Dienen waar de behoefte sterk wordt gevoeld
DE WACHTTOREN-artikelen met als titel „Mijn doel in het leven nastreven”, zijn voor mij altijd een grote bron van aanmoediging en een stimulans geweest. Wanneer ik las over de vorderingen die deze broeders en zusters in de waarheid maakten, over hun moed wanneer zij met hindernissen te kampen hadden en over hun volharding bij het nastreven van hun doel in het leven, genoot ik van hun ervaringen. Toch besefte ik pas volledig wat een hartverwarmende vreugde men in dit werk kan hebben toen ik persoonlijk ging dienen waar de behoefte sterk wordt gevoeld. Ik zal u er iets over vertellen.
Nadat ik de aansporende congreslezing „Dienen waar de behoefte sterk wordt gevoeld” had aangehoord, welke werd gevolgd door de brief van het Genootschap van 10 september 1957 aan alle gemeenten, met inbegrip van de gemeente in Canada waarvan ik deel uitmaakte, begon ik er ernstig over na te denken mijn bediening uit te breiden. Hoewel ik omstreeks die tijd trouwde, weerhield dit mij er niet van naar grotere terreinen van dienst te streven.
Eerst moesten wij bepalen waar de behoefte het sterkst werd gevoeld en elk vrij ogenblik besteedden wij aan het doorsnuffelen van de berichten in het Yearbook en de uitgave van De Wachttoren en Ontwaakt!, om nog maar te zwijgen over de vele lunchpauzes die wij in bibliotheken en andere informatiecentrums doorbrachten. Nadat wij, zoals was aangeraden, drie landen hadden uitgekozen, stelden wij het bijkantoor van onze plannen op de hoogte. Er kwam onmiddellijk antwoord, vergezeld van vele nuttige inlichtingen, onder andere de namen van firma’s waarbij ik misschien in dienst zou kunnen treden.
De dagen en weken vlogen voorbij en onze correspondentiemap werd steeds dikker. Ons enthousiasme werd zwaar op de proef gesteld en onze stemming werd beter en verslechterde weer wanneer er antwoorden kwamen in de zin van: „Geen betrekking beschikbaar”; „U voldoet niet aan onze vereisten” en „Wij raden u aan te blijven waar u bent.” Hoewel wij vele malen werden teleurgesteld, werd onze vastberadenheid steeds groter.
Satan maakte ook van andere middelen gebruik om ons van ons voornemen onze dienst voor Jehovah uit te breiden, af te brengen. Toen ik het dienen waar de behoefte sterk wordt gevoeld, begon te overwegen, bood mijn werkgever, die op dat moment nog niets van mijn plannen afwist, mij een speciale opleiding aan die promotie, een salarisverhoging en een veilige toekomst in de zakenwereld tot gevolg zou hebben. Het was een verleidelijk aanbod, maar ik was vastbesloten Jehovah te dienen op de plaats waar dit het hardst nodig was en daarom vertelde ik hem vriendelijk maar vastberaden waarom ik dit aanbod niet kon aanvaarden. Hij trachtte mij ervan te overtuigen dat ik een prachtige toekomst verspeelde. Na echter uitgelegd te hebben waarom de bediening de enige waardevolle carrière is en de loopbaan die ik had gekozen, bracht ik het gesprek tot een hoogtepunt door mijn ontslag in te dienen, dat binnen zes maanden van kracht zou worden. Het was een prachtige gelegenheid om mijn zakenrelaties van de afgelopen twintig jaar een getuigenis te geven.
Ondertussen hadden wij ons doel bepaald — Serawak, een deel van Noord-Borneo, waar twee zendelingen een zeer kleine gemeente hadden opgericht; dit was beslist een gebied waar hulp nodig was. Tot dusver hadden wij nog niets definitiefs geregeld op het gebied van werelds werk, maar wij waren ervan overtuigd dat het kleine inkomen dat wij genoten, plus wat wij gespaard hadden, ons in staat zou stellen ten minste een jaar in het buitenland te blijven; en met Jehovah’s hulp zou er in die tijd veel tot stand gebracht kunnen worden.
Terwijl wij aan het plannen maken waren, gaf een zuster die weduwe was geworden de wens te kennen in het buitenland te gaan dienen. Zij was niet zo heel jong meer, maar „vurig van geest” en zij had twaalf jaar ervaring als pionierster. Zij dacht dat dienst in het buitenland voor haar uitgesloten was, daar zij de leeftijd om op Gilead toegelaten te worden, reeds lang achter de rug had. U kunt zich indenken hoe blij zij was toen wij haar uitnodigden mee te gaan. Zonder verder uitstel werden de laatste regelingen getroffen.
