De verkondiging van het „woord des levens” in een stervende wereld
1. Hoe wordt er thans een boodschap betreffende het in leven blijven van de mens verkondigd, en waar wordt deze boodschap aangetroffen?
NAAR de verklaringen van militaristen, wetenschapsmensen en economen te oordelen, gaat het thans om het in leven blijven van het menselijke geslacht. Hoe verontrustend de verklaring van hun verschillende soorten van angst ook mag zijn, er wordt thans een gezaghebbende boodschap betreffende het in leven blijven van de mens bekendgemaakt. Er zijn nu dus mensen die erin geloven dat het menselijke geslacht in leven zal blijven. Deze weinigen, met een dergelijk opmerkenswaardig geloof, worden thans overal gehoord. Zij maken het „woord des levens” wijd en zijd bekend. Dat levengevende woord is in de bijbel vervat, dat het Woord van de Bron des levens, Jehovah God, is.
2. (a) Met welke verspreiding zou het verkondigen van het „woord des levens” redelijkerwijs vergezeld gaan? (b) Hoe wordt een dergelijke verspreiding door de inleiding van Jakobus’ brief en de tijd dat hij deze schreef, te kennen gegeven?
2 Aangezien het „woord des levens” op de bladzijden van de bijbel kan worden aangetroffen, zou het verkondigen van het „woord des levens” redelijkerwijs met het uitgeven en verspreiden van de bijbel vergezeld gaan. Zoals door verscheidene in de bijbel opgetekende profetieën wordt aangetoond, was dit Boek ertoe bestemd om naar alle delen der aarde verspreid te worden. Toen de discipel Jakobus aan de symbolische „twaalf stammen” van het christelijke Israël schreef, begon hij zijn brief bijvoorbeeld door te zeggen: „Jakobus, een dienstknecht van God en van den Here Jezus Christus, groet de twaalf stammen in de verstrooiing” (Jak. 1:1). Hoe ver waren de „stammen” tegen die tijd reeds verstrooid, vooral wanneer Jakobus zijn brief omstreeks 60 n. Chr. schreef, of ongeveer zevenentwintig jaar nadat de heilige geest op de dag van het pinksterfeest te Jeruzalem was uitgestort? Op die dag werden ongeveer drieduizend joden en proselieten bekeerd om Jezus als Heer en Meester en als de Messias of Christus, de Zoon van God, te erkennen; en volgens Handelingen 2:5-11 waren zij „uit alle volken onder den hemel” afkomstig, uit Parthië, Medië, Elam, Mesopotamië, Kappadócië, Pontus, Asia, Frygië, Egypte, Libië, Rome, Kreta en Arabië. Toen deze bekeerlingen na het pinksterfeest Jeruzalem verlieten, gingen zij naar deze verre delen der aarde terug. Om al deze gelovigen van de geestelijke „twaalf stammen” Israëls te bereiken, moest Jakobus’ brief overgeschreven worden en op grote schaal worden verspreid.
3. (a) Waarom moest de brief aan de Hebreeën in een even groot gebied circuleren als die van Jakobus? (b) Waarom moest Petrus’ eerste brief worden doorgestuurd?
3 Zo werd het achtenvijftigste boek van de bijbel rechtstreeks aan de Hebreeën gericht, dat wil zeggen, aan de Hebreeuwse christenen, en om hen allen te bereiken, moest deze brief in een even groot gebied circuleren als Jakobus’ brief (Hebr. 1:1). De inleiding van de eerste brief van de apostel Petrus luidt: „Petrus, een apostel van Jezus Christus, aan de vreemdelingen, die in de verstrooiing zijn in Pontus, Galatië, Cappadócië, Asia en Bithynië, de uitverkorenen naar de voorkennis van God, den Vader” (1 Petr. 1:1, 2). Petrus’ brief moest dus worden doorgestuurd, en tenzij zijn oorspronkelijke brief langzaam van de ene gemeente aan de andere werd doorgegeven, moesten er kopieën van worden gemaakt die onder alle gemeenten welke in zijn inleiding worden genoemd, verspreid moesten worden.
4. (a) Waarom moest het laatste boek van de bijbel ook circuleren? (b) Hoe wordt aangetoond dat Paulus het circuleren van zijn brieven aanmoedigde, en wie in Babylon was met zijn brieven op de hoogte?
