„Waar uw schat is, zal ook uw hart zijn”
„Wacht u en weest op uw hoede voor elke soort van begerigheid, want ook wanneer iemand overvloed heeft, spruit toch zijn leven niet voort uit wat hij bezit.” — Luk. 12:15, NW.
1. Waarom is het thans noodzakelijk een zuiver hart te hebben en oprecht te handelen?
WAAR is uw hart? Is het op uw maker Jehovah gericht of zet het u aan tot dezelfde handelwijze welke de goddeloze, gedegenereerde wereld volgt? Bedenk te allen tijde dat „Jehovah . . . het hart aanziet” (1 Sam. 16:7, NW). Stellig kan de Allerhoogste God van het universum uw beweegredenen onderscheiden; hij weet welke schat u zoekt. Koning David zei tot Salomo: „Ken de God van uw vader en dien hem met een volledig hart en een blijde ziel, want Jehovah doorzoekt alle harten en hij onderscheidt elke gedachtenneiging. Indien gij hem zoekt, zal hij zich door u laten vinden, maar zo gij hem verlaat, zal hij u voorgoed verwerpen” (1 Kron. 28:9, NW). Ieder wiens hart voor God is, kan hem vinden, doch zij die hem de rug toekeren, zal hij niet helpen. Niemand kan voor hem verbergen wat hij doet, „want voor de ogen des HEREN [van Jehovah] liggen ieders wegen open.” — Spr. 5:21, NBG.
2-4. (a) Hoe toonde Paulus waar zijn hart was? (b) Welke door hem beschreven slechte praktijken dienen wij te vermijden, en waarom?
2 Paulus besefte dit en trachtte Jehovah God eerst als Farizeeër onder het toen reeds verworpen Mozaïsche wetsstelsel te dienen; als jood beschouwde hij het als zijn plicht Christus’ volgelingen, „mannen en vrouwen” van „de Weg,” namelijk die nieuwe religie, te vervolgen (Hand. 9:1, 2, NW). Toen hem echter goed de waarheid onder de aandacht werd gebracht, keerde hij zich om, liet zijn oude, ouderwets geworden religieuze praktijken varen, werd „een slaaf van Jezus Christus en geroepen om een apostel te zijn” (Rom. 1:1, 2, NW). Paulus werd van het toenmalige oude samenstel van dingen „afgezonderd voor Gods goede nieuws.” Zijn hart bevond zich niet langer in het oude joodse, huichelachtige samenstel van dingen. Hij had gehoord van de uit de dood opgewekte Christus Jezus en daarom was hij nu een ijverige bedienaar geworden van de hoop op eeuwig leven. In geheel Palestina, Klein-Azië, Griekenland en Rome kende men hem, omdat hij „van dag tot dag het goede nieuws van zijn redding” vertelde (Ps. 96:2, NW). Op zijn vele reizen kon hij in plaats op plaats zeer goed bemerken hoe volkomen verdorven de wereld was, maar toch schaamde hij zich niet „voor het goede nieuws, want dat is Gods kracht tot redding voor ieder die gelooft.” Hij predikte tot joden en Grieken, dat wil zeggen, tot hen die wel en zij die niet in Jehovah God geloofden en door deze boodschap van het goede nieuws werd Gods rechtvaardigheid onthuld. Uit een ijverige studie van Gods Woord had Paulus begrepen dat ’de rechtvaardige door zijn geloof zal leven.’ — Rom. 1:16, 17, NW; Hab. 2:4.
3 Als waar christen aarzelde Paulus niet de gramschap Gods aan te kondigen over alle goddeloosheid en onrechtvaardigheid. In zijn brief aan de Romeinen drukte hij zich zeer duidelijk uit. Wanneer u Romeinen 1:18-32 (NW) leest, kunt u gemakkelijk begrijpen wat hij bedoelde. Paulus betoogt hier dat God zich aan alle mensen heeft geopenbaard en dat de onzichtbare hoedanigheden van de Almachtige sedert de schepping duidelijk gezien kunnen worden. Ook al kenden wereldse mannen en vrouwen God, dan hebben zij hem toch zeker niet als God verheerlijkt noch hebben zij hem voor al het goede dat zij hadden, gedankt. Zij waren daarentegen leeghoofdig in hun redeneringen en hun onverstandig hart werd verduisterd. Bijna alle mensen gingen zich aan buitengewone dwaasheden te buiten. Mannen en vrouwen verlaagden zich tot een zeer vernederende en ontaarde levenswijze. Uit Paulus’ beschrijving blijkt dat er geen verschil bestond tussen zijn dagen en de onze, want wij kunnen evenals Paulus zeggen: „Daarom heeft God hen overgegeven aan schandelijke seksuele begeerten.” Evenals toen zijn zij ook thans bijzonder verhit „in hun wellust jegens elkander,” terwijl zowel mannen als vrouwen zich aan „onbetamelijke” daden overgeven. Hoewel zij de waarheid konden leren kennen en juist konden handelen, achtten zij het verwerpelijk aan een nauwkeurige kennis van God vast te houden, zeggende: ’Waarom zouden wij er tijd aan besteden kennis van God tot ons te nemen wanneer wij er met de wereld op los kunnen leven?’ De wereld van Paulus’ dagen was vervuld van onrechtvaardigheid, goddeloosheid en begerigheid. De mensen benadeelden elkaar en jaloezie, twist, bedrog en moord waren schering en inslag; allen waren onbeschaamd en hooghartig en haatten God. Kinderen waren hun ouders ongehoorzaam; natuurlijke genegenheid en barmhartigheid kenden zij niet. Na een levendige beschrijving van zijn tijd gegeven te hebben, voegde Paulus er aan toe: „Ofschoon dezen zeer goed op de hoogte zijn van Gods rechtvaardige verordening, dat wie zulks beoefenen, de dood verdienen, blijven zij ze niet alleen doen maar ook keuren zij degenen die ze doen, goed.” — Rom. 1:32, NW.
