’Strijd een voortreffelijke strijd voor het geloof’
1. Hoe kon Paulus met autoriteit over het strijden voor het geloof spreken?
DEZE woorden van de apostel Paulus tot Timótheüs, namelijk: „Strijd de voortreffelijke strijd van het geloof”, betekenden werkelijk iets voor Paulus. Hij was door zijn eigen rasgenoten, de joden, met vele zweepslagen geslagen, gestenigd en gevangengenomen. Hij had schipbreuk geleden en gevaren ondergaan van rovers en valse broeders, hij had slapeloze nachten doorgemaakt, hij had honger en dorst geleden, ja, hij had alle soorten van beproevingen en verdrukkingen ondergaan. Afgezien van al deze druk, stormde ook „de zorg voor al de gemeenten” op hem aan (2 Kor. 11:23-28). Paulus’ woorden, „strijd de voortreffelijke strijd van het geloof”, zijn derhalve geen lege woorden. Zou u ter wille van het goede nieuws hetzelfde als Paulus doen? Indien u een geloof als Paulus en Timótheüs had, zou het antwoord bevestigend luiden, en u zou „het eeuwige leven, waarvoor gij werdt geroepen en waarover gij voor vele getuigen de voortreffelijke openbare bekendmaking hebt gedaan, stevig [vastgrijpen]”. — 1 Tim. 6:12, NW.
2. Waarom heeft iemand die anderen moet onderwijzen, geduld nodig, en hoe toonde vooral de apostel Paulus dit door zijn commentaren aan?
2 In zijn brieven aan Timótheüs instrueerde Paulus deze opgedragen, jonge christen zijn plichten als een ware volgeling van Christus na te komen. Als opziener en broeder moest hij degenen met wie hij omging alleen de gezonde leer onderwijzen die hij uit Gods Woord had ontvangen. Hij diende niet vol te zijn van ijdele praat of zijn eigen ideeën te verkondigen. Timótheüs kende de waarheid en hij moest de waarheid en niets anders dan de waarheid onderwijzen. Dit onderwijs zou tijd en geduld vergen, aangezien Gods volk niet uit de wijzen van deze wereld en de intellectuelen bestaat, maar veeleer uit eenvoudige mensen is samengesteld. Daarom schreef Paulus aan de Korinthiërs: „Niet vele wijzen naar het vlees, niet vele invloedrijken, niet vele aanzienlijken [heeft God geroepen]. Integendeel, wat voor de wereld dwaas is, heeft God uitverkoren om de wijzen te beschamen, en wat voor de wereld zwak is, heeft God uitverkoren om wat sterk is te beschamen; en wat voor de wereld onaanzienlijk en veracht is, heeft God uitverkoren, dat, wat niets is, om aan hetgeen wèl iets is, zijn kracht te ontnemen, opdat geen vlees zou roemen voor God” (1 Kor. 1:26-29). Timótheüs moest bij de onontwikkelde en arme mensen, die niet invloedrijk waren, geloof opbouwen en hen dan zover brengen dat zij „voor vele getuigen [een] voortreffelijke openbare bekendmaking” konden doen. Doet u dit soort van christelijk werk? Dit dient zo te zijn!
3. Wat toont de bijbel aan met betrekking tot degenen die voor Jehovah’s werk werden uitgekozen?
3 Uit Gods eigen Woord kunnen wij vernemen dat de zeer ontwikkelden in de wereld en degenen die een vooraanstaande positie bekleedden, niet tot de geroepenen behoorden. Zie maar eens naar degenen die door de Zoon van God werden gekozen: vissers, belastinggaarders, mensen waarop door de schriftgeleerden en Farizeeën werd neergezien. Toen gewone politiebeambten door de opperpriesters en de Farizeeën werden uitgezonden om Jezus te grijpen en naar hen toe te brengen, kwamen zij zonder Jezus terug, terwijl de beambten zeiden: „Nooit heeft een mens zó gesproken, als deze mens spreekt!” De Farizeeën antwoordden hierop: „Zijt gij soms ook verleid? Heeft soms één van de oversten in Hem geloofd, of van de Farizeeën?” (Joh. 7:45-48). Zelfs deze buitengewoon wijze en zeer ontwikkelde mannen, die de Hebreeuwse Geschriften in handzame rollen konden raadplegen, mannen van wie werd verondersteld dat zij de vertegenwoordigers van God waren, bezaten geen geloof in de Zoon van God. Zij betoogden dat er geen oversten of Farizeeën waren die in hem geloofden. Is de situatie in onze tijd veel veranderd? Wie blijken de ware christenen te zijn?
