’Blijft er voor waken dat gij de bediening vervult’
„Blijft er voor waken dat gij de bediening die gij in de Heer hebt aanvaard, vervuld.” — Kol. 4:17, NW.
1. (a) Hoe is Jehovah manlijk? (b) In welk opzicht moeten Jehovah’s getuigen zich manlijk bewijzen, ten einde met Jehovah de zegepraal te behalen?
„JEHOVAH is een manlijk persoon van oorlog,” zongen de bevrijde Israëlieten (Ex. 15:3, NW). Hij is echter niet alleen een machtige God van oorlog, maar hij is ook manlijk in de zin van betrouwbaar, verantwoordelijk (Jes. 55:11; Mal. 3:6). Hij neemt de verantwoordelijkheid voor al zijn daden op zich, van de schepping af tot de oprichting van een schitterende nieuwe wereld, om welke reden hem ook alle eer hiervoor toekomt. Binnenkort zal hij op aarde voor die wereld plaats maken door niet slechts de oorlogsmacht van één natie, zoals toen hij Farao’s leger in de Rode Zee verzwolg, maar van het gehele huidige samenstel van dingen te vernietigen. Hij verlangt dat zijn dienstknechten zich thans eveneens van hun verantwoordelijkheid ten aanzien van zijn dienst zullen kwijten, dat zij trouw en betrouwbaar zijn, zodat zij met hem zegevierend uit die vernietiging te voorschijn mogen komen.
2. Met welke geestesgesteldheid nam Jezus zijn toewijzing hier op aarde ter hand, en waarom dient dit te worden nagevolgd?
2 Gods gehoorzame en getrouwe Zoon, Christus Jezus, heeft eveneens altijd gewillig de verantwoordelijkheid op zich genomen. Met blijdschap volbracht hij de wil van zijn Vader, ook al bracht dit vele moeilijkheden, vervolging en een schandelijke dood met zich (Hebr. 10:9; Matth. 26:38, 39, 42, 44). Hij heeft altijd het pad van de valse religie vermeden, welke tracht er zonder werken te komen en zich op het vergaren van zelfzuchtige rijkdommen toelegt (Matth. 23:4; 20:28). Hij verrichtte zijn dienst met ware nederigheid en kweet zich manlijk van zijn zware taken. Omdat hij begon met het onmetelijke getuigeniswerk dat zich op den duur tot alle natiën over de gehele wereld zou uitstrekken, nodigde hij anderen reeds in het begin van zijn korte predikingsloopbaan op aarde uit hem te vergezellen en legde hij hun verantwoordelijkheden op ten aanzien van de bediening, en gaf hun daarvoor uitgebreide richtlijnen (Matth. 10:1-42; Luk. 10:1-16). Dezen hebben er goed aan gedaan zijn geest over te nemen: „Neemt mijn juk op u en wordt mijn discipelen, want ik ben zachtaardig en nederig van hart, en gij zult verkwikking vinden voor uw ziel. Want mijn juk is weldadig en mijn last is licht.” — Matth. 11:29, 30, NW.
3. Wat wil het voor christenen zeggen zich ’manlijk te gedragen’?
3 Zij die terugschrikken of terugkrabbelen wanneer hun enig werk in verband met de bediening en de daarmee gepaard gaande verplichtingen wordt toegewezen, volgen niet Jezus’ manlijk voorbeeld na. Noch slaan zij acht op de gezonde raad van de apostel om ’zich manlijk te blijven gedragen en machtig te worden’ (1 Kor. 16:13, NW). Het prediken en het weiden van de kudde eiste Jezus’ aandacht tijdens zijn leven op. Blij nam hij extra plichten op zich. Hij heeft thans zijn aardse Koninkrijksbelangen overgegeven in de bereidwillige en betrouwbare handen van zijn „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse, welke het haar toegewezen werk onderdanig, bereidwillig en vreugdevol verricht. De boze slaaf, die nalatig is en geen verantwoordelijkheidsbesef heeft, werd wenend en tandenknarsend buitengeworpen, waar de huichelaars zijn. — Matth. 24:51.