4 Thans zijn Paulus’ krachtige woorden even toepasselijk, want wij kunnen met Paulus tot de gehele mensheid, in de christenheid en overal ter wereld waar de aanbidding van heidense goden domineert, zeggen: Gij „zijt . . ., o mens, wie gij ook zijt, niet te verontschuldigen, wanneer gij oordeelt; want waarin gij een ander oordeelt, veroordeelt gij u zelf; aangezien gij die oordeelt, hetzelfde bedrijft. Wij nu weten dat het oordeel Gods, in overeenstemming met waarheid, tegen hen is die zulks bedrijven. Zijt gij echter dit idee toegedaan, o mens, dat gij, die hen oordeelt die zulks bedrijven maar ze evenwel zelf doet, het oordeel Gods zult ontgaan?” (Rom. 2:1-3, NW) Met andere woorden, „voor de ogen des HEREN [van Jehovah] liggen ieders wegen open.” Waar bevindt zich uw hart dus — stemt het in met deze liederlijkheid of verheft het er zich tegen?
5, 6. Wanneer en waarom wordt Gods rechtvaardige oordeel geopenbaard, en ten opzichte van welke op aarde vertoevende personen?
5 O ja, de vooraanstaande staatslieden dezer huidige boze wereld vertellen de mensen overal hoe zij hun zaken dienen te regelen, hoe er geregeerd dient te worden en hoe zij in vrede dienen te leven. Doch wat bemerken wij? Grote bezorgdheid onder de regeerders, ontaarding onder de mensen en verwarring onder de natiën. Alhoewel enkele natiën thans nog steeds beweren christelijk te zijn, hebben ze alle hun hart tegen God en zijn koninkrijk verhard; dat koninkrijk willen zij niet (Matth. 6:10; 24:9). Zij willen niet door Jehovah God en de door hem op de troon geplaatste Koning, Christus Jezus, worden geregeerd (Ps. 2:1-3; Dan. 2:44; 12:1; Hand. 4:24-30; Matth. 24:9, 15; Openb. 11:15, NW). Vandaar dat Paulus’ woorden van toepassing zijn op de natiën: „Door uw hardheid en onberouwvol hart hoopt gij u echter gramschap op voor de dag der gramschap en der openbaring van Gods rechtvaardige oordeel. Hij zal ieder naar zijn daden vergelden: eeuwig leven aan hen die door volharding in goed werk, eer en onverderfelijkheid zoeken; hun echter die twistziek, de waarheid ongehoorzaam en de onrechtvaardigheid gehoorzaam zijn, staat gramschap te wachten en toorn, verdrukking en benauwdheid, op elke ziel die het schadelijke bewerkt, eerst op de jood en ook op de Griek; maar heerlijkheid, eer en vrede voor ieder die het goede bewerkt, eerst voor de jood en ook voor de Griek. Want er is bij God geen partijdigheid.” — Rom. 2:5-11, NW.
6 Het burgerschap van een bepaalde natie of het lidmaat zijn van een zekere religie zal u niet voor Gods gramschap vrijwaren. Waar bevindt zich uw hart, uw schat? Wanneer u van rechtvaardigheid houdt en wilt leven, moet u de enige waarachtige God van Abraham, Mozes, David, Jeremia, Jezus Christus, Paulus en andere vroege christenen en van ware christenen uit de tegenwoordige tijd leren kennen, en Jehovah met al deze Godvrezende mannen en vrouwen „met een volledig hart en een blijde ziel” dienen. Bedenk wel dat er staat geschreven: „Hij zal ieder naar zijn daden vergelden.”
DE VERKEERDE DENKWIJZE
7. Hoe beoordelen (a) religieaanhangers, (b) overheidsinstanties in deze tijd de toestanden in de voornaamste christelijke natie?
7 De meeste mensen houden er thans een erg verwarde denkwijze op na. Het betaamt niet te religieus gezind te zijn of met vrienden over de bijbel te spreken. De religie der christenheid is alleen iets voor de zondag, en dan alleen nog maar voor een uur, onder het luisteren naar schitterende orgelmuziek, waarbij men dan enkele liederen meezingt, geniet van de koorzang, en twintig minuten of langer luistert naar een betaalde geestelijke die vanaf de kansel een preek houdt over de bijbel, een ander boek of zelfs over de politiek. De rest van de week denken de meeste mensen niet verder over hun religie na. Maar heel, heel weinigen lezen en bestuderen Gods Woord, de bijbel, geregeld en spreken er zonder schaamte met anderen over. Hoe zou men echter door Gods Woord geleid kunnen worden, wanneer er zo weinig aandacht aan geschonken wordt? Onlangs werd er bericht (in de New York Times van 10 september 1956, de bladzijden 1 en 25) dat er in Verenigde Staten 100.162.529 personen bij de een of andere religieuze organisatie waren aangesloten, hetgeen betekent dat 68.000.000 mensen van dat land met geen enkele religie zijn verbonden. Het bericht luidde:
„De statistieken werden samengesteld door de raad [Nationale Raad van Kerken van Christus in de V.S.] en hadden betrekking op 258 religieuze instellingen. Zij berichtten een totaal lidmatenaantal van 100.162.529, d.w.z. 60,9 percent van de bevolking. Dit lidmaatschap wordt door deze religieuze lichamen op verschillende manieren omschreven: De Rooms-Katholieke Kerk telt alle gedoopte personen, met inbegrip van kleine kinderen, maar de protestantse kerken tellen gewoonlijk alleen degenen die volledig het lidmaatschap hebben verworven. De meesten van hen hebben de leeftijd van 13 jaar of ouder bereikt. . . . Het ledental der kerken is met 2,8 percent toegenomen.”
De jeugdmisdaad en het aantal vergrijpen zijn in de Verenigde Staten echter ook toegenomen. Te oordelen naar de van dag tot dag verschijnende nieuwsverslagen is de zedelijke maatstaf zeer laag. Om de New York Times (van 27 september 1956, bladzijde 37) eens aan te halen:
„De Federale Recherche voorspelde vandaag [26 sept.] dat wanneer het aantal ernstige misdaden in het land dit jaar in het huidige tempo blijft aanhouden, er 2.500.000 begaan zouden worden, wat het hoogste aantal in de geschiedenis zou zijn.