4. Wie worden thans derhalve voornamelijk voor het verrichten van Jehovah’s werk uitgekozen?
4 Kijkt u eens om u heen in de wereld. Schenk eens aandacht aan de regeerders van de natiën sinds de eerste Wereldoorlog in 1914 n. Chr. begon. Neem bijvoorbeeld Keizer Wilhelm van Duitsland, een zogenaamde christen die op de wereldheerschappij uit was; Adolf Hitler, een katholieke Duitse dictator die in 1933 een concordaat met de paus ondertekende; en Mussolini, die met de zegen van de Katholieke Kerk Ethiopië binnenviel. Hebben deze dictators de rol van ware christenen gespeeld? Zij bezochten de kerk, niet waar? Denkt u echter dat God deze mannen heeft geroepen om erfgenamen te zijn met Christus Jezus? Bekleedden deze heersers hun positie „bij de gratie Gods” en drukten zij de voetstappen van onze Heer en Redder, Jezus Christus? Hij koos de ’oversten of de Farizeeën’ niet als klasse uit om zijn volgelingen te zijn, niet waar? Het ziet er niet naar uit dat hij hen thans uitkiest. De getrouwe volgelingen van Jezus, zoals Petrus en Johannes, Matthéüs en anderen, behoorden niet tot de heersende klasse. Paulus was inderdaad een bekeerde Farizeeër, maar hoe waar waren zijn woorden: ’Niet vele invloedrijken heeft God geroepen’! Jakobus zei hier bovendien nog over: „Heeft God niet de armen naar de wereld uitverkoren om rijk te zijn in het geloof en erfgenamen van het Koninkrijk, dat Hij beloofd heeft aan wie Hem liefhebben?” (Jak. 2:5). Mensen die als christenen trachten te wandelen, dienen deze schriftplaatsen in gedachten te houden en liefde jegens hun medemensen te tonen.
5. Hoe voert iemand die rijk is met betrekking tot de goederen van deze wereld een harde strijd voor het geloof?
5 Wat dient men eigenlijk te doen om een voortreffelijke strijd voor het geloof te strijden wanneer men in de politiek, het zakenleven of de religie verwikkeld is geraakt? Wanneer een rijk en invloedrijk persoon tot een kennis van de waarheid komt en zich een werkelijke christen noemt, dient hij acht te slaan op de strenge woorden die Paulus aan Timótheüs schreef: „Hun, die rijk zijn in de tegenwoordige wereld, moet gij bevelen niet hooghartig te zijn, en hun hoop gevestigd te houden niet op onzekeren rijkdom, doch op God, die ons alles rijkelijk ten gebruike geeft, om wèl te doen, rijk te zijn in goede werken, vrijgevig en mededeelzaam, waardoor zij zich een vasten grondslag voor de toekomst verzekeren om het ware leven te grijpen” (1 Tim. 6:17-19). Rijke mensen dienen te worden geholpen in te zien dat dit leven in de tegenwoordige goddeloze wereld vergankelijk is en dat iemand pas wanneer hij zijn leven werkelijk aan de dienst van Jehovah God opdraagt en in de voetstappen van Christus Jezus treedt, waarbij hij het goede nieuws van Gods koninkrijk predikt, „het ware leven” stevig kan vastgrijpen. Jezus heeft gezegd: „Ieder, die zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen; maar ieder, die zijn leven verliezen zal om Mijnentwil en om des evangelies wil, die zal het behouden” (Mark. 8:35). Een getrouwe christen te zijn, wil niet zeggen dat men een lidmaat is van een „kerk” met een schitterend kerkgebouw. Een christen te zijn, betekent dat men overeenkomstig Gods Woord als een christen leeft en „voor vele getuigen de voortreffelijke openbare bekendmaking” doet. Doet u dit? Weet, wanneer het antwoord Neen luidt, dat u dit wel kunt! Er zal geloof en moed voor nodig zijn, maar het ís mogelijk en het wórdt ook gedaan door degenen die Jehovah God en zijn koninkrijk werkelijk liefhebben.