4 Het laatste boek van de bijbel, Een Openbaring aan Johannes, wordt door Johannes aan de „zeven gemeenten in Asia” geadresseerd, namelijk, aan de gemeente Efeze, Smyrna, Pérgamum, Thyatíra, Sardes, Filadélfia en Laodicéa. Dit laatste boek van het „woord des levens” moest derhalve ook circuleren. De apostel Paulus was een groot briefschrijver. Hij schreef veertien van de brieven die in de christelijke Griekse geschriften van de bijbel worden aangetroffen. Paulus moedigde het doorsturen van zijn brieven speciaal aan, daar hij aan de Romeinen, Korinthiërs, Galaten, Efeziërs, Filippenzen, Kolossenzen, Thessalonicenzen en Hebreeën in het algemeen schreef. In zijn brief aan de christenen te Kolosse zei hij tot besluit: „Wanneer deze brief bij u is voorgelezen, zorgt dan, dat hij ook in de gemeente te Laodicéa voorgelezen wordt en dat ook gij dien van Laodicéa u laat voorlezen” (Kol. 4:16). Zelfs de apostel Petrus maakte er in de brief die hij vanuit Babylon in Mesopotamië schreef, melding van dat hij met de brieven van Paulus op de hoogte was (2 Petr. 3:15; 1 Petr. 5:13). Alles wijst erop dat de christenen van de eerste eeuw het „woord des levens” met anderen in deze stervende wereld deelden.
5. (a) Welke manuscripten van de christelijke Griekse geschriften zijn er nog voorhanden? (b) In wie hadden de christelijke afschrijvers wat het overschrijven van de Schrift betreft, een voorbeeld, en hoe konden zij de volledige bijbel vervaardigen?
5 Op het ogenblik zijn er nog ongeveer 4000 manuscripten van de zevenentwintig in de christelijke Griekse geschriften aangetroffen boeken voorhanden, hoewel geen van deze echter van de eerste eeuw zijn. Behalve deze manuscripten, zijn er ongeveer 8000 manuscripten in een Latijnse vertaling en zo om en nabij de 1000 manuscripten van vertalingen in nog andere talen. De vroege christenen, van wie de eersten joden of Hebreeën waren, hadden wat het maken van afschriften betreft, een voorbeeld in de joodse schriftgeleerden of soferím, die vanaf de dagen van Ezra, de priesterlijke schriftgeleerde of afschrijver, voor de joodse synagogen met de hand geschreven afschriften van de geïnspireerde Hebreeuwse geschriften maakten. Zowel binnen als buiten het Romeinse Rijk, werden er overal waar de joden waren verstrooid, synagogen opgericht. Zo was het mogelijk om de Hebreeuwse geschriften in een synagoge te Antiochië in Pisidië, Klein-Azië, te Beréa in Macedonië, of te Rome in Italië, te horen voorlezen (Hand. 13:14, 15; 17:10, 11; 28:16-23). De Hebreeuwse geschriften hadden toen derhalve een wereldomvattende verspreiding. Behalve dat de christelijke afschrijvers dus de christelijke Griekse geschriften konden overschrijven, konden zij ook afschriften van de geïnspireerde Hebreeuwse geschriften of — indien zij geen exemplaren van de joodse handelslieden konden kopen — van de Griekse Septuaginta-vertaling hiervan maken. Aldus konden zij van de gehele bijbel van zesenzestig geïnspireerde boeken afschriften vervaardigen.
6. (a) Hoe stonden de christenen ten aanzien van publiciteit onder een ander gebod dan de joden? (b) Wat voor soort van woord is dit „woord des levens”, zoals Jezus tijdens zijn verzoeking aantoonde?
6 Onder de wet van Mozes rustte op de joden het gebod op zichzelf te blijven of zich afgescheiden van de heidenen te bewaren. De christelijke gemeenten stonden echter onder het door de Grotere Mozes, Jezus Christus, en zijn apostelen uitgevaardigde bevel om er op uit te trekken en verenigd de grootste publiciteitsorganisatie op aarde te worden, een christelijke organisatie die zich erin specialiseerde het „woord des levens”, het goede nieuws van Gods koninkrijk, aan de gehele stervende wereld bekend te maken. Dit „woord des levens” is niet slechts een mondelinge traditie, een boodschap die door het gesproken woord van geslacht tot geslacht wordt overgeleverd. Het is een geschreven Woord, dat niet door de tijd of door omstandigheden wordt veranderd en dat gelezen, geanalyseerd en met de vervulling van bijbelse profetieën vergeleken kan worden. Daarom kon Jezus Christus zelf, die „het Woord Gods” en „het woord des levens” wordt genoemd, de verleidingen van de Duivel weerstaan door herhaaldelijk te verklaren: „Er staat geschreven” en dan een aanhaling te doen uit de geschreven bijbel — de Schrift! — Matth. 4:1-10.
