In welke verhouding staat Israël tot God?
„Indien gij mijn stem nu strikt zult gehoorzamen en mijn verbond werkelijk zult houden, zult gij stellig mijn speciale bezit worden uit alle andere volken, want de gehele aarde behoort mij toe. Gij zult mij een koninkrijk van priesters en een heilige natie worden.” — Ex. 19:5, 6.
1. Waarom was het volk dat zich rond de berg Sinaï verzamelde een bevoorrecht volk?
DE MEER dan twee miljoen mensen die op een goede ochtend in 1513 v. Chr. aan de voet van de berg Sinaï bijeenkwamen, waren een bevoorrecht volk. Niet alleen zagen zij Gods tegenwoordigheid zichtbaar ontzagwekkend gemanifesteerd, maar tevens hoorden zij hoe God hen uit alle andere volken op aarde als zijn volk, een speciaal bezit, had gekozen. Zij zouden zijn naam dragen, zijn aanbidding op aarde hooghouden en door zijn wetten geleid worden. Dit volk Israël zou hierdoor een heilige natie worden. Dit voorrecht zou hun ten deel vallen op basis van gehoorzaamheid aan al de hun door de Almachtige God, Jehovah, gegeven geboden en instructies.
2-4. (a) Op welke basis zouden de Israëlieten Gods volk worden en hoe beantwoordden zij Gods aanbod? (b) wat had dit alles tot gevolg?
2 De op de berg Sinaï gesloten overeenkomst, dit aangegane verbond, was tweezijdig, daar het beide partijen bepaalde verplichtingen oplegde. God zou dit volk tot het zijne maken, mits zij het van hen in de overeenkomst verlangde, gehoorzaamheid, nakwamen. Wanneer zij het hunne er niet toe zouden bijdragen om de overeenkomst tot een succes te maken, behoefde God zich niet van zijn verplichting te kwijten.
3 Toen Mozes van de top van de berg Sinaï afdaalde en het volk Jehovah’s geboden bekendmaakte, stemden zij bereidwillig in met alles wat er van hen werd verlangd. „Aldus kwam Mozes en riep de oudste mannen van het volk en legde hun al deze woorden voor die Jehovah hem geboden had. Daarop antwoordde het gehele volk eenparig en zei: ’Al wat Jehovah heeft gesproken, zijn wij bereid te doen.’ Onmiddellijk nam Mozes de woorden van het volk mee terug naar Jehovah.” — Ex. 19:7, 8.
4 Daar zij Jehovah wilden gehoorzamen, gaf hij hun vervolgens een rechtvaardige wet waardoor zij zich moesten laten leiden, het beroemde wetsverbond of de Mozaïsche wet.
5, 6. Hoe werd het wetsverbond bekrachtigd?
5 Nadat het volk de Wet had gehoord en met de vereisten er van instemde, schreef Mozes de woorden op en besprenkelde het geschreven document met dierlijk bloed (Ex. 24:3-8). Hierdoor werd het verbond bekrachtigd, in werking gesteld en rechtsgeldig. „Want bij een verbond moet er in de dood van de menselijke verbondssluiter voorzien worden, want een verbond is geldig over dode slachtoffers en is nooit van kracht zolang de menselijke verbondssluiter leeft. Daarom werd ook het vorige verbond niet zonder bloed ingewijd. Want toen Mozes elk gebod volgens de Wet aan het gehele volk had meegedeeld, nam hij het bloed der jonge stieren en der bokken met water, scharlaken wol en hysop en besprenkelde het boek en het gehele volk, zeggende: ’Dit is het bloed van het verbond dat God u als een verplichting heeft opgelegd.’” — Hebr. 9:16-20.
6 De dieroffers namen bemiddelaar Mozes’ plaats in. Daarom kwam dit dierlijke bloed in plaats van het zijne om het wetsverbond rechtskracht te verlenen en in werking te stellen.
