Is er een vagevuur?
HET denkbeeld van het vagevuur is een rooms-katholieke leerstelling. In de geloofsbelijdenis van paus Pius IV werd er de volgende definitie van gegeven: „Ik blijf voortdurend van mening dat er een vagevuur is, en dat de zich daarin bevindende zielen door de smeekbeden der gelovigen worden geholpen”.
Ten behoeve van hen die niet met dit dogma op de hoogte zijn, zouden wij het in het kort als volgt willen samenvatten: Dat, wanneer een katholiek in dagelijkse zonde sterft, hij in werkelijkheid niet dood is, maar dat zijn ziel zich bewust ophoudt in een plaats van tijdelijke pijniging, „vagevuur” genaamd, dat de duur van zijn pijniging in het vagevuur kan worden verkort en dat de daarin verkerende ziel door smekingen, of gebeden, en offers van de levenden geholpen kan worden.
Wil de leerstelling van het vagevuur waar zijn, dan moet er uit Gods Woord, de bijbel, blijken 1. dat elke mens een ziel bezit, afgescheiden en afscheidelijk van het lichaam; 2. dat er geen dood van de menselijke ziel of het schepsel bestaat, omdat alleen het lichaam sterft en de ziel blijft voortleven; 3. dat de menselijke doden zich bewust in een andere wereld bevinden; en 4. dat zij die in een vagevuur verblijven door middel van financiële bijdragen van hun vrienden op aarde die hiervoor gebeden laten opzenden en missen laten opdragen, geholpen en bijgestaan kunnen worden.
Leert de bijbel dat de mens een afzonderlijke ziel heeft, die zich bij de dood van het lichaam kan losmaken? Neen! Volgens de bijbelse definitie is de ziel zowel het menselijke schepsel zelf als het bewuste, ademende bestaan waarin hij zich tijdens zijn leven verheugt. De bijbel leert dat de mens een ziel IS. In Genesis 2:7 (SV) lezen wij: „De HERE God had den mens geformeerd uit het stof der aarde, en in zijn neusgaten geblazen den adem des levens; alzo werd de mens tot een levende ziel”. Het menselijke lichaam en de adem die God in zijn neusgaten blies ten einde het lichaam tot leven te wekken, vormden dus samen de ziel, het levende schepsel. Het woord „ziel” heeft eveneens betrekking op het bewuste, ademende bestaan van een levend schepsel, maar ze is in geen geval een mysterieus onsterfelijk iets in de mens wat voortleeft.
Is het waar dat het lichaam sterft en de ziel blijft voortbestaan? Neen! Heidense natiën die ’aan boze geesten [demonen], en niet aan God offeren’, leren dat er zich in het menselijke lichaam een onsterfelijke ziel bevindt. Zulk een leerstelling is van de Duivel (1 Kor. 10:20). Jezus zei terecht van hem: „Hij is een leugenaar en de vader der leugen”. Waarom? Omdat de zondige ziel sterft. In Ezechiël 18:4, 20 staat: „De ziel die zondigt, die zal sterven”. God zei tot de „levende ziel” Adam: „Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren”. — Joh. 8:44; Gen. 3:19.
Heeft de ziel, nadat de mens is gestorven, nog ergens een bewust bestaan? Neen! De levende ziel of het schepsel leeft bewust; en wanneer een mens of ziel sterft, houdt zijn ademende, bewuste bestaan op. Dit is de onaanvechtbare bijbelse waarheid: „De levenden weten tenminste, dat zij sterven moeten, maar de doden weten niets” (Pred. 9:5). De dode heeft niet ergens nog gedachten: „Gaat zijn adem uit, dan keert hij weder tot zijn aarde, te dien dage vergaan zijn plannen”. Wanneer er geen bewust bestaan en geen gedachten meer zijn, is er ook geen pijn of lijden, met andere woorden, geen vagevuur. — Ps. 146:4.
