Ruk u los om de „volledige wil van God” te doen
„Wordt niet langer naar dit samenstel van dingen gevormd, maar wordt veranderd door uw geest te hervormen, opdat gij voor uzelf de goede, aangename en volledige wil van God moogt beproeven.” — Rom. 12:2, NW.
1. Welke zegepralende aankondiging wordt er thans gedaan, en waar?
JEHOVAH heeft het bevel gegeven: „Gij moet in het land bevrijding afkondigen voor al zijn bewoners” (Lev. 25:10, PC). Hoewel de aarde door duisternis wordt bedekt en de sombere schaduw van de atoomeeuw op de natiën is neergedaald, wordt er thans tot de einden der aarde vrijheid afgekondigd. Op welke wijze? Door de grootse, zegepralende aankondiging dat „het koningschap over de wereld is gekomen aan onzen Here [Jehovah] en aan zijn Gezalfde, en Hij zal als koning heersen tot in alle eeuwigheden” (Openb. 11:15-18). Hierin wordt de ondergang van alle vijanden van God en de mensheid voorzegd en wordt bekendgemaakt dat de gehele aarde spoedig „vol [zal] zijn van kennis des HEREN, zoals de wateren den bodem der zee bedekken” en dat mensen van goede wil thans als één verenigde menselijke familie die haar Schepper en Grote Weldoener looft, een eeuwigheid van vrijheid en geluk te wachten staat. — Jes. 11:1-9.
2. Alleen waar wordt dit goede nieuws gevonden?
2 Wat een wonderbaarlijk goed nieuws! Het verwarmt het hart van alle oprechte zielen, ongeacht tot welk ras, welke natie of welke stam zij behoren en waar zij ook mogen leven — in Afrika, Amerika, Azië, Europa of op eilanden in de wereldzeeën! Dit vreugdevolle bevrijdingsnieuws wordt alleen in Gods Boek van Vrijheid, de bijbel, gevonden, het boek waarover Gods Zoon Jezus heeft gezegd: „Uw woord is de waarheid.” — Joh. 17:17.
3. (a) In welk opzicht is deze wereld een gevangenis? (b) Hoe omschreef Jezus de valstrikken der traditie?
3 Wanneer de bijbel over de in gevangenschap verkerende mensheid vrijheid uitroept, omschrijft hij ook duidelijk door welke dood-aanbrengende valstrikken deze tegenwoordige wereld in een grote gevangenis is veranderd. Deze wereld een gevangenis? Ja, een gevangenis waarin zowel de christenheid als het heidendom door verstrikkende religieuze tradities gevangen worden gehouden. Ruim negentien eeuwen geleden veroordeelde de grote vrijheidsstrijder Jezus Christus de gevangenbewaarders van de joodse natie met de woorden: „Waarom overtreedt ook gij ter wille van uw overlevering het gebod Gods? . . . Gij [hebt] het woord Gods van kracht beroofd ter wille van uw overlevering. Huichelaars” (Matth. 15:3, 6, 7). Op huichelachtige wijze deden zij alsof zij God respecteerden terwijl zij de tradities van een stelsel van aanbidding dat in slavernij aan Satan verkeerde, leerden en onderhielden. De valstrikken der traditie zijn echter niet tot de dagen der Farizeeën beperkt gebleven, want ook thans worden mensen van alle natiën der aarde door banden van traditie en gewoonte belemmerd.
4. Hoe kan men zich losrukken om Gods wil te doen?
4 Hoe kan men zich uit deze slavernij losrukken? Door op de woorden van de grote vrijheidsstrijder Jezus acht te slaan, die door Jehovah werd gezalfd om „de zachtmoedigen goed nieuws te vertellen . . ., om vrijheid uit te roepen over hen die zijn gevangengenomen en algehele opening der ogen zelfs aan de gevangenen” (Jes. 61:1, NW). Door de waarheid, de bijbelse waarheid, te onderwijzen, opent hij de ogen des verstands. Tot hen die zijn onderwijs ter harte nemen, zegt hij: „Als gij in mijn woord blijft, zijt gij waarlijk discipelen van Mij en gij zult de waarheid verstaan, en de waarheid zal u vrijmaken” (Joh. 8:31, 32). Door waarheid wordt men van traditie bevrijd, zodat men „de goede, aangename en volledige wil van God” kan beproeven en doen. — Rom. 12:2, NW.
