Jehovah de God van produktiviteit
„Mijn vader is tot nu toe blijven werken en ik blijf werken.” — Joh. 5:17, NW.
1. Hoe weten wij dat Jehovah het meeste heeft geproduceerd in het universum?
JEHOVAH is in het universum degene die het meest heeft geproduceerd. „Door het Woord des HEREN [van Jehovah] zijn de hemelen gemaakt, en door den geest Zijns monds al hun heir” (Ps. 33:6). Wij kunnen hieraan niet twijfelen omdat wij thans, evenals Abraham vroeger, de hemelen kunnen aanschouwen. Probeer al die miljarden sterren welke Jehovah heeft gemaakt, maar eens te tellen (Ps. 147:2-4). Ja, wanneer wij de hemelpracht bezien, lijkt het net alsof de Schepper een gigantisch met schitterende, flonkerende juwelen bezet gordijn over de onmetelijke ruimte heeft gespannen. Wij moeten wel evenals de psalmist onder de indruk komen van de majesteit, de scheppende bekwaamheid en het produktieve vermogen van onze Maker: „O HERE [Jehovah], mijn God! Gij zijt zeer groot, Gij zijt bekleed met majesteit en heerlijkheid. . . . Hij rekt den hemel uit als een gordijn. . . . Hij heeft de aarde gegrond op haar grondvesten; zij zal nimmermeer noch eeuwiglijk wankelen.” — Ps. 104:1, 2, 5.
2, 3. (a) Wat zijn enkele feiten omtrent het universum en ons grote galactische stelsel waardoor onze waardering voor Jehovah’s scheppingsvermogen wordt vergroot? (b) Met wie kunnen wij hem vergelijken?
2 De wijdheid van Jehovah’s schepping kunnen wij niet omvatten. De talloze nachtelijke hemellichten welke het blote oog juwelen toeschijnen, zijn sterren gelijk onze zon, enkele groter, sommige kleiner. Elk is wellicht het centrum van een soortgelijk planetenstelsel als waartoe onze aarde behoort. Eens dacht men dat alle sterren op gelijke afstand van de aarde stonden, doch thans kunnen de astronomen aantonen dat de ruimte zich steeds verder uitstrekt; met krachtige telescopen worden ver verwijderde delen van het universum — drommen vroeger onbekende sterren — voor het oog zichtbaar gemaakt. Wat voor het blote menselijke oog slechts één ster lijkt, blijkt door een telescoop een tros sterren of een galactisch stelsel te zijn, dat astronomen vanwege de uitgestrektheid van het universum een „eilanduniversum” noemen. ’s Mensen krachtigste telescopen hebben letterlijk miljarden galactische stelsels binnen het gezichtsveld gebracht.
3 Enkele feiten uit de omgeving van de aarde vergroten uw waardering wellicht verder. Wij leven in een kolossaal groot, uit miljarden sterren bestaand „eilanduniversum.” Hoewel wij vanwege de enorme stofwolken grote delen er van niet kunnen zien, weet men toch dat het gelijkt op een wiel, waarvan de spaken straalsgewijs vanuit een op een naaf gelijkend middelpunt uitlopen. Al wat zichtbaar is, noemt men de Melkweg: een der uit miljoenen sterren, waaronder onze zon, opgebouwde spaken. Ongeacht het aantal sterren is er nog steeds voldoende ruimte, want onze dichtst bijzijnde sterrebuur staat volgens zeggen nog altijd veertig biljoen kilometer van ons vandaan. De afstanden in de ruimte zijn zo groot dat ze in lichtjaren gemeten worden; een lichtjaareenheid is de afstand welke het licht in een jaar aflegt, dat wil zeggen, negen en een half biljoen kilometer. Hierdoor krijgen wij er enig idee van hoe groot ons galactische stelsel is, want het licht van een ster aan de ene rand heeft er honderdduizend jaar voor nodig om de andere rand te bereiken; wat een afstand! Toch is zulk een enorm scheppingswerk nog dwergachtig wanneer het er van andere miljarden lichtjaren ver weg staande galactische stelsels af gezien, slechts uitziet als één enkele ster. Geen wonder dat Jehovah zijn profeet Jesaja er toe inspireerde: „Met wien dan wilt gij Mij vergelijken, dat Ik hem zou gelijk zijn? zegt de Heilige.” — Jes. 40:25, NBG.