Op grond van de lopende berichten zou men zeggen dat 1956 het vijfde achtereenvolgende jaar zal zijn waarin het aantal ernstige misdaden de 2.000.000 overschrijdt, aldus J. Edgar Hoover, directeur van de F.R.
Aan de hand van voor een ieder toegankelijke rapporten toonde hij aan dat het aantal ernstige misdaden de eerste zes maanden van het jaar met 14,4 percent was toegenomen, wat voor deze periode het hoogste aantal sinds 1946 is.
Het woordenboek der F.R. geeft als omschrijving van ernstige misdaden, moord, onvrijwillige doodslag, verkrachting, roof, aanranding, inbraak, diefstal en het stelen van automobielen. Gedurende de eerste helft van het jaar werden er in deze categorieën 1.191.120 vergrijpen gepleegd. Dit was een toename van 162.770. . . .”
De vraag moet ons van het hart: Wordt Amerika door de religie van de christenheid geholpen? Wordt de wereld er door geholpen?
8, 9. (a) Wat zijn enkele vruchten van een verkeerde denkwijze in de christenheid? (b) Wat zijn, schriftuurlijk bezien, de vruchten van een juiste denkwijze?
8 Hoe kan men verwachten dat volwassenen en jeugdige personen wanneer zij heel weinig of in het geheel geen geestelijke leiding ontvangen, rechtvaardig zullen denken? De gehele christenheid, waarvan Amerika toch een der toonaangevende naties is, is verantwoordelijk voor de toestand waarin de wereld verkeert. Uit hun vruchten blijkt geenszins dat zij christelijk zijn. Doordat de religieuze organisaties zo opgaan in de aangelegenheden dezer wereld, voor haar oorlogen bidden, haat zaaien tussen de natiën en hun kudden laten verstrooien, stellen ze hun herders en kuddes het voorbeeld ter navolging. Ze verkeren thans in precies dezelfde morele toestand als in Paulus’ tijd. De denkwijze en de dagelijkse handelingen van de in de christenheid wonende mensen worden grotendeels bepaald door de materiële aangelegenheden van het leven. Er is geen plaats meer voor een geestelijke gezindheid en nog maar zeer weinigen zoeken het koninkrijk Gods werkelijk (Matth. 6:33). In hun kindsheid is miljoenen geleerd te bidden zoals Christus zijn volgelingen leerde bidden: „Uw Koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in den hemel alzo ook op de aarde” (Matth. 6:9-13). Vraag u eens af hoeveel mensen die dit gebed eens of meermalen in hun leven hebben opgezegd, zoeken werkelijk het koninkrijk Gods? De vroege christenen baden er om, geloofden er in, leefden er voor en predikten het. ’Van dag tot dag vertelden zij het goede nieuws van Jehovah’s redding.’ Hoevelen in de christenheid doen dit echter thans? De mensen houden er thans een totaal verkeerde denkwijze op na en zijn niet meer geneigd over geestelijke zaken na te denken „waar noch mot noch roest ze verteren, en waar geen dieven inbreken en stelen”! (Matth. 6:20, NW). Daarom schreef Paulus aan getrouwe volgelingen van Christus: „Ten slotte, broeders, verzoeken wij u en manen wij u namens de Here Jezus aan, naar het onderricht dat gij van ons hebt ontvangen, hoe gij behoort te wandelen en God te behagen, zoals gij inderdaad reeds wandelt, het in vollediger mate te blijven doen. Want gij weet welke bevelen wij u door de Here Jezus hebben gegeven. Want dit wil God, uw heiliging, dat gij u onthoudt van hoererij; dat ieder uwer weet hoe hij in heiliging en eerbaarheid in het bezit moet komen van zijn vat, niet in hebzuchtige seksuele begeerte, zoals ook de natiën, die God niet kennen; dat niemand zover gaat dat hij zijn broeder in deze aangelegenheid schade berokkent en hierbij inbreuk maakt op de rechten van zijn broeder, want Jehovah is iemand die straf eist voor dit alles, zoals wij u voorheen hebben verteld en waarvan wij u ook een grondig getuigenis hebben gegeven. Want God heeft ons niet geroepen om onreinheid toe te staan, maar in verband met heiliging. Hij die minachting toont, minacht dan ook geen mensen, maar God, die zijn heilige geest in u legt.” — 1 Thess. 4:1-8, NW.
9 Paulus wist dat zij die een christelijke loopbaan zouden gaan volgen, in zeer grote mate door de wereld beïnvloed zouden worden, en daarom gaf hij hun voortdurend gezonde raad. Hij wist dat de vroege christenen, die Gods koninkrijk zochten, een juiste wandel aan de dag legden, waarom hij zei: ’Gij wandelt op juiste wijze.’ Hij drong er echter bij hen op aan het in een nog vollediger mate te doen. Enigen van hen waren enigszins van de juiste weg afgeweken en hij wist dat dit er ten slotte toe zou leiden dat anderen hetzelfde zouden doen, totdat de stoffelijke rijkdommen dezer wereld een grotere aantrekkingskracht zouden gaan vormen dan de geestelijke rijkdommen. Paulus wist, zoals Jezus had geleerd, dat het hart van een christen zich daar zou bevinden waar zijn schat was. Indien een christen echter niet langer schatten in de hemel zou wegleggen, zou hij er mee beginnen dit op aarde te doen, waar de mot en de roest ze zouden kunnen aantasten. De christenheid ziet er uit als een wereldse organisatie die ontbloot is van elke geestelijke gezindheid. Wil iemand Jehovah behagen, dan moet hij uit dat stelsel vandaan komen, goed voedsel, de het leven in stand houdende woorden van Jehovah, zoeken en zich tot God keren. Hij moet ’Jehovah met een volledig hart dienen.’ De christenheid en haar herders hebben het volk in de steek gelaten; alle natiën en volken, ook die der christenheid, hebben God en zijn koninkrijk de rug toegekeerd. Alleen op de volgende manier kunt u Jehovah’s gunst en zegen verkrijgen: „Indien gij hem zoekt, zal hij zich door u laten vinden, maar zo gij hem verlaat, zal hij u voorgoed verwerpen” (1 Kron. 28:9, NW). Zoek en u zult vinden!