DE GEBOORTE VAN EEN NATIE
7. Hoe maakte het wetsverbond de Israëlieten tot een uniek volk?
7 Door middel van deze overeenkomst of dit verbond werden de Israëlieten een natie met Jehovah God als hun Koning. Zijn geboden vormden hun wetgeving. Hierdoor werden zij een uniek volk, dat volkomen anders was dan alle andere natiën. Geen enkele andere natie op aarde stond in zo’n intieme verhouding met ’s mensen Schepper. „Zie, ik sluit een verbond: Ten aanschouwen van geheel uw volk zal ik wonderbaarlijke dingen doen, zoals nooit eerder op de gehele aarde of onder alle natiën in leven geroepen zijn, en het gehele volk, in welks midden gij zijt, zal beslist de werken van Jehovah zien, want ik doe iets vrees-inboezemends met u.” — Ex. 34:10.
8, 9. Wat waren enkele van de wonderbaarlijke dingen die God voor hen deed, en hoe werd hierdoor bewezen dat zij zijn uitverkoren volk waren?
8 In de jaren volgend op die gedenkwaardige bijeenkomst bij de berg Sinaï verrichtte Jehovah God ettelijke wonderen ten behoeve van dit volk. Niet alleen raakten hun schoenen en kleren niet versleten tijdens hun veertigjarige woestijntocht, maar door het manna werd er tevens wonderbaarlijk in hun voedsel voorzien (Deut. 29:5; Ps. 78:24). Wanneer zij tegenover de legers van vijandige natiën stonden, streed God voor hen en gaf hun de overwinning. Hij bracht hen in een begeerlijk land en gaf het hun ten eigendom. Hij stond via zijn profeten in contact met hen en stelde hen van toekomstige gebeurtenissen op de hoogte. Deze en vele andere wonderbaarlijke dingen deed hij ten behoeve van hen.
9 Honderden jaren lang erkende hij de Israëlieten als zijn uitverkoren volk. Geen enkel ander volk nam toen een dergelijke unieke plaats in. Niemand had ooit de wonderen verricht die in de natie Israël geschiedden en niemand had ooit eerder van de dingen gehoord die die natie deed. „Heeft enig ander volk de stem Gods gehoord, sprekende uit het midden van het vuur, gelijk gij het gehoord hebt en is toch blijven leven? Of heeft God beproefd te komen om zich een natie uit het midden van een natie te nemen, door beproevingsdaden, tekenen en wonderen, door oorlogsdaden, door een sterke hand en een uitgestrekte arm en door ontzagwekkende dingen, gelijk al die welke Jehovah, uw God, u vóór uw ogen in Egypte gedaan heeft?” „U alleen heb Ik gekend uit alle geslachten van het aardrijk.” — Deut. 4:33, 34; Amos 3:2, NBG.
ISRAËLS TERUGKEER
10. Welke conclusie trekken velen die tot de christenheid behoren uit de aan de natie Israël betoonde goedgunstigheid?
10 Omdat Israël in het verleden Gods gunst bezat, geloven velen in de christenheid dat God achter de hedendaagse terugkeer van de joden naar Palestina staat en dat de oprichting van de staat Israël op 14 mei 1948 Gods werk was. Zij geloven eveneens dat de joden zonder geloof in Christus in de laatste dagen naar hun oorspronkelijke land zouden terugkeren maar door zijn wederkomst bekeerd zouden worden. Dit vindt echter geen enkele ondersteuning in de bijbel. Jezus zei dat de joden slechts het teken van Jona gegeven zou worden. Deze bevond zich gedeelten van drie dagen in een op de dood gelijkende toestand; ziedaar het teken, Jezus stierf en werd op de derde dag opgewekt. Daar zij door dit enige hun toegestane teken niet veranderden, het dus de verwachte uitwerking niet had, heeft het geen zin hun nog een ander teken te geven.
11. Gaan de profetieën over een terugkeer van de joden naar Palestina in het hedendaagse Israël in vervulling? Licht uw antwoord toe.