4. Hoe heeft Jehovah de ijver van het getrouwe overblijfsel beloond?
4 Welk een geweldige voorspoed heeft Jehovah geschonken aan het verenigde overblijfsel, een waarlijk „kleine kudde,” aan wie hij de belangen van de meester heeft toevertrouwd! Dit omdat zij deze toewijzing met vreugde hebben aanvaard en trouw hebben behartigd! In deze tijd zijn zij omringd door een grote schare mensen uit alle natiën — de vruchten welke zij hebben voortgebracht omdat zij zich manlijk van deze schijnbaar overweldigend grote lading verantwoordelijkheid hebben gekweten. Gelukkig rust nu de last van het prediken van het goede nieuws over de gehele wereld, op vele schouders. Jehovah heeft vele ’vissers en jagers’ ontboden om in dit werk samen te werken (Jer. 16:16, NBG). Hij heeft er voor gezorgd dat zij over de gehele aarde werden georganiseerd terwijl hij elk zijn bepaalde plaats toewees en de verplichting oplegde een volledig aandeel te hebben aan dit grote uitdelings- en voedingswerk.
5. Wat dienen allen thans te doen in plaats dat zij hun handen laten verslappen?
5 Het is er dus thans de tijd niet naar te treuzelen of niets te doen. „Laten uw handen niet slap worden”! luidt de profetie (Zef. 3:16, NBG). Er wachten ons nog grotere verantwoordelijkheden waarvoor wij al onze kracht moeten inspannen! De beloningen zijn echter ook groot. Let op de aanwijzingen welke de „getrouwe en beleidvolle slaaf” geeft, en ontvang de gegeven toewijzingen bereidvaardig en met ijver. Bewaak de aan u toevertrouwde Koninkrijksbelangen naarstig en tracht niet u zelf te sparen, doch geef u er steeds meer aan. Het besef dat u de goedkeuring van Jehovah en Christus Jezus wegdraagt en zij tot u zeggen, „Wel gedaan, goede en getrouwe slaaf! . . . Ga de vreugde van uw meester binnen,” schenkt u grote vreugde. — Matth. 25:23, NW.
6. Welke dienstgelegenheden doen er zich voor, en hoe dienen de dienstknechten die zich aan Jehovah hebben opgedragen, te reageren?
6 Er zijn thans voor alle dienstknechten die zich aan God hebben opgedragen, over uitgestrekter terreinen grotere en omvangrijkere dienstgelegenheden weggelegd. Zie er naar uit en maak er dan in uw leven plaats voor. Grijp ze vast: „Dan zal de slaaf die de wil van zijn meester heeft begrepen, doch zich niet heeft gereedgemaakt of niet volgens zijn wil heeft gehandeld, vele slagen ontvangen” (Luk. 12:47, NW). Waarom zou u niet vooruit willen en waarom gewacht totdat u herhaaldelijk wordt aangespoord of zelfs geslagen? Ga uit u zelf voorwaarts! Wellicht ligt de een of andere grootse gelegenheid op u te wachten: de pioniersdienst, het bezoeken van Gilead, en zelfs het dienen op een der bijkantoren van het Genootschap! Bovendien heeft elk die daarvoor in aanmerking komt, het voorrecht zijn persoonlijke velddienst in de plaatselijke gemeente uit te breiden.
DE VERANTWOORDELIJKHEID OP ZICH NEMEN
7. (a) Hoe reageren sommige broeders op dienstgelegenheden in de gemeente? (b) Wat dienen wij echter te doen?