OP WEG NAAR HET VERRE OOSTEN
De 16de oktober 1958 brak als een mooie en heldere dag over New York aan — dat weten wij doordat wij te opgewonden waren om te slapen! Na het ontbijt gingen wij op weg naar de kaden van Brooklyn. Op het schip heerste de normale drukte die aan het vertrek voorafgaat. Tegen vijf uur werd de laatste tros losgegooid, en daar gingen wij. Het was wel moeilijk om onze familie en kennissen achter te laten, maar kijkend in de richting die het schip volgde, vertrokken wij om te dienen waar de behoefte groter was, in het Verre Oosten.
De eerste paar dagen op zee rustten wij uit van de grote drukte van ons vertrek, wij maakten kennis met de acht andere passagiers en worstelden met zeeziekte. De eerste haven die wij aandeden, was Alexandrië in Egypte. Het schip zou ongeveer vierentwintig uur moeten dokken, dus alle passagiers maakten zich gereed om aan land te gaan. De meesten gingen de stad bekijken, maar wij verlangden meer naar het gezelschap van onze geestelijke broeders, en wij zouden trachten in de korte tijd die wij tot onze beschikking hadden, met hen in contact te komen.
Toen het schip die heldere zondagochtend aanmeerde, stonden wij bij de loopplank klaar om aan wal te gaan. Na de inklaring door de douane holden wij naar de dichtstbijzijnde telefoon. Wat dankbaar waren wij dat wij met de bijkantoordienaar konden spreken! Met zijn hulp waren wij al spoedig in de Koninkrijkszaal. Hoewel het bord op de zaal in het voor ons onbekende Arabisch was geschreven, was het gemakkelijk te herkennen en voor ons betekende het „Welkom”. Na op de bel gedrukt te hebben, werden wij hartelijk begroet door de stadsdienaar en de anderen die druk bezig waren met de toebereidselen voor het podium voor het aanstaande congres.
Wat een vreugde was het kennis te maken met die broeders van vele verschillende nationale groeperingen; hun stevige handdruk en warme glimlach overbrugden de taalgrens zo gemakkelijk! Niets kon hen ervan afbrengen ons zo gastvrij mogelijk te onthalen. Wij gebruikten de lunch bij een van de zusters thuis, en daar proefden wij voor de eerste maal enkele verrukkelijke Egyptische gerechten. Na nog enige tijd bij dit theocratische gezin gebleven te zijn, werden wij meegenomen naar enkele van de prachtige parken en andere interessante plekjes van de stad. Wij keerden naar de Koninkrijkszaal terug om er de normale Wachttoren-studie bij te wonen die in drie talen wordt gehouden: in het Grieks, Arabisch en Frans. Doordat wij in Montreal hadden gediend, kenden wij wat Frans en daarom waren wij in staat de studie in die taal te volgen. Zowel voor als na de studie begaven wij ons onder de ruim 120 broeders die daar aanwezig waren. Het viel ons op dat zij niet slechts op tijd binnenkomen, maar er reeds een half uur van tevoren zijn en nog lang nablijven om van de omgang met hun broeders te genieten. Na een rustig avondeten met een groepje broeders, aanvaardden wij de terugtocht naar het schip. Het is moeilijk woorden te vinden voor de versterkende uitwerking die dit korte contact op ons had. Het was een van de vele zegeningen die wij zouden genieten omdat wij de wens koesterden te dienen waar de behoefte sterker wordt gevoeld.
Na ons vertrek uit Alexandrië stopten wij nog even in Port Saïd en Suez voordat wij de Rode Zee binnenvoeren, waar Mozes de Israëlieten doorheen leidde. Te Djeddah in Arabië zagen wij mohammedaanse pelgrims op hun tocht naar Mekka, die zij eenmaal in hun leven maken. Te Port Soedan zagen wij de Soedannegers met hun bossen touwachtig, ruig haar. Na een korte onderbreking in het op een rotsachtig schiereiland gelegen Aden, gingen wij in oostelijke richting verder, naar de Indische Oceaan.