10. Wat brengt het met zich wanneer men verkiest God te dienen, en waarom?
10 Iemand die God wil dienen, zijn leven waarlijk aan Jehovah wil opdragen en zich wil heiligen door zich voor de rechtvaardige predikingsdienst van Gods goede nieuws af te zonderen, zal het niet erg gemakkelijk krijgen. Hij zal tegen de grote stroom van de hedendaagse beschaving moeten oproeien en daardoor veel verdrukking ondervinden. Het is het echter waard, omdat men zich dan aan de juiste zijde, Jehovah’s zijde, zal bevinden. Jezus voorzeide duidelijk over onze tijd: „Dan zal men u overleveren aan verdrukking en men zal u doden, en gij zult om mijn naam door alle natiën worden gehaat. Dan zullen ook velen aan het struikelen worden gebracht en elkander verraden en haten. Vele valse profeten zullen er opstaan en velen misleiden; en wegens het toenemen van wetteloosheid zal de liefde van het merendeel verkoelen. Wie echter tot het einde heeft volhard, zal gered worden. En dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt met het doel een getuigenis aan alle natiën te geven, en dan zal het volbrachte einde komen.” — Matth. 24:9-14, NW.
WARE RIJKDOMMEN
11, 12. Hoe kunnen ware rijkdommen verworven worden?
11 Zowel uit de christenheid als van de einden der aarde zijn er in deze tijd honderdduizenden personen gekomen die zich aan Jehovah’s dienst hebben opgedragen, omdat zij zijn wil wensen te doen. Zij hebben Gods Woord bestudeerd en blijven dit doen, daar zij schatten in de hemel willen wegleggen. Een waar christen ervaart rijke zegeningen wanneer hij Jehovah Gods geboden opvolgt, want men moet beseffen dat men alleen dan ware en blijvende rijkdommen verwerft, wanneer men in een nauwe verhouding tot de Schepper staat. In Spreuken 10:22 staat te lezen: „De zegen des HEREN [van Jehovah], die maakt rijk; en Hij voegt er geen smart bij.” Niemand die met de wereldtoestanden op de hoogte is durft te beweren dat er in deze wereld geen smart voorkomt, want er wordt immers overal geleden. Rijk in geestelijke kennis is ze echter in het geheel niet, alhoewel er overal ter wereld, doch er geen deel van vormend, ware christenen worden aangetroffen, die wel rijk zijn in geestelijke hoedanigheden. Hun is Jehovah’s onverdiende goedgunstigheid ten deel gevallen; zij hebben zijn Zoon, Christus Jezus erkend en zijn vast besloten in zijn voetstappen te treden en in deze laatste dagen van de organisatie des Duivels het hun door God opgelegde werk te doen.
12 Zulke getrouwe volgelingen van Christus Jezus kunnen zeggen: „Want wij hebben allen uit zijn volheid onverdiende goedgunstigheid op onverdiende goedgunstigheid ontvangen. Daar de wet door bemiddeling van Mozes werd gegeven, zijn de onverdiende goedgunstigheid en de waarheid door Jezus Christus gekomen.” — Joh. 1:16, 17, NW.
13. Waarom is Gods geschreven woord noodzakelijk voor het verwerven van duurzame rijkdommen?
13 Volgens de Schrift diende de door Jehovah aan Mozes gegeven wet als een schoolmeester om bepaalde mensen tot Christus Jezus te leiden (Gal. 3:23-25; Matth. 5:17). Thans waarderen wij het dat Christus Jezus, de Zoon Gods, gekomen is, zijn leven heeft afgelegd om gehoorzame mensen los te kopen en de mogelijkheid heeft geschapen dat men een christen, een christelijke volgeling van hem wordt (Hebr. 5:9; 1 Petr. 2:21; 1 Joh. 2:2). Dit alles ten gevolge van Gods onverdiende goedgunstigheid en de waarheid welke Jehovah door bemiddeling van Christus Jezus aan christenen heeft geopenbaard, welke in de bijbel staat opgetekend en thans in bijna alle talen der aarde verkrijgbaar is. Iedereen die wil weten wat er in de bijbel staat, kan er een verkrijgen en hierin lezen of zich er uit laten voorlezen. Geen ander boek heeft ooit zo’n oplaag gehad als de bijbel. Jehovah’s getuigen doen in alle delen der wereld al het mogelijke de bijbel te verspreiden en de mensen te helpen dat geschreven Woord van God te begrijpen.
14, 15. (a) Wat zijn volgens de Schrift de verkeerde rijkdommen? (b) Welke ervaringen hebben degenen die de verkeerde rijkdommen zoeken, in het huidige geslacht opgedaan?
14 Jehovah’s getuigen stellen Gods onverdiende goedgunstigheid op hoge prijs, daar het een ingrijpende uitwerking op hun leven heeft gehad. Nu zij als getrouwe volgelingen van Christus Jezus Gods onverdiende goedgunstigheid hebben gesmaakt, is de Duivel er op uit hen van God af te keren en in zijn kooi terug te brengen. Terwijl Jehovah volgens het beginsel der liefde te werk gaat, zijn de werkzaamheden van de Duivel gebaseerd op zelfzucht en laat hij zijn gehele wereldse organisatie dienovereenkomstig te werk gaan. Zelfzucht leidt tot begerigheid en daarom wordt er in de bijbel zeer veel tegen gewaarschuwd. Jezus zei: „Wacht u en weest op uw hoede voor elke soort van begerigheid, want ook wanneer iemand overvloed heeft, spruit toch zijn leven niet voort uit wat hij bezit” (Luk. 12:15; Ex. 20:17, NW). Het leven is een gave welke God ons door bemiddeling van zijn Zoon Christus Jezus geeft; het is niet iets wat Jehovah God ons verschuldigd is. God zou graag zien dat alle mensen tezamen in vrede en voorspoed zouden leven en hun naasten als zich zelf zouden liefhebben; daartoe zijn de mensen thans evenwel niet geneigd. Zij neigen naar zelfzucht, omdat zij God en zijn wegen niet kennen en er de voorkeur aan geven de belangen van de oude wereld en Jehovah’s tegenstander, de Duivel, te dienen. Door toedoen van zelfzuchtige stelsels wordt de geest van jong en oud er thans toe aangewakkerd ’rijk te zijn.’ De meeste mensen denken serieus dat het leven van iemands overvloed afhangt en doen dan ook van alles om zich in het bezit te stellen van die overvloed, vaak ten koste van hun goede naam, reputatie, gezondheid en vrienden. In het belang van alle christenen schreef Paulus: „Zij die besloten zijn rijk te worden, vallen echter in verzoeking, in een strik en in vele zinneloze en nadelige begeerten die de mensen tot vernietiging leiden en in het verderf storten. Want de liefde voor geld is een wortel van allerlei schadelijks en door op deze liefde hun zinnen te zetten, zijn sommigen van het geloof afgedwaald en hebben zich overal met vele pijnen doorstoken.” — 1 Tim. 6:9, 10, NW.