11 De vele profetieën over een terugkeer van de joden naar hun oorspronkelijke land gaan niet in vervulling in de hedendaagse natie Israël. Ze vonden hun vervulling meer dan vijfhonderd jaar voor Christus, om precies te zijn 537 v. Chr., toen een joods overblijfsel na zeventig jaar in Babylon te zijn geweest, naar de verlaten en door de machtige Babylonische legers tot een ruïne gemaakte stad Jeruzalem terugkeerde om haar weer in bezit te nemen.
12, 13. Waarom was het Beloofde Land verlaten?
12 Let wel, hun land zou niet woest zijn gemaakt door deze heidense invallers wanneer zij hún deel van de bij de berg Sinaï gesloten overeenkomst waren nagekomen. Zij hadden hun belofte, alles te doen wat Jehovah had gesproken, niet ingelost, maar verkrachtten de goddelijke wetten waardoor zij bestuurd werden keer op keer. Alhoewel zij herhaaldelijk gestraft werden doordat ze in de handen van hun vijanden werden overgegeven, keerden zij zich toch weer van de reine en onbesmette aanbidding af.
13 De ramp, waardoor Jeruzalem en Juda zeventig jaar lang woest zouden zijn doordat zij zich in Babylonische ballingschap bevonden, was lang van tevoren door de profeet Jeremia aldus voorzegd: „Ook heeft de HERE tot u gezonden al Zijn knechten, de profeten, vroeg op zijnde en zendende (maar gij hebt niet gehoord, noch uw oor geneigd om te horen); zeggende: Bekeert u toch, een iegelijk van zijn bozen weg, en van de boosheid uwer handelingen, en woont in het land, dat de HERE u en uw vaderen gegeven heeft, van eeuw tot in eeuw; en wandelt andere goden niet na, om die te dienen, en u voor die neder te buigen; en vertoornt Mij niet door uwer handen werk, opdat Ik u geen kwaad doe. Maar gij hebt naar Mij niet gehoord, spreekt de HERE; opdat gij Mij vertoorndet door het werk uwer handen, u zelven ten kwade. Ziet, Ik zal zenden, en nemen alle geslachten van het Noorden, spreekt de HERE; en tot Nebukadnézar, den koning van Babel, Mijn knecht; en zal ze brengen over dit land, en over de inwoners van hetzelve, en over al deze volken rondom; en Ik zal ze verbannen, en zal ze stellen tot een ontzetting, en tot een aanfluiting, en tot eeuwige woestheden. En dit ganse land zal worden tot een woestheid, tot een ontzetting; en deze volken zullen de koning van Babel dienen zeventig jaren.” — Jer. 25:4-7, 9, 11, SV.
14. Wat zijn enkele verschilpunten tussen de terugkeer uit Babylon en de tegenwoordige terugkeer?
14 Toen deze periode van woestheid eindigde, keerde een overblijfsel der joden naar hun land terug en begon met het herstel. Daar God er voor had gezorgd dat het land zonder menselijke bewoners en huisdieren bleef, keerden zij daarom terug naar een onbewoond land. Dit is echter niet het geval met de hedendaagse trek van de joden naar Palestina. Noch is er enige overeenkomst in de reden voor hun terugkeer. Het overblijfsel keerde niet ongelovig uit Babylon terug, maar juist omdat ze wél geloofden. Zij waren Jehovah’s aanbidding toegewijd en wilden deze in hun verlaten land herstellen. Met de hedendaagse joden is dat echter heel anders gesteld, want zij keren niet terug naar Palestina om Jehovah’s reine aanbidding tot nieuw leven te brengen, noch om zijn tempel te herbouwen.
15. Waarom kan de tempel niet herbouwd worden, en waarom kunnen de priesterlijke in de Wet opgetekende verplichtingen niet ten uitvoer worden gebracht?
