Van een klein begin tot geestelijke voorspoed
zoals verteld door L. Burtch
MIJN jeugd bracht ik door in een omgeving van esdoorns, eiken en dennebomen in het middenwesten van de Verenigde Staten, maar het oude blokhuis waar ik woonde, de blokschuur en de eikehouten emmer die in de welput hing, zijn sindsdien al lang verdwenen. Na enkele jaren op een boerderij gewoond te hebben, verhuisden wij naar Grand Rapids in de staat Michigan, waar moeder is gestorven. Daarop verhuisde ik naar Zuid-Dakota waar ik bij mijn broer introk.
Toen ik op allerlei boerderijen in Zuid-Dakota werkte, las ik in een landbouwblad een van de preken van Pastor Russell. Zover ik mij kan herinneren, ging het over „Armageddon en het einde van de wereld”. Dit riep sterk mijn belangstelling wakker en deed in mij de wens ontstaan om meer over de bijbel te weten te komen. Het was toen 1912. Toen ik het jaar daarop op een veehouderij in de staat Oregon werkte, werd het gezin op de boerderij bezocht door een jongeman uit de stad Portland die met hen over de waarheden van Gods Woord sprak. Ik luisterde met onverdeelde aandacht en was er spoedig van overtuigd dat wat hij zei de waarheid was. Niet lang daarna droeg ik mijn leven aan de dienst voor God op en symboliseerde dit door de waterdoop. Wat was dat een grote vreugde!
De eerste ervaring die ik in de dienst van God opdeed, was het van-huis-tot-huis-verspreiden van traktaten over bijbelse onderwerpen. Mijn metgezellen en ik gebruikten hiervoor een geschrift dat „The Bible Students Monthly” werd genoemd. Wij gingen er ’s ochtends vroeg op uit en gooiden deze bijbelse geschriften bij de mensen op de stoep of in de hal. Omstreeks 6 uur ’s morgens begonnen wij en wij waren dan drie uur later klaar. Dit was elke zondag onze geregelde dienst voor God. Op die manier werd in die tijd een gedeelte van de bediening ten uitvoer gebracht. Van een klein begin heeft het zich voorspoedig uitgebreid.
Ik sprong op van vreugde toen ik hoorde dat Pastor Russell Portland zou bezoeken. Ik zorgde er wel voor dat ik er was toen het uur aanbrak waarop hij zijn aangekondigde lezing „De wereld in vuur en vlam” zou houden. Ik was niet alleen in de aula van de school waar de lezing gegeven zou worden, aanwezig, maar ik zat recht achter broeder Russell op het podium. Meer dan twee uur sprak hij over de schepping, geloofspunten, de ziel en dingen die zouden gebeuren. Allen luisterden geboeid, terwijl hij zo zonder aantekeningen aangenaam en gemakkelijk sprak. Dat was een grote, onvergetelijke dag in mijn leven.
Op 31 oktober 1916 stierf broeder Russell. Wat zou er nu met het getuigeniswerk gebeuren? Zou het voortgezet worden? Velen van ons vroegen zich dit af. Enkelen die nauw met broeder Russell hadden omgegaan, vertelden mij dat hij altijd het besef had gehad dat er nog een groot predikingswerk gedaan moest worden. Zijn woorden waren: „Wij moeten naar de mensen toe gaan. Wij moeten hun de boodschap brengen.” Het werk ging verder. Er wachtten ons echter moeilijkheden, en wij voelden ze naderen. Ons geloof zou spoedig zwaar op de proef worden gesteld.