5. Wat voor soort van strijd moet men voeren om zich los te rukken en vrij te blijven? Loont deze de moeite?
5 Evenals hun Meester spraken Jezus’ discipelen van een wereldomvattende slavernij en van de vastberaden strijd die men moet voeren om zich eruit los te rukken. Een van hen, de apostel Paulus, verklaarde: „Dit zeg ik dan en betuig ik in den Here, dat gij niet langer moogt wandelen zoals ook de [natiën] wandelen, in de ijdelheid van hun denken, verduisterd in hun verstand, vervreemd van het leven Gods” (Ef. 4:17, 18, NW). Om niet langer met de natiën te wandelen, moeten de mensen van goede wil echter „elk bedenksel als krijgsgevangene brengen onder de gehoorzaamheid aan Christus” (2 Kor. 10:3-5). Zij moeten strijden, ja, hard strijden, om zich van de verwarrende, ijdele gedachten en gewoonten van een wereld die God niet kent, los te rukken. Zodra zij zich ervan hebben losgerukt, moeten zij blijven strijden om deze vrijheid te behouden. Dit kan krachtsinspanningen en grote offers van hen vergen, maar de beloningen die God schenkt, vergoeden dit honderdvoudig! — Mark. 10:28-30.
6, 7. (a) Welk traditionele patroon wordt over de gehele wereld aangetroffen? (b) Tot op welke hoogte is afgoderij een valstrik geworden?
6 „Wordt veranderd door uw geest te hervormen”, zegt Paulus. Waarvan moeten wij ons hervormen? Van het traditionele patroon der wereld. Hoewel dit in de verschillende landen iets kan verschillen, is het in het algemeen toch gelijk. Het is niet op waarheid of liefde, maar op bijgeloof, leugens en zelfzucht gebaseerd. Salomo had ook deze grote wereld in gedachten toen hij dit alles als „ijdelheid der ijdelheden” en ’een zich aftobben voor de wind’ beschreef. — Pred. 12:8; 5:16.
7 Dit wereldomvattende patroon wordt voor een groot deel uitgemaakt door het stelsel van religieus formalisme. Zowel in de christenheid als in het heidendom treffen wij heilige processies, kaarsen, wierookoffers, afgoden en „heiligen” aan. Iemand die met de zogenaamde „christelijke heiligen” bekend is, behoeft tijdens een bezoek aan de oriënt niet verbaasd te zijn wanneer hij boeddhistische afgodsbeeldjes voorzien van een aureool en met een rozenkrans in de handen ziet. Het behoort allemaal tot het patroon van deze wereld. Paulus’ raad: „Geliefden, ontvlucht de afgoderij”, is daarom voor allen, waar zij zich ook op de wereld bevinden, passend (1 Kor. 10:14). Afgodenaanbidding is een valstrik waardoor grote scharen mensen voor de aanbidding van de ene ware God worden verblind. — 2 Kor. 4:3, 4.
8, 9. (a) Zijn „Kerstmis” en soortgelijke feesten tot de christenheid beperkt? (b) Wat zegt Petrus over dergelijke wilde feestvieringen?