7 Er is in al onze gemeenten overvloedig veel werk te verrichten in verband met de bediening — de dienst voor het Koninkrijk en de broeders en zusters — en dit moet ijverig en enthousiast verricht worden. Sommige broeders zijn er echter afkerig van verantwoordelijkheid op zich te nemen, zoals bijvoorbeeld die van een dienaar in de plaatselijke gemeente, en ze houden zich naar het schijnt liever een beetje op de vlakte. De volgende illustratie is toepasselijk: Wanneer men een kameel een last tracht op te leggen en te berijden en het beest bemerkt dat het gebruikt zal worden, begint het te steunen. Zelfs nadat men het zadel heeft bevestigd, weigert hij ondanks alle schreeuwen en scheldwoorden van de berijder, op te staan. De enige reactie is slechts een luidere jammering. Wanneer de tot wanhoop gebrachte berijder gebruik begint te maken van een grote stok, kan het gebeuren dat de kameel met een ijzige gil en onder veel gespuug en gesputter opspringt en met grote tegenzin begint te lopen. Heeft u gelijk een kameel een zonderlinge gedachtenkronkel aangekweekt ten aanzien van het gezamenlijk dragen van de lading verantwoordelijkheid ten opzichte van Jehovah en uw broeders en zusters in uw gemeente? Indien ja, leg Jehovah uw probleem dan in gebed voor en vraag hem u terecht te wijzen.
8. Welke juiste geestesgesteldheid dienen de broeders in de gemeente te bezitten met betrekking tot posities van grotere verantwoordelijkheid?
8 Het is juist wanneer men zich graag door Jehovah wil laten gebruiken in verantwoordelijker posities. „Indien iemand een opzienersambt tracht te verkrijgen, verlangt hij naar een juist soort van werk” (1 Tim. 3:1, NW). Dit zal Jehovah’s zegen wegdragen. „Jaagt liefde na, en blijft toch streven naar de geestelijke gaven” (1 Kor. 14:1, NW). Dit wil niet zeggen dat u tracht op de voorgrond te treden om aller aandacht te trekken, maar veeleer dat u er naar streeft de noodzakelijke rijpheid te verwerven, omdat een positie waarin men het toezicht moet houden, altijd gepaard gaat met verantwoordelijkheid. Blijf ijverig studeren en u in de bediening trainen, zodat u er goed voor toegerust bent (1 Tim. 3:1-6; Ef. 4:15). Ter bestemder tijd zullen u taken toegewezen worden welke u niet boven uw krachten zullen gaan. — Ps. 75:6-8.
9. (a) Op wie rust de verantwoordelijkheid de gemeente te leiden? (b) Hoe kunnen verantwoordelijke dienaren in de gemeente een door zusters begane misstap voorkomen?
9 Broeders die tot opziener zijn aangesteld, moeten in gedachten houden dat alleen zij de met het hoofd-zijn gepaard gaande verantwoordelijkheid hebben ontvangen. Vrouwen in de gemeente die zich aan God hebben opgedragen, ook al zijn zij huwelijkspartners van theocratische opzieners, is het niet toegestaan zich autoriteit aan te matigen, wat Jehovah’s misnoegen zou opwekken. Als plichtgetrouwe vrouwen moeten zij daarentegen trachten een juiste theocratische onderdanigheid aan de dag te leggen. Soms bemerkt men dat waar broeders nalaten op manlijke wijze de leiding te nemen, zusters het toezicht trachten uit te oefenen zonder daartoe autoriteit te hebben ontvangen; zij komen als het ware in opstand tegen deze autoriteit. „Ik wil echter dat gij weet dat het hoofd van iedere man de Christus is; de man is op zijn beurt het hoofd van een vrouw; God is op zijn beurt het hoofd van de Christus” (1 Kor. 11:3, NW). Verantwoordelijke theocratische dienaren dienen niet door hun nalatigheid de gelegenheid te scheppen waardoor hun vrouw of andere zusters in de gemeente deze misstap kunnen begaan. — 1 Tim. 3:2-5, 12.