4. Hoe weerspiegelt de onbezielde schepping de heerlijkheid van haar Schepper?
4 Aan de hemelen bespeuren wij een van volmaaktheid, orde en harmonie getuigend werk. Doordat de hemelen de verheven majesteit van hun Schepper weerspiegelen, ’vertellen ze Gods eer; het uitspansel verkondigt het werk zijner handen’ (Ps. 19:2, NBG). Daar bespeurt men geen conflict, geen scheppingswerk dat zich van zijn plaats begeeft, doch alle bewegen zich telkens weer voort langs de door Jehovah vastgestelde baan. De geleerden denken dat het heelal zich uitbreidt; de Schrift zegt dat God er mee voortgaat te werken, te scheppen (Joh. 5:17, NW). Kunnen wij grenzen stellen aan Jehovah’s scheppingswerkzaamheden, zijn macht, zijn produktieve vermogen? „Zie, God is groot, en wij begrijpen Hem niet, het getal zijner jaren is onnaspeurlijk” (Job 36:26, NBG). Indien wij het door hem geschapene reeds ontzagwekkend vinden, hoeveel te meer zal God dit dan zijn, want de Schepper is groter dan al zijn scheppingswerken. „Heft uw ogen naar omhoog en ziet: wie heeft dit alles geschapen? Hij, die het heir daarvan in groten getale uitleidt en elk daarvan bij name roept door de grootheid zijner sterkte en omdat Hij geweldig van kracht is; er blijft niet één achter” (Jes. 40:26, NBG). Ja, de zogenaamde onbezielde schepping beweegt zich, deze hemelse symfonie voortgebracht door de grote Jehovah.
5. (a) Wat was Gods eerste schepping? (b) In welke verhouding stond deze daarna tot Jehovah?
5 Die schepping, welke volgens sommigen miljarden jaren oud is, werd evenwel door de schepping van met verstand begaafde personen voorafgegaan. Jehovah’s eerste schepping was zijn meesterstuk, een geestelijk persoon gelijk hij met zijn hoedanigheden, namelijk, gerechtigheid, liefde, macht en wijsheid, en daarover staat geschreven: „De HERE [Jehovah] heeft mij tot aanzijn geroepen als het begin van zijn wegen, . . . toen Hij het aardrijk en . . . den hemel bereidde, was ik daar” (Spr. 8:22-27, NBG). Jehovah God maakte die machtige geest tot zijn woordvoerder, of het Woord (Lógos) (Joh. 1:1, 2, NW). Hij werd eveneens Jehovah’s medewerker bij het voortbrengen van alle daarop volgende scheppingswerken. „Door zijn bemiddeling werd al het andere in de hemelen en op de aarde geschapen, het zichtbare en het onzichtbare” (Kol. 1:16, NW). Mettertijd schiep hij volgens het goddelijke produktieprogramma een grote menigte geestelijke personen, engelen, en verder een geweldig aantal sterren welke de hemel prachtig sierden. Jehovah en zijn Zoon bezagen altijd alles op dezelfde wijze, en hun samenzijn was altijd en is nog steeds een bron van vreugde en produktiviteit. „Toen was ik bij hem als een meesterwerkman, en ik was dagelijks zijn welgevallen, mij altijd verheugend voor zijn aangezicht.” — Spr. 8:30, AS.
6. Wat is in Jehovah’s schepping zelfs nog kenmerkender dan louter de kwantiteit?
6 Jehovah denkt in zijn produktieprogramma niet alleen aan de kwantiteit, doch hij let eveneens op de kwaliteit. Alles wat onze Schepper doet, draagt het kenmerk van volmaaktheid. Hij behoeft niets opnieuw te doen, er bestaat bij hem geen tweede kwaliteit of „uitschot.” Schept hij iets, dan levert hij iets af wat niet meer verbeterd kan worden. „Wat De [waarachtige] God betreft, zijn weg is volmaakt” (2 Sam. 22:31, NW). Onder inspiratie schreef Mozes van Jehovah: „De Rots, volmaakt is zijn activiteit, want al zijn wegen zijn gerechtigheid. Een God van getrouwheid, bij wie geen ongerechtigheid is: rechtvaardig en oprecht is hij” (Deut. 32:4, NW). Waarlijk er is niemand gelijk onze God Jehovah.