AANVAARD VERANTWOORDELIJKHEID
6. Hoe kweten Jehovah’s dienstknechten in de eerste eeuw zich van hun verantwoordelijkheden als getuigen?
6 Over de gehele wereld rust op Jehovah’s getuigen de verantwoordelijkheid iedere christen en persoon van goede wil die waarheid en rechtvaardigheid zoekt, te helpen ’de voortreffelijke strijd van het geloof te strijden’ en ’het eeuwige leven stevig vast te grijpen’ (1 Tim. 6:12, NW). Hoe helpen Jehovah’s getuigen de mensen dit soort van geloof waar men voor dient te strijden, te vinden? Eerst moet iemand het goede nieuws horen. Maar om te kunnen horen, moet er een prediker zijn (Rom. 10:13-15). In Christus’ tijd luisterden de discipelen naar hun onderwijzer, van wie zij leerden dat zij van huis tot huis moesten gaan. Jezus zei: „Zegt tot hen: Het Koninkrijk Gods is nabij u gekomen” (Luk. 10:9). Zijn kleine groep van zeventig getrouwe volgelingen moet er vele uren aan hebben besteed met personen die zij nog nooit eerder hadden ontmoet, over het koninkrijk van God te spreken. Dit was echter de wil van God. Nadat op de dag van het pinksterfeest de heilige geest op de 120 personen in de bovenkamer was neergedaald, sprak Petrus tot duizenden geïnteresseerde mensen, van wie 3000 personen zijn woord „van harte aanvaardden”, hun leven door bemiddeling van Gods Zoon Jezus Christus aan Jehovah’s dienst opdroegen en werden gedoopt. Zij werden ware christenen en „zij bleven zich toeleggen op het onderwijs van de apostelen” (Hand. 2:41, 42, NW). Zij moeten in korte tijd naar alle huizen in Jeruzalem zijn gegaan, en vandaar keerden zij na Pinksteren weer naar hun huis terug om zich over het land te verspreiden, waar duizenden meer het goede nieuws hoorden en in de christelijke gemeente kwamen. De ware bediening van Christus was begonnen!
7. Waarom houden Jehovah’s getuigen een bericht bij van de tijd die aan het spreken over Gods koninkrijk is besteed, en hoeveel tijd besteedden zij er in het dienstjaar 1962 aan om dit belangrijke nieuws met anderen te bespreken?
7 In de dagen dat Christus’ discipelen het goede nieuws predikten, werd er geen bericht bijgehouden van de tijd die zij aan hun predikingswerk besteedden. Opdat het Wachttorengenootschap kan weten waar het predikingswerk is verricht, houdt het in deze tijd een bericht bij van de uren die Jehovah’s getuigen eraan hebben besteed om met de mensen over Gods koninkrijk te spreken. Gedurende de twaalf maanden van 1 september 1961 tot en met 31 augustus 1962 hebben Jehovah’s getuigen er 142.046.679 uren aan besteed om het goede nieuws van het Koninkrijk in het openbaar te prediken. Dit zijn 9.351.139 uren meer dan het aantal dat zij het jaar daarvoor in hun velddienst doorbrachten. Waar besteedden zij al deze predikingstijd? Wanneer u de tabel op de bladzijden 184-187 raadpleegt, zult u de lijst van 189 landen, protectoraten, eilanden in de wereldzeeën en koloniën zien waar Jehovah’s getuigen het goede nieuws in steden, dorpen en gehuchten, op landwegen, op kantoren en bij handelshuizen, ja, overal en altijd wanneer zij maar in de gelegenheid waren om met mensen te spreken, hebben gepredikt.