10. Welke verantwoordelijkheden vallen er op opzieners in de gemeente, en wie waarderen hun krachtsinspanningen?
10 Op broeders die een opzienersambt in de gemeente bekleden, rusten waarlijk zware verantwoordelijkheden. Behalve de verplichtingen die zij hebben ten opzichte van Jehovah en Christus Jezus en met betrekking tot het bekendmaken van de gezonde leer en het prediken van het goede nieuws, zijn zij alle broeders en zusters in de gemeente, vooral de pasgevonden schapen, liefderijke zorg en attentie verschuldigd (1 Petr. 5:2-4; Hand. 20:17-19, 28; Rom. 15:1). Deze hardwerkende „herders van de kudde” offeren vaak hun eigen persoonlijke gerief op, om ’de zwakheden van hen die niet sterk zijn, te dragen.’ Aldus winnen zij de waardering van Jehovah en stellig zijn hun attente broeders en zusters, die hen liefhebben ter wille van hun werk, hun daarvoor dankbaar. „Nu verzoeken wij u, broeders, achting te hebben voor hen die onder u hard werken, de leiding over u hebben in de Heer en u vermanen, en hun om hun werk meer dan buitengewone attentie in liefde te geven. Weest vredelievend jegens elkander. Daarentegen manen wij u aan, broeders, vermaant de wanordelijken, spreekt bemoedigend tot de terneergeslagen zielen, ondersteunt de zwakken, weest lankmoedig jegens allen.” — 1 Thess. 5:12-14, NW.
11. Wat wil het zeggen in deze tijd een „vorst” in Jehovah’s organisatie te zijn?
11 Bij monde van zijn profeet Jesaja beschrijft Jehovah verder wat de verantwoordelijkheden van dienaren in een geestelijk ambt in deze gevaarlijke tijd van het einde zijn: „Zie, een koning zal regeren in gerechtigheid en vorsten zullen heersen naar recht; en ieder van hen zal zijn als een beschutting tegen den wind en als een toevlucht tegen de stortbui, als waterstromen in een dorre streek, als de schaduw van een machtige rots in een dorstig land” (Jes. 32:1, 2, NBG). Hieruit blijkt welke verantwoordelijkheid er in deze tijd rust op elke door het besturende lichaam aangestelde en in de organisatie dienende manlijke dienaar. Daartoe behoren ook vele andere schapen die thans in de positie van „vorsten,” verantwoordelijke dienaren in Gods Nieuwe-Wereldmaatschappij, dienen. Zoals elke dienaar in een gemeente u vlug zal kunnen vertellen, is deze titel van „vorst” niet slechts een eretitel! Zoals uit de Schrift blijkt, valt de nadruk hoofdzakelijk op de zware verantwoordelijkheid, de positie waarin men de leiding neemt in het dienen van Jehovah en de broeders en zusters. De broeders en zusters nu kunnen zich tot de dienaren wenden wanneer zij beschutting, toevlucht, verkwikking en schaduw verlangen. Jehovah heeft beloofd dat zijn grote Koning en zijn vorsten in deze tijd van grote nood zulk een bron van vertroosting en bescherming zullen zijn.
12. Waarvoor moeten dienaren waken, en welke twee uitersten dienen te worden vermeden?
12 Niettegenstaande zulke gewichtige verantwoordelijkheden, dienen opzieners geen hoge borst op te zetten, hoog van de toren te blazen of verwaand te worden. Pas er voor op ongeduldig te worden ten aanzien van de zwakheden van uw onrijpe broeders en zusters. „Zijt niet haastig in uw geest om te toornen; want de toorn rust in den boezem der dwazen.” Met veel nut kunnen wij deze Statenvertaling van Prediker zeven, vers negen, verder overdenken in de moderne Moffatt-vertaling: „Wordt nimmer snel toornig; slechts dwazen koesteren toorn.” Blijf altijd nederig, wordt nimmer kleinzielig of overkritisch, wat niet manlijk is (Mi. 6:8). „Omgordt u allen,” zo raadt Petrus aan, „met nederigheid des geestes jegens elkander, want God wederstaat de hoogmoedigen, maar de nederigen schenkt hij onverdiende goedgunstigheid. Verneder u daarom onder de machtige hand Gods” (1 Petr. 5:5, 6, NW). Houdt tegelijkertijd uw eigen zwakheden in het oog, opdat u niet valt (1 Kor. 10:12). „Wees niet te zeer rechtvaardig en gedraag u niet al te wijs; waarom zoudt gij uzelf tot verbijstering [„verwoesting,” St. vert.] brengen?” (Pred. 7:16, NBG). Waak, terwijl u zich wacht voor de zwakheden van uw broeders en zusters, dus over uw eigen kracht en denk er aan dat ’wie ontzag voor God heeft, beide uitersten zal mijden.’ — Pred. 7:18, Mo.
