„Uw wil geschiede op aarde” — Deel 21
Volgens de beschrijving in het zojuist geëindigde hoofdstuk getiteld „De ’kleine horen’ in oppositie”, werd Babylon in het laatste deel van de zevende eeuw voor Christus een wereldmacht. In 618 v. Chr. belegerde de Babylonische koning Nebukadnezar de joodse hoofdstad Jeruzalem, waarna hij de joodse koning gevankelijk naar Babylon voerde. Onder de vele andere gevangenen die naar Babylon werden gebracht, bevond zich de jonge joodse man Daniël die Jehovah’s profeet werd alsmede de schrijver van het bijbelboek dat zijn naam Daniël draagt. Doordat de nieuwe door Nebukadnezar op de troon van Jeruzalem geplaatste koning in opstand kwam, sloeg Nebukadnezar nogmaals het beleg voor de heilige stad. In de zomer van 607 v. Chr. veroverde en vernietigde hij de stad, terwijl hij haar tempel voor Jehovah verwoestte. Vele honderden joodse overlevenden werden als ballingen naar Babylon overgebracht, waar Daniël reeds was, en anderen vluchtten uit vrees, zodat het land Juda woest kwam te liggen. Ongeveer negenenzestig jaar later, of in 539 v. Chr., werd Babylon zelf als een wereldmacht door de Meden en Perzen omvergeworpen, wier gezamenlijke rijk nu de overheersende wereldmacht, de vierde in de bijbelse geschiedenis, werd. Daniël was hier een ooggetuige van.
HOOFDSTUK 9
HET HEILIGDOM IN ZIJN RECHTMATIGE TOESTAND HERSTELLEN
1. In welke toestand verkeerde Jehovah’s aardse heiligdom gedurende de Babylonische wereldoverheersing, en waardoor werd Daniëls bezorgdheid ervoor vergroot?
GEDURENDE de negenenzestig jaar waarin Babylon als de derde wereldmacht in de bijbelse geschiedenis de heerschappij uitoefende, lag het heiligdom van Jehovah God te Jeruzalem woest. Daar de in ballingschap verkerende profeet Daniël er een intense belangstelling voor had dat de Allerhoogste God aanbeden zou worden op de plaats die hij in de oudheid had verkozen, zond hij het volgende gebed op: „Doe uw aangezicht lichten over uw verwoest heiligdom, — om des Heren wil” (Dan. 9:17). Zijn bezorgdheid voor Jehovah’s heiligdom werd nog vergroot door het gezicht dat de Here God hem gedurende de regering van de laatste koning der Babylonische wereldmacht, dat wil zeggen „in het derde jaar van de regering van koning Belsazar”, liet zien.
2. Wat zag Daniël eerst in dit gezicht gedurende Belsazars derde regeringsjaar?
2 Het is niet zeker of Daniël nog in de stad Babylon was, zodat hij zich slechts in het visioen in een andere plaats zag, of dat hij zich werkelijk in de andere met name genoemde plaats bevond. Van het Aramees op het Hebreeuws terugschakelend, schrijft Daniël: „Ik zag in het gezicht — ik bevond mij, toen ik dat zag, in den burcht Susan, die in het gewest Elam ligt — ik zag in het gezicht, dat ik mij bevond bij den stroom de Ulai. Toen ik mijn ogen opsloeg, zag ik, en zie, een ram stond voor den stroom; hij had twee horens, en die horens waren hoog, de ene echter was hoger dan de andere, en de hoogste rees het laatst op. Ik zag den ram stoten naar het Westen, naar het Noorden en naar het Zuiden, en geen enkel dier kon tegen hem standhouden; er was niemand die redden kon uit zijn macht, en hij deed naar zijn welgevallen en maakte zich groot.” — Dan. 8:1-4.
3. Wie kreeg de opdracht Daniël het gezicht te verklaren, en waarom weten wij dat het gezicht op onze kritieke tijd betrekking heeft?
3 Wij die thans in de tweede helft van deze twintigste eeuw leven, kunnen deze opwindende profetie onderzoeken met de zekerheid dat ze op onze kritieke tijd, „den tijd van het einde”, betrekking heeft, want niemand anders dan een vooraanstaande engel van Jehovah God heeft dit gezegd. Daniël kon destijds in de oudheid het gezicht niet begrijpen, maar hij schrijft: „Ik hoorde een menselijke stem over de Ulai, welke zeide: Gabriël, doe dezen het gezicht verstaan. En hij kwam tot waar ik stond, en toen hij kwam, schrikte ik en wierp mij op mijn aangezicht, maar hij zeide tot mij: Versta, mensenkind, dat het gezicht doelt op den tijd van het einde. Toen hij nu met mij sprak, viel ik bezwijmd op mijn aangezicht ter aarde; hij echter raakte mij aan en deed mij overeind staan, en zeide: Zie, ik maak u bekend wat geschieden zal in het laatst van de gramschap; want het doelt op het tijdstip van het einde.” Wij dienen hier in deze tijd dus belangstelling voor te hebben.
