Vragen van lezers
● Waarom gebruikt de Nieuwe-Wereldvertaling in Jesaja 14:23 de uitdrukking „stekelvarkens” in plaats van „roerdompen” of een andere term waarmee een vogel wordt aangeduid? — V.S.
Over de betekenis van het Hebreeuwse woord qippôd is heel wat geredetwist, of hiermee nu een vogel zoals de roerdomp wordt aangeduid of een viervoetig dier, hetzij de egel, een stekelvarkenachtig dier of het stekelvarken zelf. De profetie van Jesaja 14:23 heeft betrekking op de totale verwoesting die God over Babylon zou brengen en luidt volgens de Nieuwe-Wereldvertaling: „Ik wil haar maken tot een bezitting van stekelvarkens en tot rietpoelen van water, en ik wil haar wegvegen met de bezem der verdelging.” De Nieuwe Vertaling van het Nederlandsch Bijbelgenootschap gebruikt ’roerdomp’ in plaats van stekelvarken aangezien de roerdomp een langhalzige waadvogel is die tot de in drassige plaatsen levende ooievaarsvogels behoort. De Statenvertaling luidt: „Ik zal hen stellen tot een erve der nachtuilen.” De Luthervertaling geeft het woord weer met „egel”.
Bijbelse woordenboeken en bijbelcommentaren zijn vaak onzeker in hun verklaring van het woord qippôd. Zo zegt The Interpreter’s Bible eenvoudigweg: „Welk dier er met [de qippôd] wordt bedoeld, is onzeker; het wordt alleen in verband met verlaten plaatsen genoemd.” Harper’s Bible Dictionary verklaart: „Misschien een stekelvarken of de een of andere hagedissesoort, hoewel niet met zekerheid vastgesteld.” De Dictionary of the Bible door Dr. W. Smith (uitgave van 1888) verklaart: „Het Hebreeuwse woord is op diverse manieren vertolkt, waarbij de oude vertalingen meestal de ’egel’ of het ’stekelvarken’ aanhielden; . . . de ’schildpad’, de ’bever’, de ’otter’ en de ’uil’ zijn ook alle verondersteld, doch zonder de minste reden ervoor aan te tonen.” Oudere vertalingen zoals de Latijnse Vulgaat en de Septuaginta gebruiken „egel” of „stekelvarken”. The Septuagint Bible, vertaald door Ch. Thomson en herzien door C. A. Muses, geeft Jesaja 14:23 als volgt weer: „Ik zal Babylonië braak leggen, opdat er stekelvarkens kunnen wonen, en het zal een verlaten woestenij zijn.”
Hebreeuws-Engelse lexicons van recente datum geven aan het Hebreeuwse woord qippôd gewoonlijk de betekenis van egel of stekelvarken. Ook oudere lexicons, zoals die door Lee, Parkhurst, Winer, Furst en Gesenius geven het Hebreeuwse woord allemaal met „egel” of „stekelvarken” weer. Gesenius brengt het Hebreeuwse woord qippôd [of kippôd] in verband met de Arabische kunfudh, het stekelvarken, en volgens hem wordt door beide woorden hetzelfde dier aangeduid.
De redenen waarom sommige commentators in Jesaja 14:23 de voorkeur aan ’roerdomp’ geven, zijn: (1) Stekelvarkens komen doorgaans niet in rietpoelen van water voor; (2) Het dier in kwestie moet, naar men met het oog op Zefanja 2:14 veronderstelt, bovenop zuilenkapitelen kunnen vliegen en (3) het moet met het oog op diezelfde tekst een zangvogel zijn.
De redenen waarom de voorkeur wordt gegeven aan roerdomp, zijn echter niet steekhoudend. Er dient te worden opgemerkt dat Jesaja 14:23 niet zegt dat waterpoelen de verblijfplaats van de stekelvarkens zouden worden; er staat dat Babylon „tot een bezitting van stekelvarkens en tot [niet in] rietpoelen van water” zal worden. De gedachte die achter de uitdrukkingen stekelvarkens en rietpoelen van water schuilt, is die van een verlaten woestenij. Wat de profetie van Zefanja (Zef. 2:13, 14) betreft, deze luidt volgens de Nieuwe Vertaling van het Nederlandsch Bijbelgenootschap: „En Hij zal zijn hand tegen het Noorden uitstrekken, Hij zal Assur te gronde richten en Ninevé tot een wildernis maken, dor als een woestijn. Kudden zullen zich daar legeren, alle gedierte, dat in troepen leeft; zowel pelikaan als roerdomp zullen overnachten op zijn kapitelen; hoort, hoe het giert door het venster; verwoesting is op den drempel.”