8 De velen die met afgodenaanbidding en andere formalistische riten hebben gebroken, moeten echter wel voor sluwere vormen van afgoderij op hun hoede zijn. Over de gehele wereld bestaan gevestigde religieuze gewoonten, en vaak ook nationale gewoonten, die in strijd zijn met Gods Woord. Men moet zich ook híervan losmaken om leven in Gods nieuwe wereld te kunnen ontvangen. Vele van deze gewoonten hebben een universeel aspect aangenomen, daar ze zowel door de christenheid als het heidendom in stand worden gehouden. Neem bijvoorbeeld eens de uitspattingen van „Kerstmis”, het feest dat de christenheid aan het heidendom heeft ontleend.a Het zogenaamde heidendom heeft „Kerstmis” nu echter weer van de christenheid overgenomen, zoals door het volgende, van het in boeddhistisch Japan gelegen Tokio afkomstige nieuwsbericht, wordt aangetoond: „Volgens een politiebericht bedroeg het aantal mensen dat zich op de vooravond van Kerstmis tot de ochtend van de 25ste op straat bevond, 3.700.000 personen. Het was een naoorlogs hoogtepunt van wilde feestvreugde.”b
9 Het „Kerstmis”-patroon is over de gehele wereld hetzelfde. Is het echter christelijk? Absoluut niet! Zijn de nieuwjaarsvieringen, de voorjaarsfeesten en de oogstfeesten welke met dankbetuigingen gepaard gaan; zoals die over de gehele wereld worden gevierd, in overeenstemming met de bijbelse leer? Of vormen ze niets anders dan een werelds „escapisme”? Petrus zegt tot hen die hun geest hervormen: „Want er is tijd genoeg voorbijgegaan met het volbrengen van den wil der [natiën], toen gij wandeldet in allerlei losbandigheid, begeerten, dronkenschap, brassen, drinken en onzedelijke afgoderij” (1 Petr. 4:3, NW). Houd u afzijdig van het wereldse patroon!
10, 11. (a) Hoe heeft de universele leerstelling van de onsterfelijkheid grote lasten op de schouders der mensen gelegd? (b) Hoe brengt de bijbelse waarheid met betrekking tot de doden vertroosting?
10 Johannes zei terecht: „De geheele wereld [ligt] in de macht van den booze” (1 Joh. 5:19, OB). De „booze”, Satan, zei tot de voorouders van de mensheid: „Gij zult geenszins sterven.” Dit was de eerste door de vader der leugen uitgesproken leugen, waarin tevens zijn latere leugen over de onverbrekelijk met de mens verbonden onsterfelijkheid van de ziel lag besloten (Gen. 3:4; Joh. 8:44). In strijd met Gods duidelijke verklaring: „De ziel die zondigt, die zal sterven”, klampen de religiën der wereld zich aan Satans leer vast (Ezech. 18:4). Zowel belijdende „christenen” als „heidenen” zenden op grond van dit geloof ten behoeve van de geesten van „hen die zijn heengegaan” lange gebeden op en maken op bepaalde tijden pelgrimstochten naar familiegraven. Hoewel men in Westerse landen aan begrafenissen vaak zeer veel geld besteed en gebeden voor de doden duur zijn, zijn de begrafenissen in Oosterse landen nog veel kostbaarder. De Chinezen sparen hun gehele leven lang opdat er op hun begrafenisfeest maar niet op geld gelet behoeft te worden. Van kinderen, kleinkinderen, neven, nichten en andere bloedverwanten wordt verwacht dat zij zowel de levenden als de doden hulde bewijzen en jaren later nog de verschillende graden van rouwbetoon in acht nemen.
11 ’Zij die hun geest hervormen’ om Gods volmaakte wil te leren kennen, kunnen zich echter van zulk een religieuze slavernij losmaken. Daar zij de bijbelse waarheid bezitten, kunnen zij bovendien de bedroefde nabestaanden vertroosten door hen over de „hoop ten aanzien van God” te vertellen, namelijk „dat er een opstanding van de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen zal zijn” (Hand. 24:15, NW). Geen van hen die deze „hoop ten aanzien van God” hebben, zal zijn handelwijze naar de wereldse gewoonte om de doden te eren, richten. In plaats hiervan zullen zij Jehovah eren en zijn liefdevolle voornemen met betrekking tot de doden bekendmaken. — Joh. 5:28.