De religieuze leiders hadden er blijk van gegeven met haat vervuld te zijn jegens Pastor Russell en jegens ons die zijn verlichtende geschriften verbreidden. Het wereldrijk van valse religie, in de bijbel „Babylon de grote” genoemd, begon ons steeds meer in te sluiten (Openb. 14:8, NW). Wegens de vervolgingen werden talloze broeders door vrees overmand. Velen verlieten Gods organisatie daar zij de beproeving op hun geloof niet konden verduren. De vijandig gezinde geestelijken werden in het boek The Finished Mystery, ook bekend als het „Zevende deel”, scherp aan de kaak gesteld, hetgeen de religieuze vervolging nog heviger maakte, terwijl de religieuze leiders van de christenheid plannen beraamden om „de Russellisten”, zoals zij ons noemden, uit te bannen.
DE VERVOLGING BEGINT
Het voorbeeld van de vervolgers van de vroege christenen volgend, wisten de religieuze leiders het al spoedig te bewerken dat het bijbelstudieboek The Finished Mystery werd verboden. Niettemin zetten wij onze bezoeken van huis tot huis voort en namen wij bestellingen op voor het boek, dat wij dan tijdens een daaropvolgend bezoek afleverden. Toen de Verenigde Staten op 6 april 1917 Duitsland de oorlog verklaarden, maakten onze vijanden op gemene wijze misbruik van de oplaaiende patriottische gevoelens van het volk om ons steeds heviger te vervolgen. Babylon de Grote ging ons steeds meer haten.
Alsof vervolging nog niet genoeg was, begon de Duivel nu ook binnen de rijen van Gods volk verdeeldheid en strijd te veroorzaken in een poging de organisatie van binnen uit op te breken. Sommige ambitieuze personen in de organisatie begonnen op zelfzuchtige wijze voor zichzelf naar de macht te grijpen. Zij beweerden dat degenen die zich op het hoofdbureau van de organisatie, bekend als het Bijbelhuis, bevonden, compromissen aangingen en te ruim van opvatting waren. Zij werden „ruimdenkers” genoemd. Vanzelfsprekend bracht dit de broeders in verwarring en leidde het tot misverstanden. Wat zouden zij gaan doen? Zouden zij loyaal blijven jegens hen die zich in het Bijbelhuis bevonden, of zouden zij de organisatie verlaten? Een aantal personen die vooraanstaande dienstposities in de gemeenten bekleedden, gingen heen. Zij noemden zich de „Vaststaanders”, welke naam zij ontleend hadden aan het bijbelboek Galáten, waarin in de Statenvertaling wordt gezegd: „Staat dan in de vrijheid, met welke ons Christus vrijgemaakt heeft” (5:1). Deze Vaststaanders kregen al heel spoedig ook onderling ruzie.
Juist in deze moeilijke tijd van 1918 werd het bijbelse traktaat, de „Kingdom News” genaamd, uitgegeven. De eerste uitgave daarvan zag op 15 maart 1918 het licht, en mij viel het voorrecht te beurt een aandeel te hebben aan het verspreiden ervan.
Wat later, toen ik nog steeds druk bezig was met het christelijke werk dat erin bestond bijbelse publikaties te verspreiden, maakte ik een soortgelijke ervaring mee als destijds de apostel Paulus te Filippi (Hand. 16:19-24, NW). Ik werd vanwege mijn christelijke werk in de gevangenis opgesloten. Op een zondagmorgen stonden een broeder en ik om vijf uur op en liepen wij naar ons predikingsgebied. Tegen negen uur hadden wij alle traktaten bij de huizen achtergelaten. Het toeval wilde dat de loco-burgemeester van die plaats in dat gebied woonde. Toen hij de bijbelse boodschap vond die wij bij zijn voordeur hadden achtergelaten, probeerde hij ons op te sporen en trof hij ons ten slotte aan toen wij op de tram stonden te wachten. Wij werden gearresteerd en meegenomen naar het politiebureau. Daar zij niets opruiends in onze lectuur konden vinden, beschuldigden zij ons ervan dat wij zonder vergunning drukwerk hadden verspreid en veroordeelden ons tot zeventien dagen gevangenisstraf en een boete van 200 dollar. Daar wij niet in staat waren de boete te betalen, verbleven wij dertig dagen in de gevangenis, waarna enkele van de broeders het nog resterende gedeelte van de boete betaalden en wij vrijgelaten werden.