Het is echter niet noodzakelijk dat de qippôd boven op rechtopstaande zuilen moet kunnen vliegen, aangezien er veeleer op de omgevallen pilaren van de paleizen van Ninevé wordt gezinspeeld en niet op de kapitelen van rechtopstaande zuilen. De Nieuwe-Wereldvertaling geeft Zefanja’s profetie als volgt weer: „En hij zal zijn hand uitstrekken naar het noorden, en hij zal Assyrië verdelgen. En hij zal Ninevé tot een verlaten woestenij maken, een waterloze streek gelijk de wildernis. En in haar midden zullen stellig kudden uitgestrekt neerliggen, alle wilde dieren van een natie. Zowel pelikaan als stekelvarken zullen midden tussen haar zuilenkapitelen overnachten. Een stem zal in het venster blijven zingen. Er zal verwoesting zijn op de drempel.” De gedachte is dat in het wild levende dieren tussen de gevallen zuilenkapitelen van Ninevé zouden huizen, hetgeen voor stekelvarkens heel goed mogelijk is, aangezien ze vaak tussen rotsen wonen. De „stem” die in het venster zingt, slaat niet terug op de pelikaan of het stekelvarken, aangezien deze geen van beide kunnen „zingen”.
Ook de roerdomp heeft geen zangstem, maar een brullende roep, en deze waadvogel past klaarblijkelijk niet in het beeld van Ninevé’s „wildernis . . ., dor als een woestijn”. Het stekelvarken en de pelikaan zouden hier echter wel op hun plaats zijn, want hoewel de pelikaan een vliegende watervogel is, is hij ook een vogel van de wildernis, zoals de psalmist schreef: „Waarlijk, ik lijk wel de pelikaan van de wildernis” (Ps. 102:6). De pelikaan, die volgens Leviticus 11:18 een onreine vogel is, trekt zich vaak landinwaarts naar een plaats in de wildernis terug en zit op een melancholieke manier, met zijn kop op zijn schouders gezonken en zijn snavel rustend op zijn borst. De pelikaan zoekt ook onbewoonde eilanden en rotsige kusten, ver van waar mensen wonen of komen, uit om er te broeden. De strekking van de profetie is dat Ninevé een volkomen verlaten woestenij zou worden. New York, Londen en Parijs zouden volkomen verlaten moeten worden voordat de pelikaan en het stekelvarken zich er thuis zouden kunnen voelen.
Het stekelvarken zou dus zowel voor de wildernis van Ninevé als voor de ruïnes van Babylon een geschikte bewoner zijn. The Imperial Bible Dictionary zegt over het stekelvarken. „Het komt in heel Palestina, Syrië en het dal van de Eufraat veelvuldig voor. Het is een nachtdier en derhalve passend gezelschap voor de ’lugubere dieren’ die de metgezellen van de kippôd zijn. Het houdt zich doorgaans in donkere en eenzame plaatsen schuil en wordt trouwens in de ruïnes van Iduméa [Jes. 34:11] en van Babylon aangetroffen. De heer Rich [een voormalige Britse inwoner van Baghdad] zegt uitdrukkelijk dat hij, in zijn pogingen verbrande puinheuvels van het oude Babylon te onderzoeken, die vol doorgangen en galerijen zijn, ’grote hoeveelheden stekels van stekelvarkens heeft gevonden’.”
Stekelvarkens, de bewoners van de ruïnes van Babylons paleizen — hoe passend! Wat een verschrikkelijk einde voor zo’n grote stad! Wegens zijn gewoonten en stekelige bewapening is het kruipende stekelvarken een dier dat heel goed weergeeft wat er, in overeenstemming met Jehovah’s profetische Woord, van Babylon, en ook van Ninevé is geworden — een volkomen verlaten woestenij.