15 Sommigen die zelfs als christenen hebben geleefd, zijn toch weer in het doen en laten dezer oude wereld verwikkeld geraakt en begaan allerlei schadelijks. Zij benadelen echter voornamelijk zich zelf. Zij dwalen van de fundamentele leer van Christus Jezus af en voordat zij het weten, hebben zij zich overal doorstoken en ondervinden smartelijke pijnen. Smart vult hun leven, in plaats van de vreugde en het geluk welke Jehovah hen die hem liefhebben en op hem vertrouwen, schenkt. Evenals in Jezus’ dagen treffen wij tegenwoordig mensen aan die dag en nacht rijkdommen opstapelen om er hun voorraadschuren mee te vullen. Zij denken dat zij uit de door hen bijeenvergaderde overvloed veiligheid en leven zullen ontvangen. Wij kunnen echter lezen hoe de rijke man redeneerde: „’Ziel, gij hebt veel goederen opgelegd, voor vele jaren; neem uw gemak, eet, drink en geniet.’ God zeide echter tot hem: ’Onredelijke deze nacht eist men uw ziel van u op. Voor wie zal datgene wat gij hebt weggelegd, zijn?’” „Zo gaat het degene die schatten voor zich zelf oplegt, maar niet rijk is jegens God” (Luk. 12:18-21, NW). Aardse rijkdommen kunnen iemand vlug ontvallen. Zie eens hoe miljoenen in Europa al hun spaarcenten, hun huizen, boerderijen en zaak verloren, omdat de een of andere zelfzuchtige dictator het in zijn hoofd kreeg hen door zijn legers van de aardbodem weg te vagen. De twee in onze tijd gestreden wereldoorlogen en alle voorgaande oorlogen zijn een kolfje naar de hand van de Duivel geweest om de geest des mensen van God af te keren. Velen geven, bitter gestemd, God er de schuld van dat zij hun bijeenvergaarde stoffelijke rijkdommen kwijt zijn geraakt. Waren deze personen echter door Gods Woord verrijkt geweest, dan hadden zij van tevoren geweten dat het nutteloos was rijkdommen op aarde weg te leggen, waar dieven inbreken en de mot en de roest ze verteren. In tijden van nood houden geestelijke rijkdommen ons staande en verlenen ons de kracht juist te blijven denken. Er zijn dictators gekomen en gegaan, en er bestaan er nog steeds enkelen die denken dat hun de gehele wereld toebehoort en dat alle mensen zich voor hen dienen te buigen. Er zijn grote en kleine dictators. Allebei zijn ze zelfzuchtig, of ze nu een natie besturen of een zaak beheren. De geest van een dictator is slechts op zich zelf gericht en alles wat hij naar zich toe kan halen. Hij beseft niet dat het leven niet voortspruit uit zijn bezittingen. Hoeveel bezittingen iemand in de oude wereld ook moge hebben, hij zal er geen eeuwig leven door verkrijgen.
EEN GAVE GODS
16. Waarom geeft God aan menselijke schepselen het leven?
16 In Gods Woord staat duidelijk vermeld dat het leven een gave Gods is (Rom. 6:23; Openb. 2:10, NW). Op grond van Jehovah’s onverdiende goedgunstigheid valt schepselen leven ten deel en zond hij zijn eniggeboren Zoon naar de aarde. Al 4000 jaar lang voor zijn komst waren de mensen tot sterven gedoemd en aan de dood onderhevig geweest. Alle gestorvenen verbleven in hun graf, daar niemand naar een hemel of een ’hel’ van ’eeuwige pijniging’ was gegaan, omdat ’de doden niets weten’ (Pred. 9:5, 10). Door één mens is de zonde de wereld binnengekomen en door de zonde de dood, zodat de dood op alle mensen is overgegaan (Rom. 5:12). Allen die onder die veroordeling hebben gestaan, zijn gestorven. Thans is de mens door Jehovah’s onverdiende goedgunstigheid in de gelegenheid gesteld leven te ontvangen. Hij ontvangt het leven dus van God en niet ten gevolge van zijn bezit en hierover lezen wij: „Wie geloof oefent in de Zoon, heeft eeuwig leven; wie de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de gramschap Gods blijft op hem” (Joh. 3:36, NW). De waarachtige God eist dus dat men geloof stelt in en gehoorzaam is aan Zijn Woord. Het moet een groeiend geloof zijn dat uw gehele leven vervult, dat u tot studie van Jehovah’s Woord aanzet, zodat u een dieper inzicht krijgt, dat u er toe aanspoort God in geest en waarheid te blijven dienen (Joh. 4:23; Gal. 6:8, 9, NW). Paulus haalde de volgende woorden van Jehovah aan welke deze vroeger had gebezigd: „Mijn rechtvaardige zal wegens geloof leven. Indien hij terugdeinst, heeft mijn ziel geen behagen in hem” (Hebr. 10:38, NW; Hab. 2:4, LXX). Christenen zijn niet van het soort dat terugdeinst; doch mocht een hunner hier toch toe overgaan, dan zal hij met dit samenstel van dingen ten onder gaan.