Het is bij alle katholieken goed bekend dat er door de geestelijken voortdurend om geld wordt gevraagd en door hen in ontvangst wordt genomen doordat dezen beweren dat dit wordt gebruikt om ten behoeve van hen die volgens zeggen in het vagevuur verkeren, missen op te dragen en gebeden op te zenden. Miljoenen oprechte, hardwerkende mensen hebben aan deze verzoeken van de geestelijken voldaan en hebben kolossale bedragen geschonken ten einde hun verwanten en vrienden van wie zij dachten dat zij zich in het vagevuur ophielden, te helpen. Zullen dergelijke bijdragen en gebeden de doden helpen of hun verblijf in het vagevuur verkorten? In het geheel niet; en wel omdat er geen vagevuur is en niemand van hen zich dus in zulk een plaats kan bevinden. Noch Jezus noch zijn apostelen hebben ooit te kennen gegeven dat doden in een vagevuur zijn. Jezus zei daarentegen: „Verwondert u hierover niet, want de ure komt, dat allen, die in de graven zijn, naar zijn stem zullen horen, en zij zullen uitgaan, wie het goede gedaan hebben, tot de opstanding ten leven, wie het kwade bedreven hebben, tot de opstanding ten oordeel” (Joh. 5:28, 29). De doden wachten op een opstanding. Zij worden niet in een vagevuur gepijnigd en evenmin wachten zij op het opdragen van missen.
Nergens in welke katholieke bijbelvertaling dan ook wordt het vagevuur zelfs maar bij name genoemd. Geen enkele schriftuurplaats vermeldt dat er zich een ziel in het vagevuur bevindt. Wie is dan op het idee van een vagevuur gekomen? In de jaren 590 tot en met 604 was Gregorius, bekend als „Gregorius de Grote”, paus van de Rooms-Katholieke Kerk. Hij was de eerste die de leerstelling van het vagevuur invoerde en verklaarde dat het een vurige plaats was om de zielen te folteren. Onder het opschrift „Vagevuur”, wordt er in deel VIII van de McClintock and Strong Cyclopædia gezegd: „Welke zienswijzen enkele Kerkvaders ook over het onderwerp gehad mogen hebben, als leerstelling was het de eerste 600 jaar bij de Christelijke Kerk onbekend, en pas in de 10de eeuw schijnt het tot de artikelen des geloofs te zijn gaan behoren. . . . Op de in 1875 te Bonn gehouden conferentie van oud-katholieken zei Doellinger dat ’het vagevuur, totdat Gregorius de Grote het invoerde als een wegbranden van zonden, zowel in het Oosten als in het Westen een ongekende gedachte vormde. . . . Gregorius de Grote voegde er het denkbeeld van een folterend vuur aan toe’”. — Uitgave van 1879.
De leerstelling van het vagevuur vindt alleen ondersteuning in de opvattingen en de interpretatie van religieuze personen die eeuwen geleden leefden en die door hun aanhangers „vader” werden genoemd. Kardinaal Gibbons zei betreffende het vagevuur: „Dit is niet mijn interpretatie. Het is de eensgezinde stem van de Vaders der Christenheid”. Vormt het feit dat religieuze personen eeuwen geleden bepaalde dingen zoals een vagevuur onderwezen, enig bewijs voor het bestaan ervan? Met betrekking tot de waarde die men aan de overleveringen van religieuze „vaders” kan toekennen, antwoordt Jezus: „Zo hebt gij het woord Gods van kracht beroofd ter wille van uw overlevering. . . . Tevergeefs eren zij Mij, omdat zij leringen leren, die geboden van mensen zijn”. — Matth. 15:1-9.
De bijbelse waarheid omtrent de doden houdt het volgende in: De doden in de graven verkeren in een toestand van niet-bestaan. Gods belofte met betrekking tot deze mensen in de herinneringsgraven is dat zij uit de dood zullen worden opgewekt. Jezus Christus’ dood en opstanding vormen er een waarborg voor dat deze doden, zoals Jezus in Johannes 5:28, 29 zelf verzekerde, weer opgewekt zullen worden. Wanneer een van hen in een vagevuur zijn verblijf zou hebben gehad, zou Jezus hier stellig melding van hebben gemaakt. De opstanding betekent een terugkeer tot het leven. Indien het schepsel of de ziel in een vagevuur was geweest, waar hij bij bewustzijn pijn leed, zou hij levend zijn geweest. Indien hij levend was, zou er geen opstanding kunnen zijn, omdat een levend schepsel geen opstanding kan ontvangen. De religieuze leerstelling van het vagevuur maakt het Woord van God wat de opstanding van de doden betreft, tot iets wat krachteloos is. De gelukkige waarheid is dat er geen vagevuur bestaat en dat de opstanding Gods hoop voor de doden is.