7. (a) Wat voorzei Jezus betreffende het goede nieuws in onze tijd? (b) Wat is er voor nodig geweest om dit tot stand te brengen en in welke mate is dit thans gebeurd?
7 Toen Jezus naar onze tijd vooruitwees, een tijd die is gekenmerkt door wereldoorlogen, hongersnoden, pestilentiën, aardbevingen en verslagenheid van de natiën wegens hun naderende einde in de universele oorlog van Armageddon, zei hij: „En aan alle volken moet eerst het evangelie gepredikt worden” (Mark. 13:8-13). Opdat het goede nieuws van eeuwig leven door middel van Gods koninkrijk onder Christus in alle natiën gepredikt en begrepen kon worden, moest het in de talen van de mensen van die natiën worden vertaald. Met het oog hierop, omdat de bijbel een boek is dat een boodschap van God voor de gehele wereld bevat, is Gods Woord in meer talen vertaald dan welk andere boek in de menselijke geschiedenis maar ook. Tegen dit jaar 1962 is het reeds geheel of gedeeltelijk in 1165 talen en dialecten vertaald, zodat de bijbel, of gedeelten ervan — indien iedereen op aarde erin zou zijn onderwezen om in zijn eigen taal te lezen — door 90 percent van de wereldbevolking gelezen zou kunnen worden.
8. Wat wordt er over het vertalen van de bijbel ten behoeve van de bevolking van Afrika en Azië en eilandbewoners bericht?
8 Naar wordt bericht, zijn op dit ogenblik ongeveer 1000 vertalers van bijna 100 verschillende religieuze genootschappen die 40 verschillende nationaliteiten vertegenwoordigen, ermee bezig om voor hun respectieve volken een naar wat zij hopen gezaghebbende vertaling van de Schrift te maken, zodat de bevolking van Afrika en Azië en eilandbewoners een als het ware geautoriseerde vertaling zullen ontvangen. Ten aanzien van het verlenen van financiële steun en technische hulp om vertalingen van de Heilige Schrift tot de mensen te brengen, is het Bijbelgenootschap naar verluidt „thans een fase van uitbreiding en samenwerking ingegaan welke in de lange geschiedenis ervan zonder weerga is”.
9. Wanneer vooral werden er bijbelgenootschappen opgericht, en wat hebben pausen van Rome over zulke genootschappen gezegd?
9 Vooral tegen het begin van de afgelopen eeuw werden er bijbelgenootschappen opgericht. Deze genootschappen hebben niet de goedkeuring van de pausen van het Vaticaan en ook niet van de rooms-katholieke hiërarchie gehad. In een in 1825 n. Chr. uitgegeven pauselijke bul aan de rooms-katholieke geestelijken van Ierland, zei paus Leo XII: „Een bepaald genootschap, dat in de volkstaal het Bijbelgenootschap wordt genoemd, breidt zich onbeschaamd in de gehele wereld uit. Na de overleveringen van de heilige vaders veracht te hebben en in oppositie tegen het welbekende besluit van het concilie van Trente, heeft dit genootschap al zijn krachten bijeengezameld en concentreert het zich met zijn gehele vermogen op één doel: de vertaling, of veeleer de verdraaiing, van de bijbel in de landstalen van alle natiën.” Een latere paus, Pius IX, gaf van zijn houding ten opzichte van het „woord des levens” blijk door te zeggen: „Vervloekt zijn de uitermate sluwe en bedrieglijke genootschappen, Bijbelgenootschappen genaamd, die de bijbel in de handen van de onervaren jeugd leggen.”a
10. Welk werk is ondanks de afkeuring van rooms-katholieke zijde voorwaarts gegaan, en welke genootschappen werden er in Europa en Amerika opgericht?