8, 9. (a) Schets het werk van 1. speciale pioniers, 2. gewone pioniers, 3. gemeenteverkondigers. (b) Hoeveel personen namen in 1962 op al deze terreinen van de bediening aan het werk deel, en hoe groot was het gemiddelde aantal predikers dat gedurende het dienstjaar elke maand actief was?
8 Wie namen aan dit uitgebreide predikingswerk deel? Ware christen, Jehovah’s getuigen, mannen en vrouwen, jong en oud, allen die zich aan het doen van de wil van Jehovah God hebben opgedragen. Deze predikers gingen van huis tot huis en wanneer zij het zo konden regelen dat zij met de mensen in hun huis konden studeren, dan deden zij dit. Degenen die elke maand 150 of meer uren aan het werk in het veld besteden, worden speciale pioniers genoemd. Sommigen van hen zijn zendelingen die de Wachttoren Bijbelschool Gilead hebben doorlopen. Bij elkaar waren er gedurende het jaar elke maand gemiddeld 6934 speciale pioniers met het werk bezig. Dan waren er ook nog 26.626 pioniers die elke maand ongeveer 100 uur aan het bekendmaken van de boodschap van redding besteedden. Zij werkten in het gebied van hun eigen gemeente of trokken uit zichzelf naar plaatsen waar de behoefte aan het vertellen van het goede nieuws groot was, zodat zij net als de speciale pioniers in geïsoleerde gebieden werkten. Verder zijn er de christenen die een werelds beroep hebben en voor een gezin moeten zorgen. Dit kunnen timmerlui, boeren, kantoorbedienden of fabrieksarbeiders zijn. Hoewel zij hun tijd niet zo kunnen indelen dat zij 100 of 150 uren per maand aan de bediening besteden, streven zij er wel naar op zijn minst tien uur per maand aan de predikingsactiviteit die in alle delen der aarde wordt gevoerd, deel te nemen. 887.360 van deze getuigen van Jehovah hebben ijverig in alle delen der wereld gewerkt. Zij worden gemeenteverkondigers genoemd.
9 Hieruit kunnen wij afleiden dat er gedurende het jaar elke maand gemiddeld 920.920 verschillende personen zijn geweest — allen Jehovah’s getuigen — die uit Gods Woord predikten en onderwezen en die er vreugdevol tijd aan besteedden om andere mensen over Gods koninkrijk te vertellen. Zij hebben vrede en rechtvaardigheid lief en wensen andere mensen erover te vertellen.
10-12. (a) Welk nieuwe hoogtepunt in verkondigers werd er bereikt? (b) Hoeveel percent toename vormt dit? (c) Waarom lijkt het alsof het werk achter het IJzeren Gordijn is achteruitgegaan? (d) Waarom dienen wij verheugd te zijn over het werk dat is verricht?
10 Vele andere mensen die gedurende het jaar met Jehovah’s getuigen zijn omgegaan, hebben er in verschillende maanden enige tijd aan besteed om met anderen over deze wonderbaarlijke hoop en over de dingen die zij uit Gods Woord hebben geleerd, te spreken. In sommige maanden werd er derhalve een hoogtepunt in het aantal predikers van het goede nieuws bereikt, zodat het één of meer malen is voorgekomen dat er 989.192 verschillende personen in de velddienst waren. Wij hopen dat zij aan dit grootse werk van het bekendmaken van de Koning en het Koninkrijk zullen blijven deelnemen.
11 In verband met het aantal predikers dient erop te worden gewezen dat er gedurende het dienstjaar 1962 gemiddeld elke maand 36.333 meer predikers in het veld waren dan gedurende het voorgaande jaar, hetgeen een toename betekent van 4,1 percent. Wanneer u de tabel raadpleegt, gelieve u echter op te merken dat er twaalf landen zijn waar men onverstandig zou handelen wanneer men zou aangeven hoeveel verkondigers zich in elk van die landen bevinden, en in deze landen is er een achteruitgang in het werk geweest van 9,6 percent. Dit komt doordat er zo weinig berichten uit die landen komen. Wij zijn er echter in alle ernst van overtuigd dat de beschikbare inlichtingen waardoor dit bericht lager is geworden, alleen maar zo schaars waren als gevolg van de communicatiemoeilijkheden tussen Jehovah’s werkers in landen waar Jehovah’s getuigen hun werk ondergronds moeten verrichten. In een aantal landen achter het IJzeren Gordijn is een opmerkelijke toename tot stand gebracht. Wanneer de totalitaire regering in deze landen zou weten hoeveel getuigen van Jehovah er in elk land zijn, zou ze hen nog meer verdrukken.