HOE AAN DE MAATSTAVEN TE VOLDOEN
13. Kan iemand voldoen aan de zware vereisten die aan dienaren in de gemeente worden gesteld, en hoe?
13 Wanneer wij er eens stil bij staan hoeveel verantwoordelijkheid de dienaren in de gemeente dragen, rijst in onze geest de vraag: Kan men aan zulke veeleisende maatstaven voldoen, en hoe? Het antwoord sluit nog een andere verantwoordelijkheid in. „Wordt machtig” is de beknopte formule (1 Kor. 16:13, NW). Wat zou kunnen verhinderen dat de noodzakelijke hoedanigheden worden ontwikkeld? Streef er onophoudelijk naar deze rijpe gestalte te bereiken tot hulp en zegen van uw broeders en zusters en tot welbehagen van Jehovah. „Een wijze is meer waard dan een sterke, een man van ervaring meer dan een krachtmens.” — Spr. 24:5, PC.
14. Welke verzekering heeft Jehovah zijn dienstknechten op aarde gegeven dat hij hen zal helpen?
14 Jehovah belooft zijn dienstknechten, die thans de grote verantwoordelijkheid opgedragen gekregen hebben het goede nieuws over de gehele wereld te prediken, kracht te schenken en hun ijver te hernieuwen: „Weet gij het niet, hebt gij het niet gehoord? Een eeuwig God is de HERE, Schepper van de einden der aarde. Hij wordt noch moede noch mat, zijn verstand is niet te doorgronden. Hij geeft den moede kracht en den machteloze vermeerdert hij sterkte. Jongelingen worden moede en mat, zelfs jonge mannen struikelen, maar wie den HERE verwachten, putten nieuwe kracht; zij varen op met vleugelen als arenden; zij lopen, maar worden niet moede; zij wandelen, maar worden niet mat” (Jes. 40:28-31, NBG). Jehovah zal zijn dienstknechten op aarde dus helpen zijn wil te volbrengen en het werk te voltooien.
15. Wat is de bron van succes en groei in de theocratische organisatie?
15 Bedenk wanneer uw bekwaamheid in de dienst toeneemt, steeds aan wie u dit te danken hebt. „Niet door kracht noch door geweld, maar door mijn geest,” zegt Jehovah der legerscharen (Zach. 4:6, NBG). Hoe zouden wij het afgelopen jaar meer dan zevenentachtig miljoen uren aan de zendingsdienst in het veld hebben kunnen besteden, ware het niet dat deze dynamische kracht ons ondersteunde, vooral gezien onze persoonlijke tekortkomingen en zwakheden en de pogingen de bediening te doen ophouden? Onze God, Jehovah, geven wij de eer voor al het succes en de groei, als organisatie en voor elk afzonderlijk. „Ten slotte, gaat voort kracht te verwerven in de Heer en in de macht van zijn sterkte.” — Ef. 6:10, NW.
16. Hoe kan men krachtig worden in de sterkte van Jehovah?
16 Door de voortstuwende kracht van zijn geest en de leiding van zijn organisatie geeft Jehovah de weg aan voor groei. Men wordt machtig in Zijn kracht door een grondige studie van Gods Woord en door met zijn organisatie in de dienst te staan. Daardoor wordt men er toe aangespoord getuigenis af te leggen en gelegenheden te scheppen steeds meer te prediken. Vervolgens dienen wij ook veel aandacht te schenken aan de kwaliteit van onze dienst en wij dienen de doeltreffendheid van datgene wat wij prediken, te vergroten. Wij vergroten dus de omvang van onze dienst, omdat wij de drang om anderen te helpen in kennis, dienst en goddelijke hoedanigheden te groeien, niet kunnen weerstaan. Dit zal er stellig toe leiden dat zowel wij als de broeders en zusters die ons goede voorbeeld volgen, zullen groeien, daar zij het juiste voorbeeld vlug zullen navolgen (Titus 2:7). Daarom moedigde Paulus Timotheüs, de jonge dienaar in een geestelijk ambt, aan: „Denk hierover diep na, word er geheel door in beslag genomen, opdat uw vooruitgang voor allen zichtbaar kan zijn. Schenk voortdurend aandacht aan u zelf en aan uw onderwijs.” — 1 Tim. 4:15, 16, NW.