DE AARDE
7. Welk voornemen had Jehovah op het oog toen hij de aarde voortbracht, en waar wordt ons dit in het bijzonder geopenbaard?
7 Enkele geleerden zeggen dat onze aarde zes en een half miljard jaar geleden werd gevormd. Alhoewel mogelijk, is dat toch nog steeds een gissing, daar de Schrift hierover slechts vermeldt: „In het begin schiep God de hemelen en de aarde” (Gen. 1:1, NW). Wanneer dit geschiedde, is voor ons thans niet zo belangrijk; wat ons thans echter wel dient te interesseren, is, welke rol de aarde is toebedeeld in Jehovah’s grote produktieprogramma, want nooit verspilt hij zijn krachten noch schept hij iets tevergeefs. Dit en de reden waarom hij onze aarde heeft gemaakt, worden voor ons in Jesaja 45:18 (Pa) samengevat: „Want alzoo zegt de HEER [Jehovah], die de hemelen schiep; Hij, de God, die de aarde formeerde, die haar toebereidde en bevestigde; die haar niet schiep tot woeste ledigheid [tevergeefs, AS, voetnoot], maar ter bewoning vormde: Ik ben de HEER [Jehovah] en niemand anders!” Wanneer de aarde door levende stoffelijke scheppingen bewoond zou worden, kon ze worden gebruikt om zijn produktieve voornemens te dienen. In het eerste hoofdstuk van Genesis wordt ons hierover het een en ander onthuld.
8. Welke schepselen bracht God van de derde tot de zesde scheppingsdag op aarde voort, en over welk vermogen beschikten ze alle?
8 Jehovah vertelt daarin over de duizenden jaren lang durende toebereiding der aarde, welke tijd volgens de bijbel werd verdeeld in ’dagen,’ perioden van elk zevenduizend jaar. Over de eerste twee dagen staat er vermeld hoe het zonlicht tot de aarde doordrong en er onder het watergewelf een atmosfeer ontstond. Water bedekte de aardoppervlakte, doch bij het verdelen der wateren op de derde dag, werd het land uit het water omhooggestuwd. Op deze derde dag gebeurde er ook iets nieuws: „En God zeide verder: ’Dat de aarde gras doe uitschieten, zaaddragende plantengroei, vruchtbomen die naar hun soort vrucht afwerpen, welke zaad bevatten, op de aarde’” (Gen. 1:11, NW). Merk op dat hier sprake is van het reproduktievermogen en dat er afgezien van de produktiviteit ten gevolge van een rechtstreekse schepping, voor het eerst wordt geduid op produktiviteit. De planten begonnen hun species zelf te reproduceren en zich te vermeerderen. In de daarop volgende dag-perioden verschenen er andere scheppingen, levende zielen: eerst de waterdieren, vervolgens de in de lucht vliegende schepselen en ten slotte de landdieren. Deze schepselen konden ademen, zien, eten, zich bewegen en hadden het vermogen hun soort voort te brengen. Tegen het einde van de zesde dag, na ongeveer tweeënveertig duizend jaar scheppende activiteit, was de aarde in een schitterend plantenkleed gehuld en wemelde ze van levende dieren. Jehovah was met dit alles zeer ingenomen, daarom zei hij dat het „goed” was.
9. (a) Waarom waren de engelen die de gebeurtenissen op aarde gadesloegen, niet teleurgesteld toen Jehovah het hoogtepunt van de aardse schepping bereikte? (b) Waarmede werden de twee die als laatste werden geschapen, begiftigd en welke grootse voorrechten ontvingen zij?