4. Wat stelde de ram van het gezicht zinnebeeldig voor, en hoe werd de horen die het laatst opkwam, hoger?
4 De engel Gabriël begon de verklaring met de volgende woorden: „De ram dien gij gezien hebt, met de twee horens, doelt op de koningen der Meden en Perzen” (Dan. 8:15-20). Deze symbolische ram beeldt de vierde wereldmacht, Medo-Perzië, af. De twee hoge horens zijn een afbeelding van koningen. De horen van Medië zou als de directe opvolger van de Chaldeeuwse koningen van Babylon het eerst opkomen, maar deze horen eindigde vrijwel met Darius de Meder. Zijn Perzische neef Kores de Grote had zich in het veroveren van Babylon bij hem gevoegd en volgde hem als koning over geheel Babylonië op. De Perzische koningen bleven aan de macht. Gedurende de latere regering van de Perzische koning Darius I ontstond er een opstand onder de Meden, die echter door de Perzen de kop werd ingedrukt. De Perzische horen werd dus de hoogste van de twee. Ten teken hiervan worden in Daniël 5:28; 6:9, 13, 16 en 8:20 eerst de Meden en dan de Perzen genoemd, terwijl in het later geschreven boek Esther de Perzen vóór de Meden worden vermeld (Esther 1:3, 14, 18, 19). Bij monde van de profeet Jesaja zei Jehovah dat hij de Meden — dus niet de Perzen — zou verwekken om Babylon omver te werpen. — Jes. 13:17; 21:2.
5. Welke wereldmacht bleek tegenover deze symbolische ram geen stand te kunnen houden en hoe wordt de ram afgebeeld als stotend vanuit het oosten?
5 In het voorgaande gezicht aan Daniël was Babylon door het wilde beest dat uit de zee opsteeg en op een leeuw met arendsvleugels geleek, afgebeeld. Dit symbolische beest bleek tegenover de symbolische ram van dit nieuwe gezicht geen stand te kunnen houden. Met zijn verovering in 539 v. Chr. viel Babylon, en gedurende bijna vijftig jaar daarna was geen der door de andere beesten afgebeelde politieke regeringen in staat tegen de Medo-Perzische wereldmacht stand te houden. Volgens de profetieën verwekte Jehovah een veroveraar „van den opgang der zon” en riep hij hem als een „roofvogel” van de opgang der zon (Jes. 41:2, Keurbijbel, voetnoot; 46:11). In Openbaring 16:12 wordt op Darius de Meder en zijn neef Kores de Grote gezinspeeld als de „koningen, die van den opgang der zon komen”. In overeenstemming hiermee zag Daniël de symbolische ram „stoten naar het Westen”, of vanuit het oosten, terwijl hij tevens in noordelijke en zuidelijke richting stootte.
6. In hoeverre breidde het Perzische Rijk zich uit zonder dat enige macht ertegen kon standhouden of uit zijn macht kon redden, en waarvoor staat de koning bekend onder wiens regering dit rijk het grootste gebied omvatte?
6 Totdat het Medo-Perzische rijk zich zo ver had uitgebreid dat het in grootte het Babylonische rijk verre overtrof, was geen politieke macht — in het bijzonder niet op het Aziatische vasteland — tegen deze vierde wereldmacht bestand, zodat ze alle in haar greep geraakten. Ze deed naar haar welgevallen en breidde haar rijk uit. Koning Cambyses, de opvolger van Kores de Grote, veroverde Egypte. Zijn opvolger, de Perzische koning Darius I, trok in 513 v. Chr. naar het westen, stak de Bosporus over en viel het Europese gebied Thracië met als hoofdstad Byzantium (nu Istanboel) binnen. Tegen het jaar 508 had hij Thracië onderworpen, en omstreeks 496 had hij Macedonië veroverd. In de dagen van Darius I werd het rijk aldus het grootste dat de wereld tot op die tijd had gekend. Darius I heeft eveneens bekendheid verworven doordat hij het Suezkanaal opnieuw heeft uitgegraven en omdat hij de in Palestina teruggekeerde joden toestond hun herbouw van Jehovah’s heiligdom in Jeruzalem, ondanks goddeloze, vijandelijke tegenstand, te voltooien. — Ezra 4:1-5, 24; 5:1 tot en met 6:15.