17. Hoe wordt ons in Gods Woord aangeraden vooruit te gaan tot rijpheid en ons zelf in de dienst op te bouwen?
17 Sta er niet verbaasd over wat Gods machtige geest tot stand kan brengen om u tot rijpheid te doen groeien; het is tot opbouw van uw broeders en zusters, tot verheerlijking en vreugde van God (Jer. 9:23, 24; Ef. 6:10; Kol. 1:10, 11). ’Blus dientengevolge het vuur van de geest niet uit’ (1 Thess. 5:19, NW). ’Wakker veeleer de gave Gods,’ de bediening welke het erfdeel van al Jehovah’s gewillige en energieke getuigen van deze tijd is, als een vuur in u aan. Sta vooraan in de frontrijen van de dappere theocratische strijders! Wanneer u „het zwaard des geestes” met steeds meer vertrouwen en bekwamer hanteert, zal Jehovah u in zeer sterke mate zegenen om ’het sterk verschanste te blijven omverwerpen.’ — 2 Tim. 1:6; 2 Kor. 10:4, NW.
18. Wat zal het gevolg zijn wanneer wij het tempo van onze theocratische oorlogvoering blijven opvoeren?
18 „Alles, wat uw hand vindt om te doen, doe dat met uw macht,” spoort de verstandige schrijver van Prediker, hoofdstuk negen vers tien, ons aan. Jehovah schept geen behagen in mensen die terugkrabbelen. Een stap achteruit kan er ten slotte toe leiden dat de terneergeslagen ziel in de vernietiging ten onder gaat (Hebr. 10:38, 39). Onbevreesdheid in de theocratische oorlogvoering wordt door Jehovah gezegend met macht, welke ’in grootheid steeds toeneemt’ (2 Sam. 5:10). Zijn onzichtbare werkzame kracht zal de door hem gegeven profetie over een voortdurende en nimmer eindigende toename steeds verder verwezenlijken. „De kleinste zal tot een geslacht worden en de geringste tot een machtig volk; Ik, de HERE [Jehovah], zal het te zijner tijd met haast volvoeren” (Jes. 60:22, NBG). Laten wij, nu het ledental van Jehovah’s Nieuwe-Wereldmaatschappij steeds meer groeit, er op toezien dat ze haar manlijke kracht niet verliest omdat wij als dienstknechten geestelijk laks, vet en traag worden. Wanneer wij op onze plaats blijven, ons van onze verantwoordelijkheden kwijten en het tempo van onze theocratische oorlogvoering op een oprechte, manlijke manier blijven opvoeren, kunnen wij er zeker van zijn dat Jehovah ons niet zal verlaten. Laat de tegenstander niet vergeten dat Jehovah met ons is! „Wie is de Koning der heerlijkheid? Jehovah sterk en machtig, Jehovah machtig in de strijd.” — Ps. 24:8, AS.