9 Hoe volledig het ook reeds mocht schijnen, toch was Gods produktieproces voor de aarde nog niet ten einde. Tot dusver bezaten de aardse schepselen een lage graad van intelligentie, maar Jehovah had nog een grote verrassing weggelegd voor zijn legerscharen engelen die ongetwijfeld met belangstelling de aardse ontwikkelingen volgden. God sprak tot zijn Woord of woordvoerder: „Laten wij de mens maken naar ons beeld, overeenkomstig onze gelijkenis” (Gen. 1:26, NW). Dit betekende dat er met verstand begaafde en met Gods eigenschappen begiftigde schepselen zouden worden voortgebracht, die konden denken, redeneren, beslissingen nemen en liefde voor hun Schepper tot uitdrukking konden brengen door hem te dienen, te eren en te loven. Als man en vrouw geschapen, konden zij hun soort voortbrengen, en door de voortplantingsopdracht werd hun deze verantwoordelijkheid dan ook opgelegd: „Weest vruchtbaar en wordt tot velen, vult de aarde en onderwerpt haar, en hebt de vissen der zee en de vliegende schepselen der hemelen en alle levende schepselen die op aarde kruipen, in onderworpenheid” (Gen. 1:28, NW). Merk op dat de mens niet alleen zijn soort moest vermenigvuldigen, maar tevens zijn aardse tehuis diende te verfraaien en in die toestand te bewaren, en daarbij het juiste toezicht moest houden over alle onder hem staande schepselen — vissen, vogels en andere dieren. De mens zou dus een drieledige taak hebben in Gods voornemen met betrekking tot de aarde.
10. Hoe zou men in dit stadium hebben kunnen weten welk voornemen de aarde zou vervullen in het universele produktieprogramma?
10 Thans bleek welk aandeel de aarde zou hebben in Jehovah’s produktieprogramma. Na verloop van tijd moest er een overvloed van zee- en landdieren en vogels op voorkomen en moest ze met volmaakte mensen worden bevolkt, die haar voor eeuwig in zulk een op een park gelijkende schoonheid zouden bewaren. Het was Gods voornemen dat dit op de zevende scheppingsdag volledig verwezenlijkt zou worden, op welke dag hij zelf in verband met de aarde rustte of ophield te werken. Aan het einde van die dag, zevenduizend jaar later, zal de aarde voltooid zijn, een volmaakt hemels juweel, dat de scheppende kundigheid van Jehovah weerspiegelt.
HET EINDE VAN DE VERSTOORDER VOORZEGD
11. Wat gebeurde er in het begin waardoor de produktie-inspanning werd gesaboteerd, en met welk gevolg?
11 Thans, nu er ongeveer zesduizend jaar sinds de schepping van de mens zijn verstreken, zou Jehovah’s produktieprogramma bijna zijn voltooid, ware het niet dat er zich reeds in het begin arbeidsmoeilijkheden hadden voorgedaan. Een van Jehovah’s engelen, de eerste opstandeling, saboteerde het werk, begon een namaak-programma en bracht het eerste mensenpaar, Adam en Eva, er toe Jehovah de rug toe te keren en in plaats van Jehovah hem te volgen. Hij beloofde hun een hoger loon (Gen. 3:1-7, NW). Het was echter veel lager in plaats van hoger en Adam en Eva moesten het dan ook met de dood bekopen. Tot op heden zijn al hun nakomelingen ten gevolge daarvan gestorven, terwijl vele mensen God thans onwetend een mislukking noemen. — Rom. 5:12, NW.
12, 13. (a) Hoe kunnen wij er zeker van zijn dat Jehovah’s voornemen niet zal mislukken? (b) Welke tegenmaatregel nam Jehovah te dien tijde?
12 Dit is Hij echter niet, want nog nooit scheen iets van hem tot falen gedoemd (Jes. 55:11). Wanneer op aarde bijvoorbeeld de lopende band van een moderne autofabriek door arbeidsmoeilijkheden wordt opgehouden, wil dit nog niet zeggen dat de produktie voor altijd is stilgelegd en het nieuwe model niet op tijd verschijnt. De moeilijkheden worden overwonnen en op de oorspronkelijk daarvoor vastgestelde datum zal de nieuwe auto voor het publiek worden gebracht, ook al moet er gedurende de resterende tijd in sneller tempo worden gewerkt. Op veel grotere schaal is dit zo met Jehovah’s voornemens. De door deze allergrootste verstoorder, de engel Satan, veroorzaakte moeilijkheden hebben de mensheid gekweld voor zes zevende van de tijd welke Jehovah heeft vastgesteld voor het tenuitvoerbrengen van de menselijke voortplantingsopdracht en om de gehele aarde in een tuin om te zetten. Denk niet kortzichtig dat zulk een onderbreking altijd zal voortduren. Jehovah’s correctieve maatregelen behelzen dat het werk in de vlak voor ons liggende resterende duizend jaren in een verhoogd tempo verricht moet worden. Zijn voornemen zal ten uitvoer gebracht worden en niets kan het dwarsbomen. Hij heeft de datum vastgesteld en het produkt zal op tijd worden afgeleverd. — Jes. 14:27; 60:22; Dan. 2:21.