17, 18. Hoe worden kennis en leven in de bijbel met elkaar in verband gebracht?
17 Door een studie van Gods Woord, door de Schrift na te speuren en gade te slaan hoe zich de door God gegeven profetieën voortdurend ontvouwen, versterkt men zijn geloof. „Geloof is de verzekerde verwachting der dingen welke men hoopt, de duidelijke demonstratie van werkelijkheden hoewel ze niet worden gezien. Want hierdoor was aan de mensen uit de oudheid getuigenis afgelegd” (Hebr. 11:1, 2, NW). Iemand die in God gelooft en Hem en zijn naaste liefheeft, zal zijn dagen verlengd zien, omdat liefde alle begerigheid wegdoet. „Wie begerigheid haat, zal zijn dagen verlengen” (Spr. 28:16, AS). Door de juiste denkwijze en door de verworven nauwkeurige kennis juist te gebruiken verwerft men leven. „Dit betekent eeuwig leven, dat zij kennis tot zich nemen van u, de enige waarachtige God, en van hem die gij hebt uitgezonden, Jezus Christus.” — Joh. 17:3, NW.
18 Wanneer wij voortdurend kennis tot ons nemen van de Soevereine Regeerder van het universum, Jehovah God, en van zijn Zoon, Christus Jezus, zullen wij eeuwig leven verwerven. Satan, de god dezer wereld tracht ons echter altijd zover te krijgen dat wij denken dat het leven voortspruit uit het bezitten van eigendommen en stoffelijke goederen, in plaats van uit het bezitten van juiste kennis en een juist begrip van Jehovah’s voornemens (2 Kor. 4:3, 4, NW). Het leven is ontstaan omdat God liefde is en hij heeft er door onverdiende goedgunstigheid blijk van gegeven. Hij is het niet verplicht ons dit leven te geven; het is zijn gave aan allen die „hem met een volledig hart” dienen.
19, 20. Wat is volgens Jezus’ beschrijving noodzakelijk voor het verwerven van leven?
19 Enkelen denken dat al hun stoffelijke voorspoed het gevolg is van Gods op hen rustende zegen. Paulus verklaarde echter dat de ’liefde voor geld een wortel van allerlei schadelijks is.’ Indien u het geld op de eerste plaats stelt wegens het voordeel dat u er door kunt verkrijgen — vóór het Woord Gods en wat u daardoor stellig ten deel zal vallen in de vorm van eeuwig leven — zult u op een zijspoor gebracht worden en niet langer eerst de belangen van Gods koninkrijk zoeken. Toen Jezus zijn gelijkenis van de zaaier verklaarde, zei hij: „De betekenis der illustratie nu is: Het zaad is het woord Gods. . . . Het zaad dat tussen de doornen is gevallen, zijn degenen die wel hebben geluisterd, maar die, meegesleept door de zorgen, rijkdom en genoegens van dit leven, geheel verstikken en niets tot volmaaktheid brengen” (Luk. 8:11-15, NW). Miljoenen en nog eens miljoenen hebben het Woord Gods gehoord. Slechts korte tijd hebben zij er zeer veel belangstelling voor getoond, want terwijl zij Gods Woord bestudeerden, werden zij eveneens meegesleept door de zorgen, rijkdom en genoegens van dit leven. Ze verstikten derhalve geheel, en door hun vele zorgen kon geen verkwikkend waarheidsvleugje hen bereiken. Voor het waarheidszaad was in hun leven geheel geen plaats meer. Hoewel zij volledig in de gelegenheid waren de waarheid te vernemen, werden zij meegesleept door de aangelegenheden dezer wereld. Zij hebben het zelf zo gewild, zo verkozen.
20 Zelfs zij die thans in de waarheid zijn, kan dit overkomen: ook zij kunnen verstikt worden wanneer de levenslijn wordt afgesneden. Voeden wij ons niet met Gods Woord, dan kunnen wij de hongerdood sterven. Vandaar rijst de vraag: Kunt u zich tot de juiste soort van grond maken waarop dit zaad, Gods Woord, valt? Ja, want Jezus zei: „Het zaad in de juiste aarde, zijn zij die het woord, na het met een juist en goed hart gehoord te hebben, vasthouden en met volharding vrucht dragen” (Luk. 8:15, NW). Het hart moet inderdaad juist en goed zijn. Wij moeten ons in het leven tot doel stellen de Koninkrijksbelangen, geen zelfzuchtig gewin, te bevorderen. Wij moeten belangstelling hebben voor rechtvaardigheid en het door Christus Jezus gegeven gebod opvolgen, door dit goede nieuws van het Koninkrijk in de gehele wereld tot een getuigenis te prediken, niet slechts een kort tijdje of een paar jaar als een soort tijdverdrijf of verpozing. Vrucht dragen wil zeggen dat wij er voortdurend mee bezig zijn en de vruchten tot rijpheid laten komen. Er is volharding voor nodig.