10 Ondanks de afkeuring en oppositie van rooms-katholieke zijde ging het vertalen en uitgeven van het „woord des levens” voorwaarts. Vóór 1500 n. Chr. was de Italiaanse bijbel reeds twaalf keer gedrukt, terwijl er vóór de vertaling door de gewezen priester Maarten Luther reeds achttien uitgaven van de Duitse bijbel waren verschenen. In 1804 werd het Bazeler Bijbelgenootschap te Neurenberg gesticht. In datzelfde jaar werd het Brits- en Buitenlands-Bijbelgenootschap te Londen gesticht, hetwelk aan bijbelgenootschappen op het vasteland van Europa financiële bijdragen schonk. In Amerika werd in 1808 het eerste bijbelgenootschap in Filadelfia gesticht; het New Yorkse Bijbelgenootschap volgde in 1809 en het Amerikaanse Bijbelgenootschap in 1816. Het Deense Bijbelgenootschap te Kopenhagen en het Zweedse Bijbelgenootschap werden in 1814 gesticht. Het Hamburg-Altona Bijbelgenootschap verscheen in datzelfde jaar en ook het Nederlandse Bijbelgenootschap te Amsterdam. In 1818 werd het Parijse protestantse Bijbelgenootschap door de Franse regering geautoriseerd. Deze bijbelgenootschappen werden in Europa door talloze andere bijbelgenootschappen gevolgd, maar in The Encyclopædia Britannica (Deel 3, 11e uitgave) wordt op bladzijde 907 gezegd: „Sommige ervan werden als gevolg van politieke of kerkelijke tegenstand uiteindelijk opgeheven of onderdrukt, waarbij de Roomse Kerk een extra vijandige houding aan de dag legde.”
11. Welk genootschap werd in 1884 als rechtspersoon erkend, en met het drukken waarvan is het tot nu toe blijven doorgaan?
11 Betrekkelijk laat, maar op Gods bestemde tijd, werd in 1884 te Pittsburgh in Pennsylvanië, het genootschap dat thans als de Watch Tower Bible & Tract Society of Pennsylvania bekendstaat, als rechtspersoon erkend. Alhoewel het Wachttorengenootschap altijd een speciaal doelwit van de rooms-katholieke hiërarchie en ook van de protestantse geestelijken is geweest, is het er tot nu toe mee blijven doorgaan bijbels te drukken, terwijl het door Jehovah’s getuigen voor het uitgeven van lectuur wordt gebruikt.
12. Hoeveel bijbels zijn er sinds de oprichting van bijbelgenootschappen verspreid, en houdt dit gelijke tred met de groei der wereldbevolking?
12 Sinds al deze bijbelgenootschappen werden opgericht, heeft het publiceren en verspreiden van de bijbel enorme afmetingen aangenomen, zodat er meer dan twee miljard exemplaren van de gehele bijbel, of van een gedeelte ervan, zijn uitgegeven. Gedurende het afgelopen jaar werden er door alle bijbelgenootschappen in de gehele wereld 30 miljoen exemplaren verspreid, waarvan vele Nieuwe Testamenten of exemplaren van de christelijke Griekse geschriften. De wereldbevolking neemt echter met 45 miljoen personen per jaar toe, of nog eens de helft meer dan het aantal exemplaren van de Heilige Schrift. De produktie van exemplaren van de Schrift houdt derhalve geen gelijke tred met de wereldbevolking. Wij moeten echter in gedachte houden dat veel van deze bevolkingstoename in communistisch Rusland en Rood-China plaatsvindt, landen die zich achter het IJzeren en het Bamboe Gordijn bevinden, zodat de bevolking ervan niet gemakkelijk bereikt kan worden.
13. Hoe blijkt de schreeuwende behoefte aan het verspreiden van meer bijbels door de ervaring die één bijbelgenootschap in 1960 opdeed?
13 Er is een schreeuwende behoefte aan de verspreiding van meer bijbels. Eén bijbelgenootschap berichtte dat er „in landen met politieke spanning en revoluties een verbazingwekkende stijging in de verspreiding van de Heilige Schrift was geweest; dat hun voorraad op Cuba en in de Afrikaanse Congo bijvoorbeeld was uitgeput; dat er nieuwe drukken verzorgd moesten worden en dat nieuwe boeken, soms per luchtpost, snel verzonden moesten worden om in de behoeften van religieuze organisaties in die in beroering verkerende gebieden te voorzien en dat de organisatie in samenwerking met andere bijbelgenootschappen gedurende 1960 in vijfenzeventig landen meer dan 23 miljoen bijbelgedeelten had uitgegeven, hetgeen een toename betekent van 32 percent vergeleken bij de verspreiding gedurende 1959. — New York Times van 12 mei 1961.
