij die karig zaait, zal ook karig maaien, en hij die overvloedig zaait, zal ook overvloedig maaien. Een ieder doe zoals hij in zijn hart heeft besloten, niet met tegenzin of onder dwang; want God heeft een blijmoedige gever lief” (2 Kor. 9:6, 7, NW). Indien gij de waarheid kent, waarom zoudt gij haar dan aan anderen misgunnen? Waarom zoudt gij u zelf aldus wat geluk betreft te kort doen? God zal u daarentegen niet dwingen de waarheid te prediken, want hij heeft iemand die met tegenzin geeft, niet lief; hij heeft veeleer iemand die met blijmoedigheid geeft, lief. Zijt gij zo vervuld van de waarheid dat ze overstroomt, zo er van vervuld dat gij haar eenvoudig niet kunt inhouden? Indien het met u niet zo is gesteld, hebt gij voor u zelf niet genoeg waarheid tot u genomen. Waarom hebt gij niet met Jehovah’s volk gegeten en gedronken tijdens hun studievergaderingen waarin door de organisatie wordt voorzien? Bedenk dat „uit de overvloed des harten . . . de mond [spreekt]” (Matth. 12:34, NW). Wees een blijmoedige gever en oogst geluk in overvloedige mate.
7 Soms treffen wij in de organisatie van Jehovah’s getuigen mensen aan die niet in de predikingsdienst uittrekken. Hoe zullen wij zulke personen bijstaan? Standjes uitdelen zal geen goed doen. Het zou veel beter zijn met zulk een persoon te spreken en hem de wonderbaarlijke zegeningen die voor hem zijn weggelegd, onder het oog te brengen, hem indachtig makend aan de dingen die hij van God door middel van zijn Woord heeft ontvangen. Een ieder moet in zijn eigen hart besluiten wat hij van plan is te doen, of hij in de dienst van Jehovah zal uittrekken en de ware aanbidding zal beoefenen, of niet. Niemand dient onder dwang te dienen. Gedwongen lofzang is niet aanvaardbaar voor de Allerhoogste God; blijmoedige lofzang is aanvaardbaar. Evenals uw kennis en inzicht van zijn Woord wordt bepaald door de tijd en de moeite die gij aan de studie besteedt, zullen ook uw vruchten en oogst in de velddienst in overeenstemming zijn met de moeite die gij doet. Indien gij karig zaait, indien gij het zaad der waarheid niet wilt planten door in uw gebied het goede nieuws van het Koninkrijk te prediken, zult gij niet overvloedig maaien. Indien gij overvloedig zaait door in de stad waarin gij woont, of in een geïsoleerd gebied dat misschien aan u is toegewezen, veel predikingswerk te verrichten, zult gij overvloedig maaien.
8. Waarom hebben sommigen geen goede velddienstervaringen, en hoe dienen wij ons zelf dus na te gaan?
8 Er is een aantal mensen dat in de velddienst uittrekt en zich afvraagt waarom zij nooit een goede ervaring opdoen. Gewoonlijk zult gij bemerken dat zij slechts één of twee uur per maand werken. Zij geven niet genoeg weg om geluk uit de dienst te verkrijgen. Zij zijn nog nauwelijks begonnen en dan scheiden zij er al weer mede uit, en dan vragen zij zich af waarom er nimmer mensen door hun pogingen in de waarheid komen. Hoe staat het met u zelf? Schenkt gij aandacht aan u zelf en aan uw leven? Het is noodzakelijk dat gij dit doet! Ga u zelf na: Zaait gij karig, nu en dan slechts een klein beetje, terwijl gij datgene wat gij zaait, nooit nat maakt, nooit verzorgt? Zijt gij bang er op uit te trekken en in een gebied vlak bij uw huis of ergens anders in overvloed zaad te strooien? Hoe gevoelt u zich over uw dienst voor God? Is deze dienst bevredigend? Verricht gij hem met tegenzin of onder dwang, of zijt gij gelukkig wanneer anderen u bijstaan? Indien gij uw dienst, dat wil zeggen, genoeg ervan, als voor God verricht zult gij een grote zegening ontvangen. Geef van uw kennis aan anderen. Plant en oogst.