12. Door welke levende kracht kunnen het materialisme en belemmerende feodale tradities worden overwonnen?
12 De verschillende vormen van slavernij die in deze wereld voorkomen, zijn in alle levensverrichtingen merkbaar. In Westerse landen komen „wie rijk willen zijn” in rampzalige slavernij aan het dood-aanbrengende materialisme terecht (1 Tim. 6:9, 10). In Oosterse landen zijn anderen weer zo aan gewoonten en verplichtingen gebonden dat het voor hen uiterst moeilijk is helder na te denken of voor zichzelf te redeneren. Zij moeten in een feodale maatschappij een onderworpen positie innemen, dat denken zij althans. De boeddhisten van Thailand zeggen dat een christelijke bedienaar van het evangelie net zo goed voor een waterbuffel op een viool kan spelen als proberen hun de bijbel uit te leggen. Dit gaat echter niet altijd op, want zelfs boeddhisten rukken zich los om een deel van „de kostbaarheden van alle volken” te worden en Jehovah God te aanbidden. Dit getuigt waarlijk van de sterke, levende kracht welke in Jehovah’s Woord, de bijbel, is vervat. — Hag. 2:8; Hebr. 4:12.
13. Welke waarschuwing geeft Paulus met betrekking tot de boeien der wereldse wijsheid?
13 Dan zijn er de boeien der wereldse wijsheid. Zowel in het Westen als in het Oosten verkeren vele mensen in slavernij aan menselijke filosofieën. Confucius legde de nadruk op wijsheid, op verstandelijke ontwikkeling. Tot op deze dag zijn er de zogenaamde intellectuelen die geleerdheid op een voetstuk plaatsen en van de ene tak van wetenschap naar de andere dwalen, hetgeen door hen een zoeken naar cultuur wordt genoemd. Paulus waarschuwt met betrekking tot zulke mensen: „Ziet toe, dat niemand u wegslepe door de filosofie en looze verleiding, naar de leer der menschen en naar de eerste beginselen der wereld, en niet naar Christus.” — Kol. 2:8, Lu.
ZICH IN HET BELANG VAN VRIJHEID VOLLEDIG LOSRUKKEN
14. (a) Wat is thans dringend? (b) Hoe kan men thans waar geluk verwerven?
14 Voor hen die aan enig deel van de oude wereld in slavernij verkeren, is thans de glorierijke gelegenheid aangebroken zich in het belang van de vrijheid volledig los te rukken. De tijd hiervoor is zeer dringend, want deze wereld verkeert in haar „laatste dagen” (2 Tim. 3:1). Hoe noodzakelijk is het in deze tijd een nauwkeurige kennis te bezitten! „De vreze des HEREN is het begin der kennis” (Spr. 1:7). Door Gods ontzagwekkende werken in de natuur en de schitterende verscheidenheid van zijn schepping gade te slaan, moeten alle mensen van goede wil wel beseffen dat hij bestaat! De God van de bijbel is echter geen naamloze abstractie. Hij is de Allerhoogste, „den Koning der eeuwen, den onvergankelijken, den onzienlijken, den enigen God” (1 Tim. 1:17). Hij is de Bron van alle leven en energie. Hij is Jehovah, de Grote God met een voornemen, wiens gedachten en wegen ver boven wat slechts menselijke wijsheid is, verheven zijn (Jes. 55:8-11). Gelukkig is hij die kennis van Jehovah verkrijgt en ware wijsheid verwerft (Spr. 3:13-18). Werkelijk, gelukkig is hij die studeert om Jehovah ’met geheel zijn hart en met geheel zijn ziel en met geheel zijn verstand’ te leren kennen en liefhebben (Matth. 22:37). Deze persoon zal ’vervuld worden met de nauwkeurige kennis van zijn wil in alle wijsheid en geestelijk onderscheidingsvermogen, opdat hij waardiglijk mag wandelen voor Jehovah’ (Kol. 1:9, 10, NW). Hij zal de wonderbaarlijke voorziening die Jehovah door bemiddeling van Zijn Zoon, Jezus Christus, heeft getroffen opdat hij zich kan losrukken om de „volledige wil van God” te doen en het einde der wereld te overleven, werkelijk gaan waarderen.