HET NIET TEVERGEEFS DOEN ZIJN
14. Hoe kan veel van deze grootscheepse bijbelverspreiding tevergeefs zijn geweest, en hoe kan de bijbel alleen begrepen worden?
14 Hier is het juist om enkele vragen te stellen: Hoeveel van deze grootscheepse bijbelverspreiding is tevergeefs geweest? Onlangs heeft zich een zogenaamde „leesexplosie” voorgedaan, zodat ongetwijfeld meer personen de bijbel lezen. Maar zal het lezen van de bijbel op zich aan de lezer leven schenken? Vermindert dit lezen van de bijbel wanneer iemand met veel enthousiasme en waardering begint, na een tijdje, zodat dit boek net als een ander boek wordt en in zijn boekenkast wordt weggestopt? Kan de individuele lezer de bijbel begrijpen en de verschillende onderdelen ervan met elkaar in overeenstemming brengen? God heeft de bijbel niet aan een afzonderlijke persoon gegeven, maar aan een natie; eerst aan de Hebreeuwse natie en vervolgens aan wat Petrus Gods „heilige natie” noemt, hetgeen het „Israël Gods” is, waarvan de leden niet in het vlees, maar in het hart zijn besneden. Aldus kan worden gezegd dat de bijbel het Boek van een organisatie is. Hij kan alleen met de hulp van Gods ware zichtbare organisatie worden begrepen, de organisatie die met zijn heilige geest is vervuld. — 1 Petr. 2:9; Gal. 6:12-16.
15. Hoe wordt in het geval van de Ethiopische bijbellezer geïllustreerd dat men de bijbel niet zonder de hulp van iemand anders kan begrijpen?
15 Denk eens aan de Ethiopische bijbellezer. Hij keerde van de tempel in Jeruzalem terug en las onderweg hardop uit Jesaja’s profetie. Geleid door Gods engel hield de christelijke evangelist Filippus de wagen aan en vroeg hij deze Ethiopische hofbeambte of hij begreep wat hij las. Eerlijk antwoordde de Ethiopiër: „Hoe zou ik dit kunnen, als niet iemand mij den weg wijst?” Hij nodigde Filippus uit in te stappen en luisterde vervolgens hoe Filippus hem de profetie vanuit het christelijke standpunt verklaarde. Nu was zijn inzicht dermate toegenomen dat hij een volgeling van Jezus Christus, het „Woord Gods”, wilde worden. Toen zij in de buurt van een water reden, vroeg hij: „Wat is er tegen dat ik gedoopt wordt?” Nadat Filippus hem had gedoopt, verdween hij, terwijl de Ethiopische bekeerling zijn reis verheugd voortzette. — Hand. 8:26-39.
16. Door middel waarvan moest de bijbel verklaard worden, zoals door het geval van de bijbellezende joden te Beréa wordt aangetoond?
16 Denk ook eens aan de bijbellezende joden in Beréa in Macedonië. Zij hoorden de Wet en de Profeten in hun synagogen voorlezen en bestudeerden deze geschriften ook persoonlijk, maar begrepen er nooit iets van. Toen kwam de apostel Paulus in hun stad en ging naar hun synagoge. Wat hij hun vertelde was nieuw en anders in hun ogen. Zij vatten de aangelegenheid echter op hoogstaande wijze op. Hoe dan wel? „Zij namen het woord met volle bereidwilligheid aan en onderzochten dag aan dag de Schriften, of die dingen zoo waren. Zoo werden velen van hen geloovig, alsook niet weinig voorname heidensche vrouwen en mannen” (Hand. 17:10-12, LV). Om de bijbel tot hun redding te begrijpen, moest deze door middel van Gods organisatie worden verklaard.
17. Welke vragen moeten er worden gesteld met betrekking tot het lezen van de bijbel in joodse synagogen en in de kerken en huizen der christenheid?
17 Sinds die tijd en tot nu toe zijn de Wet, de Profeten en de Psalmen gedurende al deze negentien eeuwen in joodse synagogen voorgelezen, terwijl de joodse rabbi’s er commentaar op hebben gegeven. Heeft dit de joden echter gered? Wat het in de kerken en huizen van de niet-joden lezen van de volledige bijbel — waarin zowel de Hebreeuwse als de christelijke Griekse geschriften zijn opgenomen — betreft, vormt dit lezen van de bijbel door hen als leden van de vele sektarische religieuze richtingen der christenheid er een waarborg voor dat al deze honderden miljoenen bijbelluisteraars of -lezers gered zullen worden?