13 De tijdelijke verstoring welke Satan deed ontstaan doordat hij Adam en Eva er toe bracht God de rug toe te keren, leidde er toe dat Jehovah besloot tegenmaatregelen te nemen en toe te passen. Allereerst sprak hij de in Genesis 3:15 (NW) opgetekende profetie uit, waarin hij beloofde dat een „zaad” Satan tot dodens toe zou vermorzelen. Het zou door Gods vrouw of op een vrouw gelijkende organisatie (Jes. 54:5; Gal. 4:26-31; Openb. 12:1, 2, NW) worden voortgebracht, waarna het Satan in de dood zou vermorzelen, de gevolgen van de Edense opstand zou teniet doen en Jehovah’s produktieprogramma wederom op gang zou brengen en tot een succesvol einde brengen. — Rom. 16:20, NW.
14. Hoe toonde Jehovah later door een profetisch drama aan dat hij niet van zijn oorspronkelijke voornemen was afgestapt?
14 Jehovah liet om dit te voorschaduwen, een levend drama opvoeren waarbij Noach en zijn gezin betrokken waren. Alleen deze acht zielen overleefden de wereldomvattende vloed toen alle goddelozen door water werden vernietigd. Toen deze acht uit de ark stapten en een gereinigde aarde betraden, brachten zij Jehovah dankoffers. Daarop vertelde hij hun dat zij en de in het leven gebleven dieren zich dienden te vermenigvuldigen en de aarde te vullen. „En God ging voort Noach en zijn zonen te zegenen en tot hen te zeggen: ’Weest vruchtbaar, wordt tot velen en vult de aarde’” (Gen. 8:15; 9:1, NW). Daar deze voortplantingsopdracht aan Noachs gezin slechts een voorschaduwing was, moest de mens voor de volledige vervulling in werkelijkheid wachten op de duizendjarige regering van het beloofde „zaad.” — Gal. 3:29; Openb. 1:5, 6; 14:1-5, NW.
15. (a) Hoe werd door wat er met Abraham en zijn gezin gebeurde, het voortbrengen van het „zaad” afgebeeld? (b) Wat is het „zaad,” en welk aandeel zal het hebben in Jehovah’s produktieprogramma?
15 Jehovah deed de getrouwe Abraham beloften betreffende dit „zaad.” Stelt u Abrahams vreugde eens voor toen hij Jehovah door bemiddeling van zijn getrouwe engel hoorde zeggen: „[Ik] zal [u stellig] zegenen en ik zal uw zaad stellig vermenigvuldigen gelijk de sterren der hemelen en gelijk de korreltjes zand aan de zeekust, en uw zaad zal de poort van zijn vijanden in bezit nemen. Door bemiddeling van uw zaad zullen alle natiën der aarde zich stellig zegenen omdat gij naar mijn stem hebt geluisterd” (Gen. 22:17, 18, NW). In dit profetische drama beeldde Jehovah Abraham af en zijn vrouw Sara was een afbeelding van Jehovah’s organisatie, waardoor hij alles laat voortbrengen. Hoewel de reeds bejaarde Sara kinderloos was, ontving zij van Jehovah’s engel de verzekering dat zij een kind zou krijgen. Sara baarde Izak, die een beeld is van het beloofde „zaad.” Sedert Eden tot op de tijd van Abraham, en zelfs daarna — zo ongeveer vier millenniums in het geheel — was Jehovah’s organisatie onvruchtbaar en had ze geen aardse nakomelingen. Elfhonderd jaar nadat aan Abraham Jehovah’s belofte was gegeven, schreef Jesaja profetisch van de tijd waarin deze onvruchtbare toestand zou ophouden en er onder vreugde en dankzegging een grote produktiviteit zou beginnen. Later toont de christelijke apostel Paulus precies aan hoe de eeuwenoude beloften en profetieën over het „zaad” in vervulling zijn gegaan in Jezus en anderen die door Jehovah uit alle natiën der aarde waren gekozen (Jes. 54:1-13; Gal. 3:26-29; 4:1-31, NW). In de door Christus Jezus zelf gegeven Openbaring maakt hij bekend hoevelen er met hem verbonden zullen worden, namelijk 144.000 (Openb. 7:4; 14:1, NW). Dit uitverkoren zaad is het koninkrijk van Jehovah’s nieuwe wereld, waaronder de in het leven gebleven mensen van ’alle natiën zich zullen zegenen,’ want dit koninkrijks-„zaad” zal op de nieuwe aarde alle produktieve krachtsinspanningen leiden. Dit koninkrijkszaad is het glorierijkste van wat Jehovah allemaal heeft voortgebracht, een „nieuwe schepping.” — 2 Kor. 5:17, NW.