19. Wat zijn onze vooruitzichten wanneer wij in de toekomst zien, en hoe beeldt de bijbel Jehovah’s volk af?
19 Het predikingswerk dat Jehovah door zijn organisatie laat verrichten, is voortdurend voortgegaan, wat wonderbaarlijke resultaten tot gevolg heeft gehad. Wanneer wij naar de ons voor ogen gestelde adembenemende vooruitzichten kijken, hebben wij geen reden er aan te twijfelen dat ’het volk dat zijn God kent, sterk zal zijn en daden zal doen’ (Dan. 11:32, NBG). „Blaast de bazuin op Sion en maakt alarm op mijn heiligen berg! Dat alle inwoners des lands sidderen, want de dag des HEREN [van Jehovah] komt. Want hij is nabij! . . . een talrijk en machtig volk; . . . Als helden rennen zij, als krijgslieden beklimmen zij den muur, en zij gaan voort, ieder op zijn eigen wegen; zij lopen niet door elkander heen, en de een verdringt den ander niet; iedere strijder gaat zijn eigen weg, en tussen de wapens door dringen zij voort; zij laten geen bres in hun rijen ontstaan.” — Joël 2:1, 2, 7, 8, NBG.
20. Welk aandeel draagt liefde bij in de vooruitgang van deze voorwaarts schrijdende strijders, waardoor welk verschil wordt gemaakt?
20 Door welke onweerstaanbare kracht zijn deze voorwaarts trekkende strijders in dit zegevierende theocratische leger bijeengebracht? Eenvoudig door liefde, van God afkomstige liefde, want dit bindt de mensen aaneen. Wij zijn vast besloten ons door niets te laten belemmeren onze liefde voor hem tot uitdrukking te brengen (Rom. 8:35-39). Deze liefde voor Jehovah tezamen met liefde voor onze naaste is de volmaakte band van eenheid. Daarmee weerstaan wij de haat voortbrengende infectie van deze zelfzuchtige wereld. Dit is het grote verschil tussen de Nieuwe-Wereldmaatschappij en de oude. Satans wereld zal deze liefde nooit uit het midden van Gods organisatie kunnen uitroeien, maar ze zal door Armageddon heen blijven bestaan als het vaste fundament waarop wij Jehovah tot in eeuwigheid in geluk kunnen dienen.
21. Wat moeten wij doen ten einde er zeker van te zijn dat Jehovah er nooit mee zal ophouden ons lief te hebben?
21 Liefde voor Jehovah en onze broeders en zusters is thans de grote stabilisator van onze vastberaden krachtsinspanningen om een hecht geloof te behouden en daarmee strokende machtige daden te verrichten. Het doet ons op waakzame en manlijke wijze elke verantwoordelijkheid om voor Jehovah’s Koninkrijksbelangen te zorgen, welke hij ons wil opleggen, aanvaarden. Daar wij ons door deze onzelfzuchtigheid laten leiden, zullen onze broeders en zusters en stellig ook Jehovah onze onopzettelijke tekortkomingen, zwakheden en onvolmaaktheden van het vlees vergeven. Jehovah heeft ons bij monde van zijn geïnspireerde apostel de raad gegeven: „Het volledige einde aller dingen is echter nabijgekomen. Zijt daarom gezond van verstand en zijt waakzaam met het oog op gebeden. Hebt bovenal intense liefde voor elkander, want liefde bedekt een menigte zonden” (1 Petr. 4:7, 8, NW). Jehovah zal er nooit mee ophouden ons lief te hebben of te zegenen wanneer wij ’blijven waken, vast staan in het geloof, ons manlijk blijven gedragen en machtig worden.’ Jehovah doet alles voor ons uit liefde. Met bedachtzame gepastheid besluit Paulus daarom zijn korte en bondige aanmoediging, welke wij speciaal aan u, dienaren in een geestelijk ambt, aanbevelen: „Laat al uw aangelegenheden met liefde geschieden.” — 1 Kor. 16:13, 14, NW.
Als Ik tot den goddeloze zeg: Goddeloze, gij zult zeker sterven, — maar gij spreekt niet om den goddeloze te waarschuwen voor zijn weg, dan zal die goddeloze in zijn eigen ongerechtigheid sterven, maar van zijn bloed zal Ik u rekenschap vragen. Maar als gij een goddeloze waarschuwt om zich van zijn weg te bekeren, doch hij bekeert zich daarvan niet, dan zal hij in zijn eigen ongerechtigheid sterven, maar gij hebt uw leven gered. — Ezech. 33:8, 9, NBG.