18. Waaruit blijkt dat al zulk lezen van de bijbel vergeefs is?
18 Hoeveel van dit religieuze bijbellezen helpt de lezers in deze onzekere tijd om juiste beslissingen te nemen ten aanzien van de belangrijke geschilpunten van deze tijd, nu wij in de „voleinding van het samenstel van dingen” leven en de natiën betreffende de belangrijkste strijdvraag van de universele soevereiniteit — door Jehovah God of door Satan de Duivel — door God worden geoordeeld? Ondanks het lezen van de bijbel, waarnaar de mensen binnen het verband van de religieuze stelsels der christenheid luisteren of waaraan zij deelnemen, blijven zij zich evenals atheïsten, agnostici, sceptici en heidenen aan deze oude wereld gelijkvormig maken. Zij bereiden zich niet op de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” voor door zich aan de zijde te scharen van Gods koninkrijk, waarvan het goede nieuws over de gehele bewoonde aarde wordt gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën (Matth. 24:14, NW). Wanneer zij de bijbel persoonlijk lezen, doen zij dat klaarblijkelijk tevergeefs. Wat is er derhalve nodig?
19. (a) Wat kan er ten voordele van het zelf uitgeven van de bijbel worden gezegd? (b) Waardoor moet de bijbel echter worden aangevuld, zoals door het geval van de Ethiopiër en dat van de bijbellezers te Beréa wordt aangetoond?
19 Evenals in het geval van de Ethiopiër en de bijbellezers te Beréa, is er een leraar, gids of onderwijzer nodig, iemand die evenals Filippus en Paulus met Gods heilige geest is vervuld en onder Gods leiding staat. Filippus en Paulus behoorden niet langer tot de verworpen joodse kerk, maar maakten nu deel uit van Gods pas uitverkoren organisatie, zijn „uitverkoren geslacht”, zijn „heilige natie”, het „volk Gode ten eigendom”, dat met zijn geest was vervuld. Wij stemmen ermee in dat het vertalen, uitgeven en verspreiden van de bijbel zeer prijzenswaardig is. Er bestaat geen boek waar men beter mee te doen kan hebben, dan de bijbel. Hij wordt symbolisch het „zwaard des geestes” genoemd, en men kan stellig beter het „zwaard des geestes” vervaardigen en distribueren dan aan de bewapeningswedloop deelnemen en de munitie van een vleselijke oorlog fabriceren, hetgeen alleen tot gevolg heeft dat mensen worden verwond, verminkt en gedood. De bijbel moet echter door iets anders worden aangevuld. Neen, niet door de overleveringen van mensen die in de christenheid of het judaïsme religieuze leiders zijn geweest. De bijbel moet worden aangevuld door opgedragen, gedoopte personen uit Gods organisatie die door Hem worden uitgezonden om te prediken en te onderwijzen.
20. Welke afscheidswoorden van Jezus tot zijn volgelingen zijn nog steeds van toepassing, en waaraan bestaat naast de verspreide bijbels derhalve nog meer behoefte?
20 Negentien eeuwen tijd hebben niets afgedaan aan de kracht en toepasselijkheid van de afscheidswoorden die Jezus tot zijn volgelingen sprak: „Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader, de Zoon en de heilige geest, en onderwijst hun al wat ik u heb geboden, na te komen. Ziet! ik ben met u alle dagen tot de voleinding van het samenstel van dingen” (Matth. 28:19, 20, NW). Tot in de huidige „voleinding van het samenstel van dingen” bestaat er behoefte aan dat de gezondenen samen met de bijbel, het geschreven Woord van God, onderwijzen.
21. Wat wordt door de woorden van Paulus en die van Jakobus aangetoond met betrekking tot degenen die het Woord des levens alleen maar lezen of er alleen maar naar luisteren en degenen die ernaar leven?