15. Welke prijzenswaardige voorbeelden worden er aangehaald van mensen die zich hebben losgerukt?
15 De bladzijden van de bijbel staan vol met voorbeelden van mensen die zich in het belang van de vrijheid hebben losgerukt om de volledige wil van God ten uitvoer te brengen. Dit waren mensen die hun rechtschapenheid handhaafden en hun gehele leven — een leven van vreugde en voldoening — streden om de volledige wil van God te doen. Neem bijvoorbeeld de drie getrouwe Hebreeuwse ballingen in Babylon eens die weigerden zich bij de afgoden aanbiddende massa aan te sluiten. Er was moed voor nodig om alleen te staan, evenals er thans voor een belijdende christen of boeddhist moed voor nodig is om met de afgodische praktijken die hem door zijn voorouders zijn overgeleverd, te breken. Verder was er Jeremia, die zich afzijdig hield van de nationale afvalligheid en het Woord van Jehovah bekendmaakte. Er was moed voor nodig, evenals een hindoe of Afrikaan er moed voor nodig heeft zich van een nationale of door zijn stam uitgeoefende religie af te scheiden en voor Jehovah te gaan getuigen. Ook hebben wij Mozes als voorbeeld, die het materialisme van Egypte’s hoogste kringen voor het nederige gezelschap van Gods volk liet varen. Hier was moed voor nodig, maar schenk ook eens aandacht aan de overvloed aan geestelijke rijkdommen welke hem ten deel viel en die alle materialistische voordelen, zelfs die van deze huidige wereld, verre overtrof. — Dan. 3:13-18; Jer. 1:4-10; Hebr. 11:24-27.
16. Welke beloningen ontvangt men wanneer men zich losrukt?
16 Ook in de christenheid en het heidendom hebben honderdduizenden zich in het belang van de ware vrijheid losgerukt. Zij zijn „het volk dat zijn God kent”, en door hun geloof in God en Christus Jezus zijn zij als één wereldomvattende Nieuwe-Wereldmaatschappij sterk geworden (Dan. 11:32). Familieleden en vroegere vrienden spotten wellicht en zeggen: „Wat levert het jullie op?” Wat het ons oplevert? Wel, de rijkdommen van de kennis van Gods volmaakte wil, de zekere hoop op eeuwig leven in een glorierijke nieuwe wereld en de alles overtreffende liefde van werkelijke vrienden die wij behalve nu, eeuwig in Jehovah’s Nieuwe-Wereldmaatschappij zullen bezitten! De huidige wereld zal die liefde nimmer begrijpen. Ze ziet het wel en verbaast zich erover, maar op een klein percentage afzonderlijke personen die een deel van deze maatschappij worden, na, zal ze het niet begrijpen (Joh. 13:34, 35). Dat Jehovah’s getuigen zich van ganser harte aan de Soevereine Regeerder van het universum opdragen, schenkt hun alles wat men maar kan begeren!
17. Welke positieve handelwijze dient men te volgen wanneer men zich losrukt, en hoe zijn velen ten aanzien hiervan tekortgeschoten?
17 Zich opdragen? Ja, onze opdracht aan Jehovah is de definitieve stap die men moet doen wanneer men zich losrukt om de „volledige wil van God” ten uitvoer te brengen. Om zich aldus los te rukken ten einde vrij te komen, moet men echter positief te werk gaan en deze positieve geest bij alle stappen die hiervoor nodig zijn, handhaven; men moet positieve krachtsinspanningen in het werk stellen om anders dan de wereld te gaan denken, positief studeren om zich Gods gedachten, zoals die in de bijbel zijn vervat, eigen te maken en positief met Gods volk in de Nieuwe-Wereldmaatschappij omgaan (Kol. 3:23, 24). Men moet deze positieve geest helemaal totdat men zich aan Jehovah opdraagt, behouden. Velen zijn op dit punt tekortgeschoten. Zij hebben hun geest nooit volledig hervormd of een vastberaden besluit genomen en zich nooit onvoorwaardelijk opgedragen. Zij geloven dat het „heerlijk” zal zijn om in een vredige nieuwe wereld te leven, en zij gaan soms wel eens in Gods dienst, maar hier blijft het wat hen betreft dan ook bij en zij dragen zich nimmer op. Zij missen de werkelijke vreugde waarvan de Nieuwe-Wereldmaatschappij is vervuld en die ook hen dient te vervullen. Het is niet voldoende wanneer men Jehovah slechts een klein gedeelte van het hart schenkt en de rest voor zelfzuchtige doeleinden behoudt. „Gij moet Jehovah liefhebben met uw gehele hart, met uw gehele ziel en met uw gehele levenskracht . . . want Jehovah, uw God, die in uw midden is, is een God die exclusieve toewijding eist” (Deut. 6:5, 15, NW). Hiertoe moet men zijn geest volledig hervormen zodat men zich aan Jehovah opdraagt.