DE PRODUKTIEVE GETUIGE
16. (a) Trek een vergelijking tussen Jezus’ produktieve leven voor en na zijn komst tot de aarde. (b) Waaruit bleek dat Jezus zeer veel waarde hechtte aan kwaliteit?
16 Er is op aarde niemand geweest gelijk Jezus, de Voornaamste van het beloofde „zaad.” Een andere apostel van Christus, Johannes, toont aan dat Jezus het Woord Gods is, Jehovah’s allereerste schepping, zijn eniggeboren Zoon. Op Jehovah’s verzoek had Jezus er in toegestemd een man op aarde te worden. „Daarom is het Woord vlees geworden en heeft onder ons gewoond, en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid die behoort tot een eniggeboren zoon van een vader, en hij was vol van onverdiende goedgunstigheid en waarheid” (Joh. 1:14, NW). Onbekende eeuwen lang had het Woord (Lógos) reeds in volledige harmonie met zijn Vader, Jehovah, samengewerkt, en nadat hij nu de mens Jezus was geworden, bleef hij aldus werkzaam. Hij leidde een produktief leven door Koninkrijksvruchten voort te brengen, want zijn gehele aardse bediening was toegewijd aan het afleggen van getuigenis omtrent zijn Vader en zijns Vaders koninkrijk (Joh. 17:4, 6-10; Luk. 4:43, NW). Dit was Gods wil voor hem en daar schiep hij behagen in (Ps. 40:9; Luk. 22:42, NW). Jezus had eveneens een scherpe zin voor kwaliteit. Hij deed alles volmaakt, daar hij volmaakt was. Op aarde was hij het voortreffelijkste voorbeeld van liefde, mededogen en geduld; terzelfder tijd was hij een vrijmoedige en onbevreesde aankondiger van Jehovah’s waarheid. Als nog niemand vóór hem sprak hij oprecht en overtuigd, waarom men van hem zei: „Nooit heeft iemand anders gesproken zoals hij” (Joh. 7:46; 10:31-39, NW). Hij begreep de mensen volkomen, daar hij hun hart en geest kon lezen. Daarom koos hij mensen met een juiste hartetoestand tot zijn intieme metgezellen en medewerkers, mensen die hij kon opleiden en ook opleidde om evenals hij produktieve getuigen te zijn. Ter wille van de kwaliteit koos hij er niet velen uit, alleen de besten. Jezus was nederig en gaf voor al het goede altijd Jehovah de eer (Mark. 10:18, NW). Betreffende zijn goede volgelingen zei hij in gebed tot zijn Vader: „Ik heb uw naam geopenbaard aan de mensen die gij mij uit de wereld hebt gegeven . . . en ik heb hen bewaard.” — Joh. 17:6-19, NW.
17. Welke andere handelwijze werd Jezus voorgesteld, door wie, en wat deed hij?
17 Had Jezus slechts grote aantallen volgelingen willen hebben zonder te letten op kwaliteit, dan had hij stellig vele discipelen kunnen bijeenvergaderen. Ja, hij had het gedaan kunnen krijgen dat de gehele joodse natie, ja zelfs de gehele wereld hem zou dienen en de volken van alle natiën hem als hun soeverein zouden erkennen. Hij behoefde zich slechts aan een andere produktieleider te onderwerpen, namelijk, Satan, die Jezus kort nadat hij zich er toe had opgedragen de wil van zijn Vader te doen en vlak voordat hij met zijn bediening begon, daartoe trachtte over te halen. Het verslag zegt hierover: „Wederom nam de Duivel hem mede naar een ongewoon hoge berg, en toonde hem alle koninkrijken der wereld en hun heerlijkheid, en hij zeide tot hem: ’Dit alles zal ik u geven indien gij nedervalt en een daad van aanbidding jegens mij verricht’” (Matth. 4:8, 9, NW). Voor Gods Zoon was dit geen verzoeking. Had Eva niet eerst, en daarna Adam, naar soortgelijke voorstellen geluisterd van de zijde van dezelfde onzichtbare misdadiger? Wat hadden zij gewonnen? Jezus wist dat maar al te goed. Neen, hij schiep er behagen in met zijn Schepper samen te werken en zijn vaste besluit was thans in die loopbaan produktief te blijven.