21 Denk eens aan Paulus’ woorden: „Want er is geen aanzien des persoons bij God. Want allen, die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan; en allen, die onder de wet gezondigd hebben, zullen door de wet geoordeeld worden; want niet de hoorders der wet [maar die er onder zondigen] zijn rechtvaardig bij God, maar de daders der wet zullen gerechtvaardigd worden” (Rom. 2:11-13). Ook Jakobus’ woorden: „Weest daders des woords en niet alleen hoorders: dan zoudt gij uzelf misleiden. Want wie hoorder is van het woord en niet dader, die gelijkt op een man, die het gelaat, waarmede hij geboren is, in een spiegel beschouwt; want hij heeft zich beschouwd, is heengegaan en heeft terstond vergeten hoe hij er uitzag. Maar wie zich verdiept in de volmaakte wet, die der vrijheid, en daarbij blijft, niet als een vergeetachtig hoorder, maar als een werkelijk dader, die zal zalig zijn in zijn doen” (Jak. 1:22-25). Dus niet degenen die de bijbel alleen maar lezen, noch degenen die alleen maar naar de bijbel luisteren, maar de daders van het Woord des levens zijn degenen die zijn goedgekeurd en met leven beloond zullen worden.
22. (a) Wat moeten wij daarom behalve het uitgeven en verspreiden van bijbels doen? (b) Ook behalve het uitgeven van boeken die de bijbel verklaren?
22 Hoe staat het er dan mee? Wij moeten niet alleen bijbels uitgeven en verspreiden, maar ook overeenkomstig de bijbel leven. Wij moeten er niet alleen voor zorgen dat er bijbels in de huizen der mensen komen, maar wij moeten ook teruggaan en hen helpen de bijbel die zij door ons toedoen kunnen lezen, te begrijpen. Wij moeten er regelingen voor treffen dat zij een huisbijbelstudie met ons hebben, opdat zij de waarheid van de bijbel in het licht van de geopenbaarde geschriften en de profetieën die in deze „voleinding van het samenstel van dingen” in vervulling gaan, kunnen zien. Wij moeten hen helpen de waarheid te zien in het licht van de wijze waarop God met de zichtbare organisatie die hij heeft uitverkoren en die hij gebruikt om het „woord des levens” te verkondigen, omgaat. Verder moeten wij niet alleen boeken over of ter verklaring van de bijbel verspreiden, maar bijbellezers ook helpen deze bijbelverklarende boeken te begrijpen, terwijl wij datgene wat in dergelijke boeken wordt uiteengezet, aan de hand van hun eigen exemplaar van de bijbel bewijzen.
23. (a) In welke opzichten moeten wij allen de grootste bijbelleraar die ooit op aarde heeft geleefd, navolgen? (b) Wanneer wij dit doen, wat verkondigen wij dan allemaal?
23 In deze activiteit moeten wij speciaal de grootste bijbelleraar op aarde navolgen, namelijk Jezus Christus, die Gods gepersonifieerde Woord is. Toen God zijn geest op hem uitstortte, ontving Jezus de opdracht om te prediken (Jes. 61:1-3; Luk. 4:16-21). Hij volbracht het hem opgedragen werk, hoewel er geen bericht voorhanden is dat Jezus één exemplaar van de Heilige Schrift uitgaf. Het vervaardigen en verspreiden van exemplaren van de Schrift liet hij aan de joodse schriftgeleerden of afschrijvers van zijn tijd over. In plaats dat hij zich erin specialiseerde de Schrift over te schrijven of afschriften van de bijbel te maken, was het zijn voornaamste taak de mensen met betrekking tot datgene wat reeds van de bijbel was overgeschreven te onderwijzen. Hij gebruikte de exemplaren die de mensen zelf van de Schrift hadden of die in de synagogen werden bewaard (Luk. 4:17, 20). Wij kunnen niet allemaal drukkers van de bijbel zijn, maar wij kunnen de bijbel wel verspreiden, terwijl wij vooral de bijbel aan de mensen kunnen onderwijzen. Speciaal op deze wijze nemen wij er thans allen aan deel het „woord des levens” te verkondigen.
24. Wat zijn de feiten met betrekking tot het gebruik dat Jehovah’s getuigen bij hun werk van huis tot huis van bijbelvertalingen maken?