18. In welk opzicht was Ruth een buitengewoon voorbeeld wat haar opdracht aan Jehovah betreft?
18 Of men nu in de christenheid of in het heidendom woont, men moet zich met dezelfde geest als de Moabitische Ruth losrukken. Toen Ruth, die tegen een achtergrond van heidense religie was grootgebracht, van Jehovah’s aanbidster Naomi over de ware God Jehovah vernam, wilde zij alles waar zij vroeger mee verbonden was geweest, ja, zelfs haar eigen volk, verlaten en naar een nieuw land trekken om daar een nieuwe aanbidding te beoefenen. Zij begáf zich niet alleen op die weg, maar zij liep die ook helemaal ten einde, waarbij zij zich in elk opzicht met Gods volk Israël verbond. Toen haar de gelegenheid werd geschonken terug te keren, dacht zij er niet aan! Zij zei tot Naomi: „Waar gij zult heengaan, zal ik heengaan, en waar gij zult vernachten, zal ik vernachten: uw volk is mijn volk en uw God is mijn God.” Haar gehele hart ging ernaar uit zich aan Jehovah God op te dragen en zij verklaarde dat alleen de dood haar van Jehovah en zijn volk zou kunnen scheiden. Welk een rijke beloning ontving zij in het land van Gods volk, Israël! Hoe rijk zal de beloning voor haar getrouwheid in de opstanding zijn! Zelfs de dood kan haar daar niet van scheiden! Evenmin kan de dood de getrouwe dienstknecht van Jehovah die zich thans aan hem heeft opgedragen, van de zegeningen die Jehovah in de opstanding zal schenken, scheiden. — Ruth 1:16, 17; 4:13-15.
19. Welke waardebepaling houden Gods dienstknechten die zich aan hem hebben opgedragen, er op na?
19 Hoe gelukkig is het lot van hen die zich in het belang van de vrijheid volledig losrukken! Zij zijn het die er een juiste waardebepaling op nahouden, Jehovah en zijn goedheid waarderen en verklaren: „Eén ding heb ik van Jehovah gevraagd — het is waarnaar ik zal uitzien, dat ik al de dagen van mijn leven in het huis van Jehovah mag wonen om de liefelijkheid van Jehovah te aanschouwen en met waardering op zijn tempel te zien” (Ps. 27:4, NW). „HERE, ik heb lief de stede van uw huis, de woonplaats van uw heerlijkheid” (Ps. 26:8). Gelukkig zijn zij die zich als dienstknechten aan Jehovah hebben opgedragen en hun opdracht nakomen door dag en nacht in zijn tempel te dienen terwijl zij zich altijd in de omgang met Zijn volk verheugen! — Openb. 7:9-17.
SLAVEN DER VRIJHEID
20. (a) Is het tegenstrijdig te zeggen dat zij die zich in het belang van de vrijheid losrukken, „slaven” worden? (b) In welke opzichten zijn zij slaven?
20 Wat een glorierijke vrijheid kan ons ten deel vallen, een vrijheid die eeuwig kan duren! Toch worden Gods vrijen ook „slaven” genoemd. Spreekt de bijbel zich in dit opzicht tegen? Niet wanneer wij deze aangelegenheid vanuit het standpunt van deze gewillige, vreugdevolle slaven van Jehovah, die hun opdrachtsgelofte nakomen, beschouwen. Het gaat erom dat hun vrijheid een relatieve vrijheid is welke altijd aan de wil van Jehovah God is onderworpen. Daar zij er behagen in scheppen die wil te volbrengen, zegent Hij hen met wonderbaarlijke vreugden en vrijheden, echter altijd binnen de juiste grenzen van Zijn theocratische regeling. Zij zijn derhalve slaven, slaven van Jehovah (Openb. 19:4, 5). Ook zijn zij slaven van Jezus Christus, daar hij hen met zijn eigen levensbloed heeft gekocht. „Wetende, dat gij niet met vergankelijke dingen, zilver of goud, zijt vrijgekocht van uw ijdelen wandel, die u van de vaderen overgeleverd is, maar met het kostbare bloed van Christus, als van een onberispelijk en vlekkeloos lam” (1 Petr. 1:18, 19). Zij zijn derhalve „slaven van Christus” geworden die „den wil Gods van harte . . . doen.” — Ef. 6:6.