15 Zelfs al zouden zij de tempel op de door God aangewezen plaats willen herbouwen, zou dit niet gaan, daar er op die plaats een mohammedaanse moskee is verrezen. Zij hebben eveneens geen erkende priesterschap. In 70 n. Chr. gingen de genealogische verslagen verloren, waardoor de hedendaagse joden onmogelijk priesters uit het geslacht van Aäron kunnen aanstellen die aan de in de Mozaïsche wet opgetekende vereisten voldoen.
16, 17. Tot wie wendt de republiek Israël zich om erkenning en hulp, en hoe is dit in strijd met de goddelijke instructies?
16 De republiek Israël heeft de hulp van wereldse machten ingeroepen en heeft hun verzocht haar te erkennen. Zodoende werd ze een deel van dit wereldse samenstel van dingen. Dit is in strijd met Gods instructies aan hun voorvaderen, want hij zei hun zich niet om hulp tot Egypte te wenden, welk land een symbool van deze wereld is. „Wee hun die naar Egypte trekken om hulp, die steunen op paarden en vertrouwen op wagens, omdat zij talrijk zijn, maar den blik niet richten op den Heilige Israëls en naar den HERE [Jehovah] niet vragen.” — Jes. 31:1, NBG.
17 In plaats van op wagens en ruiters vertrouwt de hedendaagse staat Israël op tanks, straalvliegtuigen, gemotoriseerde kolonnes en dergelijke. Zij negeert Gods voornemens met betrekking tot het besturen van deze aarde door middel van zijn regering en de door hem gekozen koning. Evenals de Israëlieten in de eerste eeuw deze Koning verwierpen en cesar verkozen, verwerpt het huidige Israël hem. Het is daarom een misvatting te veronderstellen dat God thans achter de terugkeer van de joden naar Palestina staat.
HET VLESELIJKE ISRAËL VERWORPEN
18, 19. Waarom verwierp God de natie Israël?
18 Toen de natie Israël deze laatste kans die God hun gaf om in zijn gunst te komen en een koninkrijk van priesters te worden, weigerde te accepteren, verwierp hij haar. De Israëlieten konden niet langer aanspraak op Gods gunst maken als zijn uitverkoren volk. Zij waren de nationale overeenkomst van de berg Sinaï niet nagekomen. Zij hadden niet de onbesmette aanbidding van God hooggehouden, maar hadden toegestaan dat menselijke tradities en filosofieën deze had verdorven. Zij weigerden de Ene, die God had beloofd te zenden, te ontvangen, verkozen cesar boven hem en drongen er op aan hem gewelddadig ter dood te brengen. Daarom waren zij niet langer Gods heilige natie. Hun letterlijke huis van aanbidding werd door God verlaten, precies zoals Jezus dit gezegd had:
19 „Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt en hen die tot haar worden uitgezonden, stenigt, — hoe vaak heb ik uw kinderen willen bijeenvergaderen, zoals een hen haar kuikens onder haar vleugels bijeenvergadert! Maar gijlieden hebt het niet gewild. Ziet! uw huis wordt u verlaten achtergelaten.” — Matth. 23:37, 38.
20. Wat is een zichtbaar bewijs dat Israël door God werd verlaten?
20 Ten bewijze hiervan werd Jeruzalem in 70 n. Chr. verwoest, toen de tempel voor de laatste keer werd vernietigd. Jehovah kon niet aanbeden worden op de door hem daarvoor uitgekozen plaats en op de in het wetsverbond duidelijk omschreven manier. In 136 n. Chr. droeg de Romeinse keizer Hadrianus een tempel op aan Jupiter Capitolinus op de plaats waar de oorspronkelijke tempel stond, en ten slotte bouwde ‘Abd-al-Malik in 691 n. Chr. op deze zelfde plaats de mohammedaanse Rotskoepelmoskee, welke er thans nog steeds staat.
HET GEESTELIJKE ISRAËL
21, 22. (a) Waarom heeft God zijn gunst aan een nieuwe natie betoond, en waaruit bestaat deze natie? (b) Waarom kunnen de joden niet op hun vleselijke betrekkingen met Abraham wijzen ten bewijze dat zij Abrahams zaad zijn?