21. Waarom is het thans noodzakelijk te volharden?
21 Juist deze christelijke volharding heeft voor vele mensen moeilijkheden meegebracht. Niet dat zij niet konden volharden, maar de oude wereld legde hen moeilijkheden in de weg. Velen die Jehovah’s voornemens hebben leren kennen, denken dat, nu zij tot een begrip van Gods Woord en de Nieuwe Wereld, waarom zij hebben gebeden, zijn gekomen, de Nieuwe Wereld er maar onmiddellijk moet komen. Zodra zij de waarheid leren kennen of misschien een jaar of zo daarna, willen zij reeds alle zegeningen van die nieuwe wereld van rechtvaardigheid ontvangen; dat is een soort van begerigheid. Zij willen niet op Jehovah God wachten totdat het zijn bestemde tijd daartoe is. Door hun levenswijze tonen zij dat zij er niet van overtuigd zijn dat het de moeite waard is op Gods tijd de wachten. Zij willen de wedloop niet tot het einde toe uitlopen om dan de zegeningen van eeuwig leven te ontvangen. Daarentegen zijn er ook Jehovah’s getuigen die bereid zijn alle soorten van moeilijkheden te verduren, zoals in Rusland, waar zij in concentratie- en werkkampen zijn opgesloten en in Siberië worden gevangengehouden. Zij keren niet om, noch zoeken zij het communisme of hetgeen deze wereld heeft te bieden in plaats van de geestelijke zegeningen welke zij van Jehovah God ontvangen. Zij weten dat het leven niet voortspruit uit hun bezittingen in de vorm van de stoffelijke goederen dezer wereld. Zij houden vast aan hun rechtschapenheid. Trouw aan en loyaal jegens Jehovah God blijvend, verduren zij het over hen komende lijden ten gevolge van het handhaven van hun rechtschapenheid, hetzelfde kan gezegd worden van Jehovah’s getuigen in Polen, Tsjechoslowakije, Roemenië, Hongarije en vele andere delen der aarde. Onder de grootste spanning en druk welke ooit over christenen zijn gebracht om hun geloof te breken, zijn zij onwrikbaar gebleven. Al hun bezittingen zijn hun ontnomen. Mannen werden van hun vrouw gescheiden; gezinnen werden uit elkaar gerukt. Satan was er op uit hun geloof en rechtschapenheid te breken. Hij zou hun graag de gedachte willen geven dat het leven voortspruit uit in hun bezit zijnde stoffelijke goederen. Jehovah’s getuigen in landen achter het „ijzeren gordijn” en alle andere delen der wereld beseffen echter wel terdege dat het leven voortspruit uit Gods onverdiende goedgunstigheid en de voorzieningen welke hij thans voor hen treft om kennis van hem tot zich te kunnen blijven nemen en het goede nieuws van het door hem opgerichte koninkrijk te kunnen blijven prediken.
22, 23. (a) Wat betekent het wanneer iemand het verkiest ’zijn ziel te verliezen’? (b) Hoe vermeden Godvrezende personen het zich zelf te benadelen, terwijl zij hun tevredenheid bewaren?
22 Deze getrouwe christenen, die grotere beproevingen hebben doorstaan dan die welke de katholieke inquisitie eeuwen geleden uitdacht, vinden het niet belangrijk hun leven te redden om van de genoegens en gerieflijkheden dezer oude wereld te kunnen genieten. Zij hebben Jezus’ volgende woorden gelezen: „Want wie zijn ziel wil behouden, zal ze verliezen; maar wie zijn ziel om mij verliest, zal ze vinden. Wat zal het een mens baten, wanneer hij de gehele wereld verwerft, maar zijn ziel verbeurt? of wat zal een mens in ruil voor zijn ziel geven” (Matth. 16:25, 26, NW). Er zijn in deze wereld enkele personen die één maaltijd en het persoonlijke bezit daarvan, hoger op prijs stellen dan hun eigen leven. Dat was het geval met Ezau, „die in ruil voor één maal zijn rechten als eerstgeborene weggaf” (Hebr. 12:16; Gen. 25:34, NW). Jezus verklaarde: „Werkelijk, wat baat het een mens wanneer hij de gehele wereld verwerft, maar zich zelf verliest of schade berokkent?” — Luk. 9:25, NW.
23 Wanneer wij het Onze Vader bidden, vragen wij slechts om ons dagelijks brood. Daarmee kan de meerderheid van de bevolking der aarde tevreden zijn; maar denk eens aan de tevredenheid van iemand die daarnaast godvruchtige toewijding heeft! „Voorzeker, deze godvruchtige toewijding gepaard aan zelfgenoegzaamheid is een middel tot groot gewin. Want wij hebben niets op de wereld meegebracht en kunnen er ook niets uit meenemen. Wanneer wij daarom voedsel en kleding hebben, zullen wij daarmee tevreden zijn” (1 Tim. 6:6-8, NW). De mensen in de christenheid van thans hebben Gods Woord niet lief, noch willen zij overeenkomstig de daarin vervatte geboden leven, want zij verkiezen het op hun eigen zelfzuchtige wijze voort te gaan en berokkenen zich zelf hierdoor nadeel. Wanneer een van Jehovah’s getuigen zo wordt verwikkeld in de aangelegenheden dezer wereld, zijn wereldse werk, zijn bezittingen of het bijeenvergaderen daarvan, kan hij ten slotte zelfs uit de Nieuwe-Wereldmaatschappij worden gezogen en in die goddeloze, te Armageddon tot de vernietiging gedoemde organisatie terechtkomen. Waarom? Omdat hij op zijn manier zijn leven trachtte te redden.
24. Door welke juiste gewoonten blijft men zich bewust van zijn geestelijke nooddruft?
24 Wanneer men Jehovah’s onverdiende goedgunstigheid uit het oog verliest, duurt het niet lang of men komt niet meer tezamen met Gods volk bijeen. Wellicht kan men door van één vergadering weg te blijven, heel wat guldens extra verdienen om daarmee een gedeelte van de hypotheek te betalen, enkele nieuwe meubels te kopen of zijn bromfiets verder af te betalen. Wat heeft echter meer waarde, het tot zich nemen van kennis op de vergaderingen en het bijeenkomen met Jehovah’s getuigen, of het verdienen van een paar extra guldens, waardoor men nog moeier wordt zodat men na die extra-werkuren niets meer kan doen in Jehovah’s dienst? Waarom zou men dag en nacht werken en een dubbele werkdag maken of het gehele gezin overdag en ’s avonds uit werken laten gaan? Zo verzuimt men de vergaderingen en komt men niet meer met Gods volk bijeen, en laat terzelfder tijd de kinderen aan hun lot over. Wellicht verkrijgt men de stoffelijke goederen waarop men zijn zinnen had gezet; maar indien u tot hen behoort, sta dan eens even stil en stel u zelf de vraag: Ben ik gelukkig? (Matth. 5:3, NW). Geniet ik van hetgeen ik verdien, of verbeur ik het belangrijkere in het leven? Verlies ik mijn man (of vrouw), mijn gezin? Wat nog erger is, verbeur ik de waarheid, het leven? Verlies ik God en zijn geliefde Zoon? Verbeur ik de nieuwe wereld? Verbeurt u dit alles alleen omdat u een groter radiotoestel, een snellere bromfiets, een groter huis en grotere schuren wilt hebben? Zijn er dingen in uw leven die u wegzuigen van het ware christendom, de oprechte aanbidding van de Soevereine Regeerder van het universum en de exclusieve toewijding welke u hem moet geven?