21. Welke tegenstelling bestaat er tussen de slavernij van deze oude wereld en het lot van Jehovah’s slaven?
21 Zij die zich niet aan Jehovah opdragen, zijn echter ook slaven, een ander soort van slaven. Zij zijn de ongelukkige slaven van Satan en zijn wereld. Iedereen die thans op aarde leeft, moet zich, wanneer hij geen verachtelijke slaaf van deze rampzalige wereld wil zijn, losrukken om Jehovah’s vreugdevolle slaaf te worden. Iedereen moet zijn keuze bepalen (Joz. 24:15). Daarom verklaarde Jezus ook: „Niemand kan twee heren dienen, want hij zal òf den enen haten en den anderen liefhebben, òf zich aan den enen hechten en den anderen minachten; gij kunt niet God dienen èn Mammon” (Matth. 6:24). De wijzen verklaren: „Ik was verheugd, toen men mij zeide: Laten wij naar het huis des HEREN gaan” (Ps. 122:1). Allen die resoluut besluiten zich op te dragen en die opdracht ook nakomen, staan eeuwige vreugden te wachten.
22, 23. Welke gezinsproblemen kunnen zich voor hen die zich aan Jehovah opdragen, voordoen, en welke raad wordt gegeven om zulke problemen op te lossen?
22 Het patroon van de oude wereld legt hen die zich opdragen echter grote moeilijkheden in de weg. In vele landen is de vrouw de slavin van haar echtgenoot en in sommige plaatsen is dit net andersom. Welke invloed heeft dit op de kwestie van onze opdracht aan Jehovah? In 1 Korinthe 7:24 (OB) lezen wij: „In den staat waarin ieder geroepen is, broeders, daarin blijve hij, dicht bij God.” Hoewel een vrouw die zich pas aan Jehovah heeft opgedragen, bij een ongelovige echtgenoot blijft, moet zij erkennen dat zij nu ook een ’slavin van Christus’ wordt en „dicht bij God” komt te staan (1 Kor. 7:22-24). Zij kan haar echtgenoot dus met andere woorden niet meer op zulk een slaafse wijze onderworpen zijn daar dit een belemmering voor haar christelijke aanbidding vormt. Dit wil echter niet zeggen dat zij haar echtgenoot moet verlaten. Terwijl zij ten aanzien van Jehovah’s aanbidding een standvastige houding aan de dag legt, verricht zij ook ijverig het werk dat thuis van haar wordt verlangd (Spr. 31:27, 30). Zij houdt van haar man en van hun beider kinderen en zal ijverig in het belang van het gezin werken. Haar nieuwe levenshouding, in overeenstemming met christelijke beginselen, kan zelfs een diepe indruk op haar man maken. — 1 Petr. 3:1-4.