DE GETROUWE VOORTBRENGER
18. (a) In welk opzicht was Jezus’ getuigenisgeven produktief? (b) Wat werd zijn discipelen door zijn afscheidswoorden onder de aandacht gebracht?
18 Jezus’ korte bediening van slechts drie en een half jaar was bijzonder produktief. Allereerst in belangrijkheid doordat hij zijn rechtschapenheid handhaafde en aldus bewees dat hij het waardig was zijns Vaders naam te rechtvaardigen door Satan tot dodens toe te vermorzelen. Vervolgens legde hij zijn leven af als loskoopprijs voor gehoorzame mensen, want staat er niet: „Evenals de Zoon des mensen niet is gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en om zijn ziel te geven als een rantsoen in ruil voor velen” (Matth. 20:28, NW). Kortom, hij deed alles wat Jehovah wilde dat hij zou doen. In zijn gebed tot zijn Vader zei hij onder andere: „Ik heb u op de aarde verheerlijkt, aangezien ik het werk heb voleindigd dat gij mij hebt opgedragen” (Joh. 17:4, NW). In zijn evangeliebediening gaf Jezus zijn zorgvuldig uitgekozen volgelingen een goed voorbeeld en bovendien besteedde hij er veel tijd aan hen te onderwijzen over Jehovah, zich zelf, het Koninkrijk en het werk dat zij zouden moeten verrichten nadat hij tot zijn Vader was teruggekeerd. Alhoewel zij zijn woorden niet volledig begrepen, namen zij ze alle gretig in zich op. Jezus wist dit van tevoren en daarom zei hij hun ook dat zijn Vader hun na zijn heengaan, een trooster, de heilige geest, zou zenden om hen nog meer te leren en het geleerde weer in hun gedachten terug te brengen (Joh. 14:26, NW). Toen hij ten slotte van hen scheidde, vertelde hij hun dat hun evangeliebediening produktief moest zijn. „Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest, en onderwijst hen al wat ik u heb geboden, na te komen.” — Matth. 28:18-20, NW.
19. Hoe werd Jezus’ produktiviteit weerspiegeld in de activiteit van zijn discipelen?
19 Wanneer wij slechts zien naar wat zijn volgelingen in het vroege christelijke tijdperk deden, weten wij of Jezus produktief getuigenis gaf. Zij zouden Gods heilige geest nodig hebben en, zijn woord gestand, zond Jezus hun die toen zij tien dagen na zijn hemelvaart waren bijeenvergaderd. Toen deze geest op hen kwam, begonnen zij dientengevolge te spreken in vele talen, God te verheerlijken en te loven. Daar er destijds mensen uit vele nationaliteiten te Jeruzalem aanwezig waren, hoorden zij God allen in hun eigen taal verheerlijken door de met de geest gedoopte discipelen. De scharen die juist een bezoek aan Jeruzalem brachten, stonden perplex, maar toen Petrus, een apostel van Christus, krachtig in het openbaar getuigde van Jezus en zijn messiasschap, geloofden er velen en werden zij gedoopt. Het verslag daarover luidt: „Op die dag werden er ongeveer drieduizend zielen toegevoegd [aan de christelijke gemeente]” (Hand. 2:41, NW). Dezen begonnen dan met de apostelen te studeren en werden door hen opgeleid om eveneens, zoals zij door hun opdracht hadden te kennen gegeven, produktieve bedienaren van het evangelie te zijn. „En zij bleven zich toeleggen op het onderwijs van de apostelen en omgang met elkaar, het nuttigen van maaltijden en gebeden. . . . Terzelfder tijd bleef Jehovah degenen die werden gered, dagelijks aan hen toevoegen” (Hand. 2:42-47, NW). Spoedig daarna hadden er vijfduizend een aandeel aan de bediening. Wat een groep bedienaren van het evangelie om hiermee in het kleine land Palestina het produktieve werk te beginnen! — Hand. 4:4, NW.