7. Hoe wordt er in het boek Esther over de opvolger van de Pers Darius I gesproken?
7 Getuigend van de grootheid van het rijk wordt over Darius’ opvolger, Xerxes I, in de Heilige Schrift gesproken als „Ahasveros, die over honderd zeven en twintig gewesten van Indië tot Ethiopië regeerde”. — Esther 1:1.
8. Welk dier in Daniëls gezicht stormde op de ram los, en wat gebeurde er met zijn opvallende horen?
8 Ter rechtvaardiging van Jehovah’s profetieën stond er te bestemder tijd een succesvolle uitdager van de heerschappij die de Perzische wereldmacht over de aarde voerde, op. Dat zelfs koning Darius I in 490 v. Chr. bij Marathon, Griekenland, door de Grieken werd verslagen, vormde hier lang tevoren reeds een aanwijzing voor. Uit de wijze waarop Daniël zijn gezicht verder uiteenzet, blijkt dat Daniël niet slechts een nederlaag, maar een totale omverwerping voorzag: „Maar terwijl ik nauwkeurig acht gaf, zie, daar kwam een geitebok van uit het Westen over de gehele aarde zonder de aarde aan te raken; en de bok had een opvallenden horen tussen zijn ogen. En hij kwam tot den ram met de twee horens, dien ik voor den stroom had zien staan, en rende op hem toe in zijn grimmige kracht; ik zag, dat hij tot vlak bij den ram kwam; verbitterd stiet hij den ram, brak zijn beide horens, en er was geen kracht in den ram om tegen hem stand te houden; hij wierp hem ter aarde en vertrad hem, en er was niemand die den ram uit zijn macht redde. De geitebok nu maakte zich bovenmate groot, maar toen hij machtig werd, brak de grote horen af, en vier opvallende horens rezen in diens plaats op, naar de vier windstreken des hemels.” — Dan. 8:5-8.
9. Welke uitleg gaf de engel Gabriël aan de bok en zijn opvallende horen?
9 Voor de geïnspireerde uitleg van dit profetische gezicht moeten wij wederom luisteren naar wat de engel Gabriël tot Daniël zei: „De harige geitebok [doelt] op den koning van Griekenland, en de grote horen die tussen zijn ogen stond, dat is de eerste koning. En dat die afbrak en er vier in zijn plaats kwamen te staan: vier koninkrijken zullen uit het volk ontstaan, doch zonder zijn kracht.” — Dan. 8:21, 22.
10. Wanneer viel Alexander Klein-Azië binnen, en met wat voor strijdkrachten, en waar behaalde hij zijn eerste overwinning over de strijdkrachten van koning Darius III?
10 In 336 v. Chr. werd die laatste koning van het Perzische rijk, Darius III (Codomannus), gekroond. In dat zelfde jaar werd Alexander in Macedonië, dat reeds lang voordien in 479 v. Chr. van de Perzen was bevrijd doordat de Perzen bij Plataeae werden verslagen, tot koning gekroond. Alexander besloot de plannen van zijn vader, Filippus II van Macedonië, ten uitvoer te brengen. Filippus II had de Macedonische falanx georganiseerd, terwijl hij bovendien door de cavalerie charges op de flank van de vijand liet uitvoeren. Zijn zoon Alexander stak, na Griekenland onderworpen te hebben, in de lente van 334 v. Chr. de nauwe straat van de Dardanellen (in de oudheid Hellespont genoemd) over en kwam zo in Klein-Azië. 30.000 zwaar bewapende soldaten vergezelden hem te voet ten einde zijn falanxen te vormen, plus nog 5000 ruiters — soldaten die oorspronkelijk vele Griekse dialecten spraken en het algemene (koinè) Grieks ontwikkelden, in welke taal later de christelijke Griekse Geschriften werden geschreven. Met de snelheid van een luipaard die met vier vleugels als van vogels is toegerust, ja, met de snelheid van de geitebok die de aarde niet scheen aan te raken toen hij op de symbolische ram afstormde, trok Alexander met zijn strijdkrachten door de gebieden van het Perzische Rijk, dat vijftig maal zo groot als zijn eigen koninkrijk was. Bij de rivier Granicus won hij zijn eerste veldslag tegen de strijdkrachten van koning Darius III. Alexander rukte echter voort, veroverend en om te veroveren, terwijl hij in Klein-Azië de ene stad na de andere in bezit nam.