23 Af en toe hoort men iemand wel eens zeggen: „Mijn man is een tegenstander.” Is dit echter werkelijk waar? Sommigen hebben de aangelegenheid van hun opdracht nimmer met hun huwelijkspartner besproken. Laat niemand ooit denken dat hij of zij er wel zal komen door af en toe, als de ongelovige partner niet in de buurt is, eens wat dienst te verrichten. Hoeveel beter is het er eerlijk voor uit te komen en uiteen te zetten wat deze opdracht betekent. Degene die zich pas aan Jehovah heeft opgedragen, kan de huwelijkspartner laten weten dat het kan betekenen dat zij in gezinsaangelegenheden beter met elkaar zullen kunnen opschieten dan voorheen, daar dit in de bijbel als een vereiste wordt genoemd (1 Tim. 5:8; 3:11). Wat het geestelijke betreft zijn er echter vergaderingen die bezocht moeten worden en is er de velddienst — iemands heilige dienst aan God — welke verricht moet worden (Rom. 12:1). Deze zaken kunnen vaak tactvol en op een aangename wijze worden besproken, waarbij de getuige altijd duidelijk zal laten uitkomen dat hij of zij er oprecht naar verlangt samen te werken. Vrouwen dienen de man in huiselijke aangelegenheden als hoofd te blijven erkennen. Wat heerlijk zal het zijn wanneer hij belangstelling voor de waarheid krijgt! Indien hij echter niet wil luisteren, kan de nederige houding van de vrouw, die daardoor stilzwijgend bewijst dat zij een betere echtgenote is geworden, vaak duidelijke taal spreken. — 1 Tim. 2:8-10.
24. Welk standpunt dient de christen ten aanzien van wereldse bezigheden in te nemen?
24 Vele mensen zijn slaven van hun werkgever of van hun zaak. Zij vinden dat zij ook nog buiten hun werkuren ten aanzien van hun werkgever bepaalde verplichtingen hebben en dat zij aan de voor de employés van hun firma georganiseerde gezellige bijeenkomsten en sportbeoefening moeten deelnemen. Anderen gaan zo in hun wereldse werk op dat zij er dag en nacht, of zeven dagen per week, mee bezig zijn. Welke materiële voordelen dit ook kan afwerpen of welke promotie er ook uit kan voortvloeien, dit alles is niet met de glorierijke vooruitzichten van de eeuwige dienst in Gods nieuwe wereld te vergelijken. Iemand die wijs is, zal aan zijn wereldse bezigheden een juiste plaats toekennen. „Niemand die als soldaat dient, verwikkelt zich in de commerciële bezigheden des levens, opdat hij de goedkeuring zal kunnen verkrijgen van degene die hem als soldaat in dienst heeft genomen.” — 2 Tim. 2:4, NW.
25, 26. (a) Welke raad geeft Paulus met betrekking tot drukkende tradities? (b) Welke verenigde, vooruitstrevende houding wordt door Gods bedienaren van het evangelie aangenomen?
25 Er worden in de gevangenis van de oude wereld inderdaad vele soorten van boeien gebruikt. Paulus maant ons met het oog hierop aan ’allen last en de zonde [het gebrek aan geloof], die ons zo licht in den weg staat, af te leggen en met volharding den wedloop te lopen, die vóór ons ligt. Laat ons oog daarbij alleen gericht zijn op Jezus, den leidsman en voleinder des geloofs’ (Hebr. 12:1, 2). Weg met de drukkende slavernijen van deze goddeloze wereld!
26 Neem deel aan de activiteiten van de Nieuwe-Wereldmaatschappij en ga daar geheel in op! Welk een kostbare omgang is hiervan het gevolg! Hoewel Gods bedienaren van het evangelie in het verleden een zeer uiteenlopende religieuze opvoeding genoten kunnen hebben en uit alle mogelijke milieus en natiën afkomstig zijn, zijn zij door de waarheid verenigd (Joh. 17:20-23). In broederlijke liefde koesteren zij tedere genegenheid voor elkaar. Allen zijn vurig van geest. Allen zijn gewillige slaven van Jehovah die zich in de hoop welke voor hen ligt, verheugen, onder verdrukking volharden en in het gebed aanhouden. Niemand talmt in deze activiteit van de Nieuwe-Wereldmaatschappij (Rom. 12:10-12, NW). Allen die zich werkelijk losrukken, scheppen er zeer veel behagen in de „volledige wil van God” te doen. Door hiermee bezig te zijn, worden de dagen van hun leven, lange, vreugdevolle dagen, vele dagen, die zich tot in alle eeuwigheid uitstrekken!
[Voetnoten]
a Ontleend aan de Saturnalia van het heidense Rome. Zie De Wachttoren van 15 december 1957, bladzijde 596.
b Tokyo Shimbun van 25 december 1956.