24 „Maar Jehovah’s getuigen hebben en gebruiken hun eigen vertaling van de bijbel”, zullen sommige critici zeggen ten einde anderen bevooroordeeld te maken ten aanzien van het bijbelonderwijs door Jehovah’s getuigen en hen te doen struikelen. In de bijbel zelf wordt aangetoond dat hij in zijn oorspronkelijke talen (Hebreeuws, Aramees en Grieks) door Jehovah’s getuigen werd geschreven, en wel van Mozes tot aan de apostel Johannes, die het laatste boek van de bijbel schreef. Door wie werden echter de vele recente vertalingen van de oorspronkelijke bijbel gemaakt? Door personen die Jehovah’s getuigen beweerden te zijn? Neen; door mensen die voor het grootste deel leden van de sektarische kerken der christenheid waren. Op het ogenblik verrichten Jehovah’s getuigen het hun opgedragen werk in 158 talen, terwijl zij hierbij niet hun eigen vertalingen gebruiken, maar een van de 1165 vertalingen die hun reeds ter beschikking stonden. Wanneer er in de huizen waar Jehovah’s getuigen tijdens hun prediking van huis tot huis bezoeken afleggen, reeds een bijbel aanwezig is, gebruiken zij die bijbel of zij laten, wanneer zij daar een studie aan de hand van het „woord des levens” leiden, de huisbewoners die bijbel gebruiken. En toch zijn Jehovah’s getuigen met die bijbels in staat om hetzelfde goede nieuws van Gods opgerichte koninkrijk onder Christus te onderwijzen.
25, 26. (a) Wat gebruiken Jehovah’s getuigen als hun wettelijke dienstknecht, en welk bericht heeft deze opgesteld met betrekking tot het drukken van bijbelvertalingen? (b) Welke bijbelvertaling gebruiken Jehovah’s getuigen wanneer zij de Koninkrijksboodschap prediken?
25 Jehovah’s getuigen gebruiken de Watch Tower Bible & Tract Society als hun administratieve en wettelijke dienstknecht voor het uitgeven van lectuur. Dit genootschap geeft Engelse bijbels uit die op de eigen drukpersen waarover het in Brooklyn, New York, beschikt, worden gedrukt. Tweeënveertig jaar nadat dit Genootschap als rechtspersoon was erkend, begon het op zijn eigen drukpersen eerst een Grieks-Engels Nieuw Testament, The Emphatic Diaglott genaamd, te drukken, welke twintig jaar voordat het Genootschap als rechtspersoon was erkend, door een lid van de Christadelphian-gemeente was samengesteld. Achtenvijftig jaar na de erkenning als rechtspersoon begon het Genootschap exemplaren van de Geautoriseerde, of de episcopale King James Version van het jaar 1611 te drukken. Zestig jaar na de erkenning als rechtspersoon ging het Genootschap exemplaren van de American Standard Version Bible van 1901 drukken. En vorig jaar, dus zevenenzeventig jaar na de erkenning als rechtspersoon, gaf het Wachttorengenootschap voor het eerst de New World Translation of the Holy Scriptures in één deel uit, een bijbelvertaling die van 1950 tot en met 1960 in zes opeenvolgende aparte delen was uitgekomen. Deze bijbel is alleen in de Engelse taal en niet bruikbaar voor Jehovah’s getuigen die een van de 157 andere talen spreken waarin wij thans in 181 landen prediken en onderwijzen.
26 Wij hebben dus niet onze eigen bijbelvertaling nodig om de glorierijke boodschap waarvoor Jehovah’s getuigen onder alle sekten der christenheid een onderscheiden plaats innemen — het goede nieuws van het opgerichte koninkrijk van Jehovah God en van zijn Christus — te prediken en te onderwijzen. Wij gebruiken de bijbels die in alle talen beschikbaar zijn.
27. (a) Als het er thans niet om gaat bijbelvertalingen te produceren, wat is dan wel het werkelijk belangrijke punt? (b) Wat dienen de verenigde verkondigers dan met betrekking tot het „woord des levens” te doen?
27 Het gaat er thans niet om bijbelvertalingen te produceren, maar om de ware Koninkrijksboodschap uit de bijbel te onderwijzen. Gaat dus voorwaarts, verenigde verkondigers van het „woord des levens”. Houdt het stevig en onwrikbaar vast, maar doet dit door het „woord des levens” terzelfder tijd met anderen in deze stervende wereld te delen. Het „woord des levens” is voor de gehele wereld, voor alle natiën. „Verheugt u, gij natiën, met zijn volk”, zegt Jehovah God zelf (Deut. 32:43; Rom. 15:10, NW). Welnu, gij allen, maakt degenen uit alle natiën die het leven zoeken, blij door Gods glorierijke „woord des levens” verenigd tot hen te verkondigen.
[Voetnoten]
a Zie The Time Is at Hand, door C. T. Russell, uitgegeven in 1889, blz. 322.