21 God heeft nu zijn gunst aan een nieuwe natie gegeven, niet bestaande uit vleselijke maar uit geestelijke Israëlieten. Zij leggen het geloof van een Abraham aan de dag, hetgeen het vleselijke Israël niet deed. Zij zijn werkelijk „Abrahams kinderen” en kunnen meer aanspraak maken op de aan Abraham gegeven beloften dan zij die door middel van vleselijke banden van deze patriarch afstammen. „Het is echter niet zo, dat het woord Gods gefaald zou hebben. Want niet allen die uit Israël voortspruiten, zijn werkelijk ’Israël.’ Evenmin zijn zij allen kinderen omdat zij Abrahams zaad zijn, maar ’Wat „uw zaad” genoemd zal worden, zal via Izak zijn.’ Dat wil zeggen dat de kinderen naar het vlees niet werkelijk Gods kinderen zijn, maar de kinderen door de belofte worden als het zaad gerekend” (Rom. 9:6-8). Dit betekent dat de natuurlijke joden zich niet kunnen beroepen op vleselijke betrekkingen ten bewijze dat zij Abrahams zaad zijn. Denk eens aan Ismaël: alhoewel naar het vlees een zoon van Abraham, werd hij toch verworpen. Hierdoor wordt te kennen gegeven dat er meer nodig is dan alleen vleselijke banden of een besnijdenis naar het vlees. Men moet geloof bezitten en in het hart besneden zijn.
22 Mozes maakte dit aldus duidelijk: „Gij moet de voorhuid van uw hart besnijden en niet langer uw nek verharden” (Deut. 10:16). De apostel Paulus gaf hierop het volgende commentaar: „Want niet hij is een jood die het uiterlijk is, noch is besnijdenis dat wat uiterlijk, aan het vlees, is. Hij is echter een jood die het innerlijk is, en zijn besnijdenis is die van het hart, door geest, en niet door een geschreven reglement.” — Rom. 2:28, 29.
23. Waarom zijn de onderdanen van de nieuwe natie joden in de ware betekenis des woords?
23 De nieuwe natie die Jehovah’s naam draagt, is aldus besneden; de burgers er van zijn joden in de ware zin des woords, omdat zij God lof toebrengen door hun geloof en gehoorzaamheid. Welk een schrille tegenstelling met het vleselijke Israël dat vanaf het ogenblik dat het de berg Sinaï verliet ongehoorzaam en halsstarrig is geweest.
24. Hoe werd er aan het vleselijke Israël na 29 n. Chr. speciale gunst betoond, en voor hoe lang?
24 In 29 n. Chr. begon God personen uit te zoeken die burgers van deze nieuwe natie zouden worden. Er leeft thans nog maar een overblijfsel hiervan op aarde. Gerekend vanaf het begin van Christus’ christelijke evangelieprediking werd de uitnodiging om onderdanen van deze natie van geestelijke Israëlieten te worden zeven jaar lang uitsluitend tot de vleselijke joden gericht. Gedachtig aan zijn naam, die hij aan de natuurlijke joden had gegeven, en zijn beloften aan hun voorvaderen, gaf hij hún in de eerste plaats de gelegenheid geestelijke zonen van Abraham te worden. — Deut. 7:6-8.
25. Hoe werd het geloof van het vleselijke Israël op de proef gesteld?
25 Daar God hun de uitnodiging via Christus deed toekomen, werd hun geloof op de proef gesteld. Wanneer zij werkelijk geloof zouden oefenen in Gods bij monde van Mozes en de profeten gegeven beloften, zouden zij Christus aanvaard hebben voor wat hij was. Zij zouden hem hebben erkend als de grote profeet waarvan God sprak toen hij Mozes beloofde: „Ik zal een profeet voor hen doen opstaan uit het midden hunner broeders, gelijk u, en ik zal voorwaar mijn woorden in zijn mond leggen en hij zal zeker alles wat ik hem gebieden zal tot hen spreken” (Deut. 18:18). Christus vertelde hun duidelijk: „Trouwens, indien gij Mozes geloofdet, zoudt gij mij geloven, want hij heeft over mij geschreven” (Joh. 5:46). De joodse natie legde echter niet het benodigde geloof aan de dag.