12 Het is bovendien werkelijk interessant om op de tabel, op bladzijde 187, op te merken dat er in de 177 landen buiten de uiterst moeilijke gebieden, een toename van 46.798 verkondigers is bereikt. Dit is een toename van 6 percent in het aantal verkondigers, terwijl de toename voor de gehele wereld, waarbij de verliezen in de landen achter het IJzeren Gordijn in aanmerking zijn genomen, slechts 4,1 percent bedroeg. Er is gedurende het dienstjaar 1962 dus werkelijk een schitterende inzameling geweest van mensen die waarheid en rechtvaardigheid liefhebben, en dit is wonderbaarlijk in onze ogen. Denkt u maar eens aan de moeilijkheden in Rusland, Polen, Spanje, Portugal, Ethiopië en andere delen van onze aarde! Op vele plaatsen is de vervolging tegen Jehovah’s getuigen echter overwonnen, hetgeen te danken is aan het feit dat zij hun vertrouwen op Jehovah God hebben gesteld.
VERSPREIDING VAN LECTUUR EN BIJBELSTUDIËN
13, 14. Vermeld enkele interessante feiten met betrekking tot de verspreiding van lectuur.
13 Deze getrouwe christenen, die van huis tot huis gaan, prediken niet alleen met hun lippen, maar zij laten ook bijbelse lectuur bij de mensen achter opdat dezen Gods Woord beter zullen kunnen begrijpen. Gedurende de twaalf maanden van het jaar 1962 verspreidde Jehovah’s volk in 189 verschillende landen 4.680.233 bijbels en boeken en 11.664.763 brochures in 158 talen. Christus Jezus heeft de opdracht gegeven: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt om alle natiën een getuigenis te geven, en dan zal het einde komen” (Matth. 24:14, NW). Hij voorzei het werk dat Jehovah’s getuigen zouden doen en dat zij thans ook inderdaad verrichten.
14 Andere publikaties die Jehovah’s getuigen gebruiken om het goede nieuws van Gods koninkrijk te verbreiden, zijn de tijdschriften De Wachttoren en Ontwaakt! Zij sloten tijdens hun getuigeniswerk van huis tot huis 1.386.404 nieuwe abonnementen af. Dit waren 63.709 abonnementen meer dan er het jaar daarvoor waren afgesloten. U hebt wellicht vaak Jehovah’s getuigen op straathoeken De Wachttoren en Ontwaakt! aan voorbijgangers zien aanbieden, of misschien hebben zij u thuis of in de winkel opgezocht om u deze tijdschriften aan te bieden. Door dit soort van werk verspreidden zij 112.788.689 exemplaren van De Wachttoren en Ontwaakt! De Wachttoren wordt in 65 talen gedrukt en Ontwaakt! in 25 talen.
15, 16. Toon aan wat er op het gebied van bijbelstudiën en openbare vergaderingen is gedaan.
15 Het werk van Gods christelijke bedienaren van het evangelie eindigt niet met het verspreiden van bijbelse lectuur. Jehovah’s getuigen gaan naar de huizen van de mensen terug ten einde hun aan te bieden hun bijbelse vragen te beantwoorden. Vele mensen zijn genegen Jehovah’s getuigen geregeld te ontvangen, zodat er bij hen thuis bijbelstudiën kunnen worden geleid. Over de gehele wereld hebben Jehovah’s getuigen elke week 654.210 verschillende huisbijbelstudiën geleid. Wat een schitterende manier om een gezin, in vele gevallen bestaande uit de vader, de moeder en de kinderen, en soms nog aangevuld door buren die op bezoek komen, te helpen! Wat ontvangen degenen die Gods profetische Woord bestuderen, een geheel andere kijk op de wereldtoestanden! Als gevolg van zulke studiën kunnen hele families ’de voortreffelijke strijd van het geloof strijden’.