9. Hoe dienen wij hulp voor de velddienst te aanvaarden, en hoe dienen wij hulp te verlenen?
9 Uw broeders willen u helpen, evenals Paulus de Efeziërs en de Korinthiërs en alle andere gemeenten die hij had georganiseerd, wilde helpen. De groepsdienaren, de zonedienaren en andere dienaren die door het Wachttoren Genootschap zijn aangesteld, willen u, de Koninkrijksverkondigers, dus helpen doeltreffender te worden in de prediking van het goede nieuws. Aanvaardt hun hulp in liefderijke waardering. En al wat gij in de velddienst verricht, dient gij te doen omdat gij Jehovah liefhebt. Doet het omdat gij weet dat het juist is het te doen, omdat het uw aanbidding van de Allerhoogste is. Doet het omdat gij de „vreugde Jehovah’s” wilt bezitten. Doet het omdat gij het geluk wilt bezitten dat geven schenkt. Indien gij de waarheid om niet aan anderen geeft, zult gij geluk vinden. Jezus was stellig niet ongelukkig in zijn dienst, en hij heeft gezegd: „Gelukkig zijn zij die zich bewust zijn van hun geestelijke nooddruft, want het koninkrijk der hemelen behoort hun toe” (Matth. 5:3, NW). Ziet eens hoe gelukkig allen die Jehovah’s koninkrijk zoeken, kunnen zijn, zoals Jezus tot uitdrukking bracht in zijn lezing op de berg, die in Mattheüs 5:1-13 staat opgetekend.
DE VERANTWOORDELIJKHEID TE SPREKEN
10. Moeten wij het aan Jezus persoonlijk overlaten het woord te doen, en wat heeft Paulus hierover gezegd?
10 Denk eens aan de verantwoordelijkheid die tegenwoordig op Christenen rust. Sommigen geven er de voorkeur aan te denken dat de hele lading verantwoordelijkheid op Jezus Christus rust en dat hij al het noodzakelijke prediken heeft verricht, wat nog bij zijn loskoopwerk kwam. Sommige mensen in deze tijd beschouwen Christus als de ene die het predikingswerk van huis tot huis moest verrichten en zij behoeven nu alleen maar op hun stoel te zitten, naar zijn woorden te luisteren zoals die in de Bijbel staan opgetekend, en gade te slaan wat er gebeurt. Zijt gij de mening toegedaan die door zovelen wordt gekoesterd: „Wij zullen nu maar wachten totdat God iets doet”? De vroege discipelen beschouwden het niet op deze wijze en evenmin beschouwen getrouwe volgelingen van Christus Jezus het thans zo. Zij zien in en passen toe wat Paulus heeft gezegd: „Wij zijn daarom afgezanten in de plaats van Christus alsof God door bemiddeling van ons een dringend verzoek deed.” Wij zijn Gods afgezanten in plaats van Christus, of, wij kunnen afgezanten zijn in de naam van Christus. Maar het doet er niet toe hoe gij de woorden van Paulus uitlegt, wij zijn het die de opdracht krijgen het woord te doen, God vertegenwoordigend. Daarom smeekte Paulus allen die zijn woorden zouden horen: „Wordt met God verzoend” (2 Kor. 5:20, NW). Hij voelde zijn verantwoordelijkheid; als een afgezant kwijtte hij zich van de taak die hij moest verrichten.
11. Net als wie moeten wij daarom handelen, en in welk opzicht zijn daarom zij die treuren, gelukkig?
11 Indien dit het geval is, dan moeten wij, om afgezanten te zijn, hetzelfde doen wat Jezus deed toen hij op aarde was en ’alle treurenden vertroosten’. Stellig vervulde Jezus Jesaja 61:1, 2, want hij predikte goede tijdingen; hij verbond de gebrokenen van hart; hij riep vrijheid voor de gevangenen uit, en hij opende de gevangenis voor hen die waren gebonden. Hij vertroostte alle treurenden. Terwijl Jezus op de berg zat, zeide hij: „Gelukkig zijn zij die treuren, want zij zullen vertroost worden” (Matth. 5:4, NW). Er moet nog veel vertroosting worden gegeven, en dit kan alleen worden gedaan door afgezanten die de plaats van Christus innemen. De vertroosting wordt verschaft doordat zij het goede nieuws dat zij bezitten, aan anderen geven.
12, 13. In welk opzicht zijn de zachtmoedigen of zachtaardigen, zij die naar rechtvaardigheid hongeren, en de barmhartigen gelukkig?
12 Iemand behoeft niet hardvochtig te zijn en een heersersgeest te hebben, om een plaats in Jehovah’s nieuwe wereld van rechtvaardigheid te verkrijgen. Juist het omgekeerde is onontbeerlijk, want Jezus zeide terzelfder tijd: „Gelukkig zijn de zachtaardigen, want zij zullen de aarde beërven” (Matth. 5:5, NW). De bestudering van Jehovah’s Woord zal iemand zachtaardig maken. Zij die zich in de oude wereld bevinden en die niet nors zijn maar die een vredige geestesgesteldheid hebben, zijn degenen die waarheid en rechtvaardigheid zoeken. Zij zijn het soort van mensen die graag willen leven, en Jezus zeide dat dezen de aarde zullen beërven. Een ieder die naar rechtvaardigheid hongert en deze tracht te vinden, zal worden gevuld, en dezulken zullen ook gelukkig gemaakt worden. Kunt gij u indenken dat iemand een grotere vreugde ten deel valt dan dat hij een kennis der waarheid ontvangt en zijn geloof tot een dusdanige standvastigheid bevestigt dat hij er op uit trekt en het goede nieuws dat hij heeft vernomen, predikt? Bedenk eens hoe vervuld van de waarheid zulk een persoon is, tot overlopens toe? Ja, de waarheid maakt degenen die Gods Woord hebben bestudeerd en die zich verheugen in de wijsheid en kennis die zij er uit hebben ontvangen, barmhartig jegens anderen wat het delen van de waarheid met hen betreft. De kennis der waarheid verandert hun leven, en zij worden zachtaardig en vrijgevig. Deze hoedanigheid wordt dus tot uitdrukking gebracht in het geven dat zij doen, en zij zijn gelukkig.