11. Welke andere krijgsverrichtingen bracht Alexander op zijn naam voordat hij de Pendsjaab van India bereikte?
11 Toen hij zich in zuidelijke richting naar Egypte begaf, vernietigde hij na een beleg van zeven maanden de op een eiland gelegen stad Tyrus. Vervolgens trok hij Jeruzalem binnen. Nadat Egypte voor hem was gevallen, stichtte hij daar in 332 v. Chr. de stad die naar zijn naam is genoemd, Alexandrië, welke de grootste stad uit de oudheid in het Hellenistische gebied werd. Bij Gaugamela, niet ver van de ruïnes van het in de oudheid aan de rivier de Tigris gelegen Ninevé, bracht Alexander het Perzische leger een totale nederlaag toe en joeg hij Darius III op de vlucht. Ook de stad Babylon viel voor hem (331 v. Chr.). Toen hij in 328 v. Chr. Balkh — in het huidige Afghanistan — bereikte, had hij het Perzische Rijk volledig geannexeerd. Verlangend zijn gebied tot aan de Stille Zuidzee te doen reiken, rukte hij voort tot in de Pendsjaab van India, maar hij kwam niet verder dan de rivier de Satledsj (327-326 v. Chr.). Wegens vermoeidheid en heimwee van zijn troepen verkoos hij nu naar het westen terug te keren.
12. Hoe werd de „grote horen” van de symbolische geitebok afgebroken, en hoe rezen er in plaats daarvan vier horens naar de vier windstreken op?
12 Er kan waarlijk worden gezegd dat de symbolische geitebok zich in Alexander de Grote ’bovenmate groot maakte’. Van de grens van India keerde Alexander terug naar Babylon, met de gedachte Babylon tot de voornaamste hoofdstad van zijn rijk te maken. In dit opzicht waren de bijbelprofetieën het niet met hem eens. In Babylon kreeg hij malaria, maar hij bleef dusdanig feestvieren en drinken dat hij in 323 v. Chr. plotseling op drieëndertigjarige leeftijd stierf. Aldus werd de symbolische „grote horen” van de geitebok, die de „eerste koning” was, afgebroken. In plaats van de gebroken horen (Alexander) rezen er vier symbolische horens op, maar niet in de vorm van Alexanders natuurlijke opvolgers. Omstreeks het jaar 301 v. Chr. hadden vier van Alexanders generaals zich de macht toegeëigend, namelijk generaal Ptolemaeus Lagi in Egypte en Palestina, generaal Seleukos Nicator in Mesopotamië en Syrië, generaal Cassander in Macedonië en Griekenland en generaal Lysimachos in Thracië en Klein-Azië. De vier symbolische horens oefenden macht uit „naar de vier windstreken des hemels”, het zuiden, het noorden, het westen en het oosten. Nu verschenen de profetische „koning van het noorden” en „koning van het zuiden” op het internationale toneel.
13. Wat zag Daniël vervolgens in het visioen, hetgeen hem ontzette?
13 Wat Daniël vervolgens in het gezicht zag, verbaasde of ontzette hem. Hij zag meer dan het opkomen van de vier horens, want hij voegt eraan toe: „Uit één daarvan kwam een kleine horen te voorschijn, die buitengewoon groot werd, tegen het zuiden, en tegen het oosten en tegen het schitterende land [het sieraadland]. En zijn grootheid reikte zelfs tot aan het heir des hemels; en hij wierp sommige van het heir en van de sterren [sommige van het heir der sterren, RS] ter aarde en vertrapte ze. Ja, zelfs tegen de vorst van het heir maakte hij zich groot; het voortdurende brandoffer werd van hem weggenomen en de plaats van zijn heiligdom werd neergeworpen. Te zamen met het voortdurende brandoffer werd het heir er door overtreding aan overgegeven; hij wierp waarheid ter aarde en was voorspoedig in wat hij bewerkte” (Dan. 8:9-12, Jewish Publication Soc.). Wie is deze „kleine horen” die Jehovah God uitdaagde?