26. Waardoor kan iemand gerechtvaardigd worden, en hoe kwam het dat het vleselijke Israël dit niet inzag?
26 Zichzelf zo rechtvaardig achtend, meenden zij Gods gunst en zegeningen door werken der wet te kunnen verwerven. Deze geest maakte hen blind voor het feit dat Abraham Gods goedkeuring verwierf door zijn geloof. Door geloof wordt men in Gods ogen gerechtvaardigd en niet door werken der wet. „Het is bovendien duidelijk dat bij God niemand door de wet rechtvaardig wordt verklaard, want ’de rechtvaardige zal wegens geloof leven.’ Waartoe dient dan de wet? Ze werd toegevoegd om overtredingen te openbaren, totdat het zaad zou komen aan wie de belofte was gedaan” (Gal. 3:11, 19). Toen het beloofde Zaad zich echter aanbood, aanvaardde de natie dit niet, ondanks de wonderen die hij voor hun ogen verrichtte en de woorden van wijsheid die hij tot hen sprak.
27. (a) Legde van het vleselijke Israël niemand geloof aan de dag? (b) Op welke wijze is het nieuwe verbond anders, en welk gevolg had de inwijding voor het wetsverbond?
27 Een overblijfsel van deze natie legde echter wel geloof aan de dag. Zij werden de eerste geestelijke Israëlieten en vielen onder een nieuw verbond of overeenkomst ten opzichte van Jehovah God. Dit verving het verbond dat bij de berg Sinaï werd gesloten en dat de Israëlieten tot de komst van het beloofde Zaad als een gids diende. Jeremia voorzei dit nieuwe verbond en tevens dat het niet als het bestaande op stenen tafelen geschreven zou worden, maar op harten. — Jer. 31:31-33, NBG.
28. Wat overkwam het joodse overblijfsel?
28 Het overblijfsel van de joodse natie dat geloof aan de dag legde, werd in dit nieuwe verbond opgenomen. Zij lieten zich in het hart besnijden. Hun hartewens was God te gehoorzamen in alles wat hij van hen zou eisen. In hun binnenste waren zij vastbesloten datgene te doen wat in zijn ogen juist was. Door de nauwkeurige kennis die ze uit Gods geschreven Woord hadden gekregen en met de wens Gods wil te doen, hadden zij geen wet met allerlei negatieve geboden nodig die hun vertelde wat zij niet mochten doen. Daarom was met de inwijding van het nieuwe verbond op Pinksteren in 33 n. Chr. het oude, bij de berg Sinaï gegeven verbond, niet langer bindend. Het was uit de weg geruimd. Christus had er een eind aan gemaakt door het doel er van te verwezenlijken.
29. Hoe werd het nieuwe verbond bekrachtigd, en waarom is het superieur aan het wetsverbond?
29 Evenals bij het oude verbond kon ook het nieuwe slechts van kracht worden over een slachtoffer. Alleen werd er in plaats van dierlijk bloed iets beters, Christus’ volmaakte levensbloed, gebruikt. Hierdoor was het nieuwe verbond superieur aan het oude, welke superioriteit nog werd vergroot doordat het een beter priesterschap, een volmaakte middelaar en betere beloften had. „Maar nu heeft Jezus een voortreffelijker openbare dienst verkregen, zodat hij ook de middelaar van een dienovereenkomstig beter verbond is, dat wettelijk is bevestigd op betere beloften.” — Heb. 8:6.
30, 31. Wie zijn Abrahams ware zaad, en waarom kunnen zij vergeleken worden met de zandkorrels aan de zeeoever?