13 Vele mensen in de oude wereld betonen barmhartigheid, en de waarheid zal ook zulke mensen vinden. Wanneer Jehovah’s getuigen zich over de gehele wereld begeven, het goede nieuws van het Koninkrijk verkondigen en de andere schapen trachten te voeden, zullen de barmhartigen, met waardering luisteren. Ja, „gelukkig zijn de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid worden betoond” (Matth. 5:7, NW). Jehovah God zal deze barmhartigen barmhartigheid betonen en zal hen in Armageddon niet in de eeuwige vernietiging’ ten onder doen gaan, want zij bezittende de juiste hartetoestand. Dezen worden thans door Christus als zijn andere schapen bijeenvergaderd en zeer velen zullen Armageddon overleven. Zij zijn rein van hart, gelukkig en vreedzaam.
14. Waarom zijn wij, gelijk de schare op de berg, ten hoogste verbaasd over de wijze waarop Jezus leert?
14 Het was voor al dezulken dat de Meester, terwijl hij daar op de berg zat, ’zijn mond opende en begon te leren’. De dingen die hij leerde, zouden een ieder die een juist hart bezat en die zou luisteren en geloven, geluk schenken. Voor het verkrijgen van wijze raad betreffende de juiste handelwijze die een Christen moet volgen, is het zeer nuttig Mattheüs, de hoofdstukken vijf, zes en zeven te lezen, waarin de bergrede staat. De grote schare mensen welke die toespraak hoorde, stond verbaasd over de wijze waarop Jezus leerde. De wijze waarop hij tot de mensen sprak, was zo anders als die waarop de schriftgeleerden en de Farizeeën, die de religieuze leiders van die tijd waren, tot de mensen spraken. Wanneer gij deze toespraak van Jezus leest, zult gij eveneens bemerken dat hij totaal anders sprak dan de geestelijken der Christenheid van tegenwoordig. Ook gij zult gelijk de menigte zijn, want „toen Jezus . . . deze woorden had geëindigd, was de uitwerking dat de scharen ten hoogste verbaasd waren over de wijze waarop hij leerde; want hij leerde hen als een persoon die autoriteit heeft, en niet als hun schriftgeleerden”. — Matth. 7:28, 29, NW.
15. (a) Welke verantwoordelijkheid wordt ons, met het oog op ons geluk, thans opgelegd? (b) Wat heeft het voor Jehovah’s getuigen mogelijk gemaakt het goede nieuws tot de einden der aarde te prediken?
15 De geestelijken der Christenheid nemen niet de plaats van Christus in als afgezanten. Daarom wordt een ieder van ons persoonlijk thans de verantwoordelijkheid opgelegd anderen de kennis te geven die wij bezitten, want daaruit zal ons geluk voortvloeien. Christus Jezus had als de Zoon van God de autoriteit van zijn Vader om dit goede nieuws van het Koninkrijk te prediken. Het bevel, deze zelfde boodschap te prediken, werd aan de apostelen doorgegeven en aan de Christenen die daarna volgden. Derhalve zijn wij in deze tijd afgezanten die de plaats van Christus innemen. Jehovah’s getuige hebben dat bevel tot prediken, opgevolgd, en zij kunnen in de gehele wereld worden aangetroffen terwijl zij ’Jehovah in heilige opstelling en kledij aanbidden’. Een ieder van hen neemt zijn positie in Jehovah’s organisatie in, terwijl hij met zijn macht doet wat zijn hand vindt te doen en op gelegenheden uit is anderen te helpen hetzelfde te doen. Zij hebben de vreugde van hun Heer Jezus Christus. De vreugde die zij hebben doordat zij geven, heeft hen tot zulke ijverige dienaren van Jehovah God gemaakt. Doordat het geven dat zij doen, hun geluk schenkt, en doordat zij weten dat zij het bij het juiste einde hebben en door Jehovah worden ondersteund, is het voor hen mogelijk geworden dit goede nieuws van het Koninkrijk tot de einden der aarde te prediken.