ONDERBREKING IN SINGAPORE
De reis liep snel ten einde. Het geratel van de neervallende ankerketting was nog maar nauwelijks weggestorven of er stond reeds een groepje broeders uit Singapore aan boord van het schip om ons te verwelkomen. Wat waren wij blij de kennismaking met de bijkantoordienaar en zijn vrouw, die wij op de internationale ’Goddelijke wil’-vergadering in New York hadden ontmoet, te hernieuwen, en door de warmte die er van de begroeting van onze nieuwe Chinese broeders en zusters uitging, voelden wij ons onmiddellijk thuis! Bereidwillige handen namen onze bagage over en korte tijd later hadden wij, na een maand op zee, weer vaste grond onder de voeten.
Voor de duur van ons verblijf daar werden wij niet zozeer ondergebracht als wel opgenomen in het gezin van een plaatselijke zuster. Wat waren die mensen vriendelijk en liefdevol! Nooit zal ik de verschrikte trek op het gezicht van de zusters vergeten toen zij tijdens het avondeten die eerste avond naar het plafond keken en daar kleine hagedis-achtige diertjes om de lampen zagen rennen die zich te goed deden aan de insekten. Wij beseften al spoedig hoe nuttig ze zijn en accepteerden ze als een onderdeel van het meubilair in het Verre Oosten.
Onze dagen waren volledig bezet daar wij deelden in de dienstvoorrechten en gingen beseffen wat een grote behoefte er bestond aan rijpe verkondigers die voor de vele personen van goede wil zouden kunnen zorgen. Misschien begrijpt u beter hoe dringend noodzakelijk dit naar onze mening was, wanneer ik vertel dat wij die maand, in plaats van de normale vijfenzeventig uur als vakantiepioniers voor twee weken, 120 uur in de velddienst doorbrachten, nog afgezien van de aanzienlijke hoeveelheid tijd die wij aan de voorbereidingen voor de aanstaande districtsvergadering besteedden.
De band van liefde met onze broeders en zusters werd steeds sterker, totdat het was alsof wij hen ons hele leven hadden gekend. Toen de vergadering voorbij was, was voor ons de tijd aangebroken om de reis naar Serawak voort te zetten. Na een laatste bijeenkomst met onze broeders, begonnen wij aan het sluitstuk van onze reis. Zo wij ooit al enige aarzeling hadden gevoeld, deze was reeds lang verdwenen en wij zagen, geestelijk gesterkt door de theocratische omgang, vol verlangen uit naar de voorrechten die ons nog wachtten.
DIENST IN SERAWAK
Reeds kort na onze aankomst slaagden wij erin een comfortabele woning te vinden en het was maar een kwestie van dagen voordat wij, toen wij ons bij de twee enthousiaste zendelingen hadden aangesloten, de opwinding van het getuigenis geven in grotendeels maagdelijk gebied begonnen te smaken. Stelt u zich het toneeltje eens voor als u wilt. De mensen informeren naar Jehovah. De donkere hoofden knikken instemmend wanneer er schriftuurlijke antwoorden worden gegeven; er trekt een begrijpende glimlach over hun gezicht en zij aanvaarden de bijbelse lectuur gewillig.
Wij hadden wel eens van tropische stortregens gehoord, maar men moet ze meegemaakt hebben om te beseffen wat het is. Op een avond trokken wij er middenin een dichte bui na het invallen van de duisternis op uit om een gezinsbijbelstudie bij te wonen en bij aankomst ontdekten wij dat het huis alleen kon worden bereikt wanneer wij over een 225 meter lang, hoger gelegen plankier liepen. Met een zaklantaarn in mijn ene en een paraplu in mijn andere hand, en een aktentas onder mijn arm geklemd, wankelden wij verder totdat wij bij het huis aankwamen. Na een prettige studie bij het licht van door de wind uiteengewaaide vlammen van een gebroken olielamp, werden er nog veel meer bijbelse vragen gesteld en beantwoord voordat wij vertrokken. Buiten regende het nog steeds en er had zich een klein meer gevormd. Voordat wij weggingen, deden wij onze schoenen en kousen uit, wij trokken onze pantalon en rokken zo hoog mogelijk op en liepen voetje voor voetje over het nu onder water staande plankier naar de weg.