20. Welk tweevoudige resultaat werd teweeggebracht door het door Jezus’ apostelen en discipelen in die vroege dagen gegeven getuigenis?
20 Zulk een voorspoed ten gevolge van het produktieve getuigenis moest spoedig het Satansvuur doen oplaaien, en ja hoor. Er werd een vervolging ingezet. Satan beoogde het werk stop te zetten. De bedreigingen, gevangennemingen en afstraffingen volgden elkaar snel op, en daarop kwam de dramatische terechtstelling van de getrouwe discipel Stefanus. Door deze vervolging moesten de christelijke bedienaren van het evangelie zich verstrooien, maar hun prediking werd er niet door beknot. „Zij echter die waren verstrooid, gingen het land door terwijl zij het goede nieuws van het woord bekendmaakten” (Hand. 8:4, NW). De geslagen en in de gevangenis geworpen apostelen verheugden zich „omdat zij waardig waren gerekend terwille van zijn naam te schande te worden gemaakt. Zij bleven zonder ophouden, iedere dag in de tempel en van huis tot huis onderwijzen en het goede nieuws over de Christus, Jezus, bekendmaken” (Hand. 5:17, 40-42, NW). Ondanks de vervolging bleef het aantal groeien en nadat er aldus drie en een half jaar onder de joden in Palestina was gepredikt, stelde Jehovah ook de mensen uit alle andere natiën in de gelegenheid christelijke bedienaren van het evangelie te worden en een aandeel te hebben aan het produktieve getuigenisgeven (Hand. 10:44-48, NW). De kern die Jezus met de twaalf apostelen had gevormd, groeide in de eerste eeuw snel uit, terwijl het werk zich uitbreidde tot de uiterste delen van het Romeinse Rijk en nog verder. Jezus was een goed voorbeeld van een produktieve getuige en zijn apostelen en discipelen volgden het na tot eer van God en tot hun eigen eeuwige redding. — 1 Tim. 4:11-16; 2 Tim. 4:1-5, NW.
21. Wanneer zou, volgens de bijbelprofetieën, het produktieve getuigenisgeven op wereldomvattende schaal worden verricht, en met welk gevolg?
21 Na de dood van Christus’ apostelen werd er bijna geen produktief getuigenis meer gegeven (Hand. 20:29-35; 2 Petr. 2:1-3, NW). Betekende dat echter het volledige einde? Neen, Jezus’ woorden, de geschriften van zijn apostelen en discipelen en de door God gegeven profetieën, die waren opgetekend door getrouwe mannen vóór hen, getuigen alle van een destijds nog toekomstige periode waarin op wereldomvattende schaal dit produktieve getuigenis gegeven zou worden (Openb. 14:6, 7, NW; Jes. 52:7, 8; Ezech. 9:3, 4, 11; Dan. 12:3). Jezus had gezegd dat aan het einde van het door Satan geregeerde samenstel van dingen het goede nieuws van Jehovah’s opgerichte koninkrijk over de gehele wereld gepredikt zou worden en dat de mensen van alle natiën door de Koninkrijksstrijdvraag in „schapen en bokken” gescheiden zouden worden (Matth. 24:14; 25:31-46; Mark. 13:9-13, NW). Al deze „uit alle natiën, stammen, volken en talen” bijeenvergaderde „schapen” zouden bovendien een „grote schare” vormen die geen mens tellen kan; ja, ’de kleine zal tot duizend worden,’ en dit alles te midden van een grenzeloze geestelijke voorspoed (Openb. 7:9, NW; Jes. 60:22; 66:14; Mich. 5:1-8). Thans, in onze dagen, is die toekomstige tijd aangebroken. Dit alles en nog meer gebeurt nu vlak voor onze ogen. Ons is het onbeschrijfelijke voorrecht ten deel gevallen een aandeel te hebben aan dit produktieve getuigenis tot eer van de grote God Jehovah, de voornaamste Voortbrenger van alles. — Psalm 149; Jesaja 12.
„Hij ging daarop voort met deze illustratie te vertellen: . . . ’Zie ik ben nu al drie jaar naar vruchten aan deze vijgeboom komen zoeken, maar heb er geen gevonden. Hak hem om! Waarom zou hij de grond waardeloos laten blijven?’” — Luk. 13:6, 7, NW.