16 Jehovah’s getuigen geven niet alleen mildelijk hun eigen geld uit om naar verschillende delen van hun gebied te reizen ten einde er te prediken en huisbijbelstudiën te leiden, maar er zijn door de plaatselijke gemeenten van Jehovah’s getuigen ook honderdduizenden guldens uitgegeven om in alle delen der wereld openbare vergaderingen te beleggen. Er werden 793.136 van deze openbare vergaderingen gehouden. Aan het einde van het jaar waren er 22.166 gemeenten van Jehovah’s getuigen, die in 1725 kringen waren samengebracht. De kringen maakten deel uit van 209 districten. Al deze gemeenten worden geregeld door kring- en districtsdienaren, die door de Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania zijn aangesteld, bezocht, opdat ze met hun problemen en bediening geholpen kunnen worden.
ANDERE INTERESSANTE FEITEN
17. Welk produktieve werk is er door de Bethelfamilies in de verschillende delen der wereld verricht?
17 Op de 87 bijkantoren die in de voornaamste landen der wereld zijn opgericht, zijn 1423 bedienaren van het evangelie werkzaam. Naast het werk in de Bethelhuizen en op de kantoren van het Wachttorengenootschap, hadden zij het voorrecht 6.438.898 gebonden boeken en bijbels, 15.871.445 brochures met een slappe omslag, 100.361.485 exemplaren van het tijdschrift De Wachttoren en 90.658.305 exemplaren van het tijdschrift Ontwaakt! te drukken en te verzenden. Velen van deze Bethelieten hebben genoten van de omgang met de gemeentedienaren van hun land terwijl dezen de Koninkrijks-Bedieningsschool op het bijkantoor bezochten. Deze vierweekse scholing en herhalingscursus heeft de opzieners van de gemeenten geholpen hun plichten en verantwoordelijkheden ten opzichte van Jehovah’s schapen die aan hun zorg waren toevertrouwd, beter te beseffen.
18, 19. (a) Hoeveel personen waren aanwezig bij de viering van het Gedachtenisfeest, en hoeveel personen gebruikten van de symbolen van het brood en de wijn? (b) Wat dienen wij, hoewel 69.649 personen werden gedoopt, allen in gedachten te houden?
18 Eens in het jaar, en wel op de avond waarop de dood van onze Heer en Redder, Jezus Christus, wordt herdacht, komen alle getuigen van Jehovah over de gehele aarde bijeen voor de zeer belangrijke viering van het Gedachtenisfeest — aan sommigen bekend als het Laatste Avondmaal, dat Jezus met zijn discipelen nuttigde. Tijdens deze ene vergadering op de avond van 17 april 1962 waren 1.639.681 personen aanwezig. 12.714 van de aanwezige personen gebruikten van de symbolen, het brood en de wijn, die het vlees en het bloed van Christus Jezus afbeelden; door van de symbolen te gebruiken, gaven deze 12.714 personen aan anderen te kennen dat zij tot het gezalfde lichaam van Christus, de laatste leden van het zich nog op aarde bevindende overblijfsel, behoren. Dit betekent dat 570 personen minder van de symbolen gebruikten, aangezien zij in de loop van het jaar hun aardse loopbaan in de dood hadden beëindigd.