Hoe meer wij onder de mensen in de buurt werkten, des te beter wij hen konden begrijpen en des te meer wij van hen gingen houden. Het was niet moeilijk lectuur te verspreiden en binnen korte tijd waren er nog maar weinig huizen in onze onmiddellijke omgeving waar niet wat lectuur aanwezig was. Ook was het gemakkelijk studiën op te richten — vele reeds bij het eerste bezoek. Wij vertoonden de films van het Genootschap in zalen, in particuliere woningen, in ziekenhuizen en zelfs in een leprozenkolonie, met een gemiddelde van honderd toeschouwers op de dertien vertoningen. Er waren al spoedig resultaten te zien. Het bezoek op de Wachttoren-studie steeg van zes tot tien en twaalf en toen er een begin werd gemaakt met een regelmatig programma van openbare vergaderingen, steeg het aantal aanwezigen tot vijftien, met hoogtepunten van twintig of meer — alles in nog geen zes maanden tijd.
Een van de zendelingen ontving een brief van een Chinees schoolmeisje dat onder de indruk was gekomen van wat zij had gezien in een van de films van het Genootschap. Hoewel haar ouders boeddhisten waren, ’voelde zij zich tot het „goede nieuws” aangetrokken en wilde zij er meer over weten’, zo verklaarde zij. Er werden snel regelingen getroffen voor een studie en het duurde niet lang of deze tiener bezocht de vergaderingen en had een geregeld aandeel aan de velddienst; zij bewees waardevolle diensten bij het benaderen van Chinees sprekende bewoners.
Bij een andere huisbijbelstudie kwam een vriend van de heer des huizes plotseling een bezoek brengen en toen hij werd uitgenodigd aan de studie deel te nemen, gaf hij bereidwillig aan de invitatie gehoor. Hoewel de oorspronkelijke studie werd afgebroken, ging deze naar de waarheid hongerende man door en begon hij, zelfs nog voordat hij de brochure helemaal had doorgenomen, de Wachttoren-studie te bezoeken en commentaar te geven, ofschoon dit voor hem betekende dat hij in de verschroeiende hitte of de stromende regen ruim tweeëntwintig kilometer moest fietsen.
Natuurlijk ging onze activiteit niet onopgemerkt aan de andere religieuze missies voorbij, vooral niet toen velen van hun leerlingen zich tot ons wenden om een antwoord op hun bijbelse vragen te krijgen. Er werd een intimidatie-campagne ingezet. Hoewel sommigen met hun studiën ophielden, zetten anderen door. Daarna werd er druk uitgeoefend op de politieke elementen, met als gevolg dat onze visa werden ingetrokken. Wij deden een beroep op de autoriteiten deze kwestie opnieuw in overweging te nemen, maar dit beroep was tot dovemans oren gericht. Wij waren gedwongen onze toewijzing te verlaten.
Toen ons schip van de kade vertrok, waren velen van onze pas gevonden vrienden aanwezig om hun waardering voor de hulp die hun was verleend, tot uitdrukking te brengen. Wij hebben vaak lang en ernstig voor hen gebeden en Jehovah heeft hen niet in de steek gelaten. Per post hebben wij vernomen dat de sterkeren veel doen om de anderen te helpen en dat de Wachttoren-studie regelmatig wordt gehouden. Ondanks de pogingen van de valse herders om de goddelijke wil te weerstaan, is Jehovah’s arm niet verkort en zij die de juiste Herder blijven volgen, zullen leven in de nieuwe wereld verwerven.
Hoewel wij gedwongen waren Serawak te verlaten — met ons dochtertje van drie maanden dat kort na onze aankomst was geboren — was ons verlangen om te dienen waar de behoefte sterk wordt gevoeld, niet verminderd. Er leven nog miljoenen anderen in dit deel van de wereld; wij waren van mening dat dit ook voor ons mogelijk was. Wij willen dáár wonen, waar de behoefte aan hulp het grootst is. Al spoedig stond de mogelijkheid voor ons open een ander gebied van dien aard te betreden — de Maleise Federatie.
Sinds onze aankomst in deze nieuwe toewijzing zijn wij in de gelegenheid gesteld het voorrecht van de speciale-pioniersdienst te genieten, en wij zijn er dankbaar voor. Wij zijn nu al jaren in een buitenlands gebied en door ons volkomen door de bediening in beslag te laten nemen, hebben wij bescherming gevonden tegen het werkelijk grote gevaar dat het materialisme en de andere euvelen van Satans wereld vormen. Ons kleine inkomen en ons spaargeld zijn gebleken als het brood en de vissen te zijn die Jezus gebruikte om de menigte te voeden; wij hebben ruimschoots voldoende om in ons onderhoud te voorzien. Wat heeft Jehovah ons rijkelijk gezegend! Wat zijn wij blij dat wij gehoor hebben gegeven aan Zijn oproep om te gaan dienen waar de nood het sterkst wordt gevoeld! — Ingezonden.