25. Hoe kan er een juist gebruik worden gemaakt van het „moderne gerief”?
25 Jehovah God weet dat wij onderdak, voedsel en kleding — de fundamentele levensbehoeften — nodig hebben; maar hij weet ook dat wij daarbuiten niets meer nodig hebben. Zie eens wat Adam in de hof van Eden had: Slechts een tuin, geen grote villa en niets van het „moderne gerief” van thans. Wanneer hij echter getrouw bleef aan Jehovah God, was hij in de gelegenheid eeuwig te leven. Hoewel het „moderne gerief” ’s mensen last slechts tijdelijk kan verlichten, dient het ons door een juist gebruik, zelfs in staat te stellen meer tijd in Jehovah’s dienst te besteden, zijn naam te verheerlijken en ons een grotere vrijheid toe te staan het goede nieuws van zijn koninkrijk te prediken. Het dient ons tijd te besparen, in plaats dat wij er door van onze tijd worden beroofd.
26, 27. Waarom bleven Christus’ volgelingen nauwkeurige kennis tot zich nemen?
26 Pauzeer en denk eens na! Schenkt u als een christen Jehovah God uw exclusieve toewijding? Spreekt u met uw naasten, vrienden, vriendinnen en mensen die u voordien nog nooit hebt ontmoet, over het goede dat u hebt vernomen omtrent Gods onverdiende goedgunstigheid? Brengt u de tienden in zijn voorraadkamer? Dat wil zeggen, bezoekt u alle vergaderingen en neemt u er aan deel? Helpt u de onkosten van uw Koninkrijkszaal te bestrijden? Geeft u door uw daden er blijk van dat u werkelijk overeenkomstig uw opdracht aan Jehovah leeft? Bewijst u dat u een van Jehovah’s getuigen bent doordat u zich verbindt met die grote, over de gehele aarde verspreide schare mensen, die Jehovah’s koninkrijk aankondigen? Beweert u een dienstknecht van God te zijn, en indien ja, hoe staat het er met uw dienst als een bedienaar van het evangelie voor? Groeit u op tot rijpheid? Verwerft u een nauwkeurige kennis der waarheid? Kunt u met het verstrijken der tijd Gods Woord beter aan de mensen uitleggen? Voedt u uw kinderen op in de lering, het strenge onderricht en de gezaghebbende raad van Jehovah? Geeft u hun de nodige aandacht? Studeert en speelt u met hen? Neemt u hen mee naar de vergaderingen? Voorziet u in hun geestelijke behoeften? Hebben zij u lief zoals kinderen hun ouders dienen lief te hebben? Stelt u er belang in uw zoons en dochters te zien opgroeien als zendelingen? En bent u, evenals vele gelukkige ouders, er blij om dat uw kinderen naar zendingsgebieden in het buitenland zijn gegaan, en moedigt u hen nog steeds aan in deze gebieden te volharden ten einde het grootse werk te doen dat volgens Jezus’ zeggen, er in deze laatste dagen in zou bestaan het goede nieuws van het Koninkrijk tot de einden der aarde te brengen en daar alle soorten van mensen tot discipelen te maken?
27 Christenen dienen zich deze vragen eens te stellen. Ze dienen ze tegenover God niet slechts met woorden maar met daden bevestigend te kunnen beantwoorden, terwijl door hun dagelijkse leefwijze het bewijs wordt geleverd waar hun hart is, omdat zich daar dan hun schat bevindt.
28. Waarom vertellen oprechte aanbidders van de levende God ’dagelijks het goede nieuws van zijn redding’?
28 Doet u als een van Jehovah’s getuigen wat wij volgens de psalmist in deze laatste dagen dienden te doen: ’Van dag tot dag het goede nieuws van zijn redding vertellen’? (Ps. 96:2, NW) Slechts Jehovah God kan de redding van menselijke schepselen bewerkstelligen. Verbreidt u, als iemand die zich aan Jehovah’s dienst heeft opgedragen, het goede nieuws van de door Jehovah bewerkstelligde redding? Doet u het van dag tot dag? Vertelt u dit goede nieuws aan zoveel mogelijk personen? Indien ja, dan legt u stellig schatten in de hemel weg en weet u beslist waar uw hart is. Het bevindt zich in Jehovah’s dienst.
29, 30. Hoe kunnen wij begerigheid vermijden en duurzame rijkdommen verwerven?
29 Paulus zag graag dat elk de juiste loopbaan bleef volgen, waarom hij dan ook schreef: „Ik beveel u dat gij het gebod smetteloos en onberispelijk onderhoudt tot de manifestatie van onze Here Jezus Christus” (1 Tim. 6:13, 14, NW). Houd ook zijn gezegde in gedachten dat sommigen zich overal zouden doorsteken met vele pijnen, zich zelf schade zouden berokkenen en van het geloof zouden afdwalen. Paulus zei om dit tegen te gaan, zodat zij zich zelf geen schade zouden berokkenen: „Gij daarentegen, o mens Gods, ontvliedt dit. Jaag echter naar rechtvaardigheid, godvruchtige toewijding, geloof, liefde, volharding en zachtaardigheid. Wedijver voor de overwinning in de juiste wedstrijd des geloofs, grijp het eeuwige leven, waarvoor gij werd geroepen en ten aanzien waarvan gij in het openbaar voor vele getuigen de juiste belijdenis hebt afgelegd, stevig vast.” — 1 Tim. 6:11, 12, NW.
30 Daar wij het werkelijk leven stevig willen vastgrijpen, zullen wij er stellig mee willen ’ophouden op aarde schatten voor ons weg te leggen, waar de mot en de roest ze verteren en waar dieven inbreken en stelen.’ „Legt veeleer schatten voor u zelf weg in de hemel, waar noch mot noch roest ze verteren, en waar geen dieven inbreken en stelen. Want waar uw schat is, zal ook uw hart zijn.” — Matth. 6:19-21, NW.