30 De in dit nieuwe verbond opgenomen personen vormen het ware Israël Gods, het ware zaad van Abraham. De in Genesis 22:17 en 18 opgetekende en aan Abraham gegeven belofte heeft betrekking op hen en niet op Abrahams vleselijke nakomelingen die als natie niet naar God geluisterd hebben en niet het geloof en de gehoorzaamheid van deze patriarch aan de dag hebben gelegd. In de belofte wordt voorzegd hoe zij met Abrahams voornaamste Zaad, Christus Jezus, als een koninklijke familie verenigd zullen worden.
31 Daar het Gods wil niet was in Abrahams dagen het aantal personen dat het geestelijke Israël zou omvatten bekend te maken, bleef dit onbepaald. Het werd geheim gehouden. Hij zei: „Ik zal stellig uw zaad vermenigvuldigen als de sterren der hemelen en de zandkorrels aan de zeeoever.” Daar de sterren en de zandkorrels ontelbaar zijn, was het geestelijke Israël eveneens ontelbaar, daar God hun aantal nog niet had onthuld.
32. Waar is het aantal geestelijke Israëlieten in de bijbel aangegeven?
32 Pas nadat het nieuwe verbond was ingewijd werd dit geheim bekendgemaakt, en wel in Openbaring 14:1. De geestelijke Israëlieten worden daar beschreven als staande met het voornaamste Zaad Christus Jezus op de hemelse berg Zion. „Ik zag en zie! het Lam staande op de berg Zion en met hem honderdvierenveertigduizend, hebbende zijn naam en de naam van zijn Vader op hun voorhoofd geschreven.” Dit geestelijke Israël wordt door niet meer dan 144.000 leden gevormd, onder de Hogepriester Christus Jezus. Alleen zij worden in het nieuwe verbond opgenomen en vormen de nieuwe natie die Jehovah’s naam draagt.
33. Betekent de verwerping van het joodse nationale huis van aanbidding dat individuele joden niet Gods gunst kunnen verwerven? Waarom?
33 Niet op het natuurlijke Israël, maar op deze nieuwe natie rust Gods goedkeuring thans. Het nationale huis van aanbidding der joden is nu wel verworpen, maar dit wil niet zeggen dat individuele joden Gods goedkeuring niet kunnen verwerven. Dat zij als natie zijn verworpen, betekent niet dat elk individu er van verworpen is, want een overblijfsel van de natie legde geloof aan de dag en werd in het nieuwe verbond opgenomen (Rom. 9:27). Daar dit overblijfsel Gods gunst verwierf door geloof in hem en zijn Zoon te hebben, kunnen individuele joden dit thans nog net zo. Zij moeten inzien dat God het oude wetsverbond heeft vervangen door een nieuw, een beter verbond. Zij moeten het betere slachtoffer, Christus’ menselijke lichaam, erkennen en aanvaarden dat de van Adam overgeërfde zonde blijvend kan worden uitgewist door zijn bloed. Zij moeten Christus erkennen als de door God aangestelde Koning, en het geestelijke Israël als het ware Israël Gods. Met andere woorden, individuele joden kunnen thans op dezelfde wijze als niet-joden Gods gunst verwerven.
34. Tot welke conclusie komen wij in verband met het vleselijke Israël?
34 Met het oog op het voorgaande is het wel duidelijk dat het vleselijke Israël niet in een bevoorrechte positie ten opzichte van God staat. In plaats dat het zijn heilige natie is, is ze verworpen en aan haar lot overgelaten als gevolg van haar halsstarrigheid, ongehoorzaamheid en afwijzing van zijn liefderijke goedgunstigheid. Het geestelijke Israël staat nu in een juiste positie ten opzichte van hem; daar zij die hiertoe zijn uitverkoren het geloof en de gehoorzaamheid van een Abraham aan de dag hebben gelegd, zijn zij de ware zonen Abrahams. Daarom zal niet het vleselijke, maar het geestelijke Israël gered worden. Zij ontvangen Gods zegen doordat zij een speciaal bezit, een koninkrijk van priesters, en een heilige natie voor hem zijn geworden.