19 Terwijl het overblijfsel van het lichaam van Christus kleiner wordt, wordt de grote schare „andere schapen”, die Jehovah God door bemiddeling van zijn Zoon Christus Jezus uit alle natiën, geslachten en tongen bijeenbrengt, steeds groter. Ook dezen hebben, net als de leden van het overblijfsel, die hun leven aan Gods dienst hadden opgedragen, hun opdracht aan Gods dienst door de waterdoop gesymboliseerd. Er zijn 69.649 personen geweest die dit hebben gedaan. Door de doop van zo’n grote schare mensen in slechts één jaar tijd, wordt degenen die zich reeds in de waarheid bevinden, een ernstige verantwoordelijkheid opgelegd. Het herinnert ons aan wat Paulus tot Timótheüs zei: „Strijd de voortreffelijke strijd van het geloof, grijp het eeuwige leven, waarvoor gij werdt geroepen en waarover gij voor vele getuigen de voortreffelijke openbare bekendmaking hebt gedaan, stevig vast” (1 Tim. 6:12, NW). Er komt met het oog hierop een speciale verantwoordelijkheid op Gods dienstknechten te rusten. Deze pas geïnteresseerde personen die de waarheid hebben gehoord en die waardering hebben getoond, beginnen aan de dienst deel te nemen door het goede nieuws te prediken, maar soms koelen zij af. Hun belangstelling taant. Daarom moedigde Paulus de jonge opziener Timótheüs aan de voortreffelijke strijd van het geloof te strijden. Als opziener moest hij natuurlijk vele anderen helpen hetzelfde te doen.
20. Hoe kan iemand ’het eeuwige leven stevig vasthouden’, en hoe helpt hij anderen dit te doen?
20 Aan de andere kant rust niet alleen op de opzieners de verantwoordelijkheid mensen te helpen christenen te blijven en in Jehovah’s zichtbare organisatie te blijven. Alle christenen binnen Jehovah’s organisatie dragen de verantwoordelijkheid elkaar te helpen. Het is inderdaad waar dat onze liefde naar God uitgaat en dat Jezus heeft gezegd dat wij Jehovah onze God met ons gehele hart en met onze gehele geest, ziel en kracht moeten liefhebben, maar hij heeft ook gezegd dat wij onze naaste als onszelf moeten beminnen. Wanneer wij dit werkelijk doen, behoren wij, als christenen, onze naasten zo lief te hebben dat wij hen helpen een voortreffelijke strijd voor het geloof te voeren. Waarom dienen christenen de wens te koesteren dit te doen? Omdat christenen evenals Paulus moeten kunnen zeggen: „Ik [heb] mij er niet van . . . weerhouden u al wat nuttig was, te vertellen en u in het openbaar en van huis tot huis te onderwijzen” (Hand. 20:20, NW). Christenen zullen nooit in staat zijn ’het eeuwige leven stevig vast te grijpen’ wanneer zij God niet elke dag op alle mogelijke manieren blijven dienen. Het is dus noodzakelijk dat wij elkaar helpen, vooral in deze gevaarvolle tijden, dagen die moeilijk zijn door te komen, dagen waarin de hand van elke man tegen zijn naaste is, dagen waarin de liefde van de meesten verkoelt, dagen waarin de immoraliteit hoogtij viert. Paulus gaf Timótheüs derhalve een uitstekende raad. Iedere christen dient zijn broeder te helpen ’de voortreffelijke strijd van het geloof te voeren en het eeuwige leven stevig vast te grijpen’. Dit is volledig in overeenstemming met de tekst die Jehovah’s getuigen voor het jaar 1963 hebben gekozen: ’Hebt geloof, opdat de ziel in leven blijft’ (Hebr. 10:39, NW). Met dit in gedachten, hopen wij niet alleen dat degenen die thans Jehovah’s getuigen zijn, het werkelijke leven stevig zullen vastgrijpen, maar dat honderdduizenden, ja miljoenen andere mensen die nog steeds naar het licht tasten, dit — zo God wil — mogen vinden. Op Jehovah’s getuigen rust nu de grote verantwoordelijkheid hen naar het licht toe te brengen. Zij moeten de waarheid en het licht uit Gods Woord naar de einden der aarde brengen. Door Jehovah’s onverdiende goedheid zullen zij dit helemaal tot het einde van dit samenstel van dingen doen. Jezus heeft verklaard dat dit zal gebeuren. Hij zei: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt om alle natiën een getuigenis te geven, en dan zal het einde komen.” — Matth. 24:14, NW.
[Tabel op blz. 184-187]
WERELDOMVATTEND VELDDIENSTBERICHT VAN JEHOVAH’S GETUIGEN OVER HET DIENSTJAAR 1962
(Zie ingebonden jaargang)