14. Welke uiteenzetting gaf de engel Gabriël vervolgens van het opstaan en de gedragslijn van de „kleine horen”?
14 Nadat de engel Gabriël de „vier horens” heeft verklaard, zegt hij: „In het laatst van hun koningschap, als de boosdoeners de maat hebben volgemaakt, zal er een koning opstaan, hard van aangezicht en bedreven in listen. En zijn kracht zal sterk zijn — maar niet door eigen kracht — en op ontstellende wijze zal hij verderf brengen, en wat hij onderneemt zal hem gelukken; machtigen zal hij verderven, ook het volk der heiligen. En door zijn sluwheid zal hij het bedrog dat hij aanwendt, doen gelukken; hij zal zich in zijn hart verheffen, en onverhoeds velen verderven. Ook tegen den Vorst der vorsten zal hij optreden, doch zonder mensenhanden zal hij vernietigd worden.” — Dan. 8:23-25.
15. In welke tijd plaatst de profetie het opstaan van de symbolische „kleine horen”, en met wat in de voorzegde tijd komt dit overeen?
15 De symbolische „kleine horen” staat in het laatst van de regeringen van Alexanders opvolgers op, wanneer de boosdoeners tegen Jehovah God tot hun einde komen. Hierdoor wordt de tijd voor het opstaan van de „kleine horen” in recente eeuwen, vóór 1914 n. Chr., geplaatst. Welke symbolische horen is klein begonnen maar tegen het zuiden, het oosten en het „sieraadland”, zoals wij in de heilige Schrift kunnen lezen, buitengewoon groot geworden? Welke „koning” of heersende macht met een hard of moedig aangezicht is opgestaan en heeft in de laatste eeuwen een geweldige macht uitgeoefend? De zevende wereldmacht die in de bijbelse profetieën is voorzegd, namelijk de Anglo-Amerikaanse dualistische wereldmacht.
16. Door welke westelijke macht werden de keizerlijke zetels van Alexanders opvolgers tot provincies gemaakt, hetgeen de weg tot het opstaan van de „kleine horen” baande, en in welke volgorde?
16 Hoe ontstond deze horen uit een van de horens die de door Alexanders vier generaals opgerichte koningschappen afbeeldden? In 298 v. Chr. eindigde de manlijke lijn van generaal Cassander in Macedonië en Griekenland. Dertien jaar later nam generaal Lysimachos, die het bewind over het aangrenzende Thracië en Klein-Azië voerde, het Europese deel van het Macedonische rijk in bezit. Aldus verdween een van de rijken van Alexanders opvolgers. In 168 v. Chr. werd Macedonië afhankelijk van de opkomende politieke macht Rome en in 146 v. Chr. werd het tot een provincie van Rome gemaakt. In 64 v. Chr. werd Syrië, de zetel van het rijk van generaal Seleukos Nicator, tot een Romeinse provincie gemaakt en in 30 v. Chr. werd Egypte, de keizerlijke zetel van generaal Ptolemaeus Lagi, een Romeinse provincie.
17. Wanneer onderwierpen de Romeinen Brittannië, wie maakte dit land voor een kort tijdsbestek tot een onafhankelijke staat en werd de vader van zijn zeemacht, en wanneer verlieten de Romeinen Brittannië?
17 Terwijl de Romeinse agressieve macht deze Hellenistische rijken van de Griekse vijfde wereldmacht opslokte, viel ze Brittannië binnen. Toen Julius Caesar zich op de invasie voorbereidde, moest hij een grote vloot met inbegrip van een Brits contingent schepen vernietigen. Omstreeks het begin van de derde eeuw n. Chr. werd het zuidelijke deel van Brittannië onderworpen en in Romeinse provincies verdeeld. De Romeinse keizer Septimius Severus voltooide aldaar de bouw van zijn muur en stierf in 211 n. Chr. te York in Brittannië. Tegen het einde van die eeuw stak generaal Carausius, een luitenant van de Romeinse keizer Maximianus, naar Brittannië over en riep zich na de troon van Brittannië overweldigd te hebben, tot Augustus (keizer) uit. Nadat Carausius de Romeinse vloot die hem ter bestraffing werd gezonden, had verslagen, moest Rome zijn keizerlijke positie wel erkennen. „Zeven jaar heeft hij het land goed geregeerd, waarna hij in 293 n. Chr. werd vermoord. Hij maakte Brittannië tot een onafhankelijke staat en werd terloops de ’vader van de Britse Zeemacht’.”a Drie jaar later heroverde keizer Constantius Brittannië, en in 306 (n. Chr.) stierf hij eveneens te York in Brittannië. De Romeinen waren de eersten die de afbeelding van Brittannië op geldstukken aanbrachten. In de vijfde eeuw begonnen de Romeinen zich geleidelijk aan uit Brittannië terug te trekken, en omstreeks 436 n. Chr. hadden zij Brittannië verlaten.
[Voetnoten]
a The Encyclopedia Americana, Deel 13, bladzijde 322b.