Ons eerste grote congres werd van 1 t/m 8 september 1919 te Cedar Point in de staat Ohio gehouden. Het bracht in de broeders een grote verandering teweeg en het schonk hun een nieuwe geest en een nieuwe kijk op de dingen. De bestuursleden van het Wachttorengenootschap die ten onrechte gevangen waren gezet, waren nu weer vrij en hadden het vaste besluit genomen ervoor te zorgen dat het goede nieuws van Gods koninkrijk over de gehele aarde bekendgemaakt zou worden.
De geestelijken van de christenheid waren er zeer mee ingenomen geweest toen de bestuursleden van het Genootschap op 21 juni 1918 gevangen werden genomen. Zij hoopten dat het met ons als bijbelonderzoekers gedaan zou zijn, maar ons congres te Cedar Point in 1919 liet hen weten dat wij springlevend en actief waren, en sindsdien is dit altijd zo gebleven.
BETHELDIENST
Toen ik in het jaar 1920 in Lansing in de staat Michigan was, maakte ik het Wachttorengenootschap te Brooklyn per brief mijn verlangen kenbaar om daar op het hoofdbureau, bekend als Bethel, te dienen. Spoedig daarop ontving ik een uitnodiging om voor speciaal werk tijdelijk naar Bethel te komen. In juni 1920 arriveerde ik om een nieuwe ervaring op te doen, met een nieuw werk te beginnen en nieuwe vreugde te ondervinden.
Ik kreeg tot taak om te helpen bij de verzending van Het Gouden Tijdperk, dat nu bekendstaat als „Ontwaakt!”. In de bepaalde uitgave, die ik meehielp verzenden, werd tot in détails beschreven hoe onmenselijk Jehovah’s getuigen op aandrang van de geestelijken der christenheid waren behandeld. Deze uitgave, no. 27, maakte bekend welke oordelen God heeft uitgesproken over Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie. Mijn tijdelijke toewijzing op Bethel werd een blijvende.
Na verloop van tijd werd mij werk toegewezen aan een vlakdrukpers in de drukkerij van het Wachttorengenootschap, die zich toen nog aan de Myrtle Avenue, no. 35, te Brooklyn bevond. Dit was de eerste drukkerij van het Genootschap. Daar het gebouw maar drie verdiepingen telde, was de drukkerijruimte tot slechts zo’n 280 vierkante meter beperkt. Op de benedenverdieping stond een drukpers die wij heel trots „het oude slagschip” hadden genoemd. Deze pers besloeg zoveel ruimte dat er nauwelijks voldoende plaats overbleef om er langs te lopen. Op de derde verdieping, waar ik werkte, stond een kleine met de hand bediende vlakdrukpers. Twintig van ons werkten hier als nijvere bijen in een bijenkorf. Ondanks het ruimtegebrek genoten wij elke minuut van ons werk, omdat het dienst voor God betekende.
Wij drukten heel wat dingen op de vlakdrukpers, zoals de omslagen voor de brochures Millioenen nu levende menschen zullen nimmer sterven en Talking with the Dead. Wanneer op „het oude slagschip” Het Gouden Tijdperk en brochures werden gedrukt, drukten wij op de vlakdrukpers De Wachttoren. Toen beschouwden wij de 60.000 exemplaren van elke uitgave als een verbazingwekkend aantal. Nu heeft De Wachttoren een oplage van 4.500.000 exemplaren in 68 talen, hetgeen een ontzagwekkende groei betekent sedert dat kleine begin.
Destijds was ook nog een gedeelte van de drukkerij ondergebracht in het Bethelhuis, de plaats waar de werkers van het hoofdbureau van het Genootschap wonen. In een kleine kamer onder de eetzaal stonden nog eens twee linotypemachines en twee kleine met de hand bediende persen en bevond zich een overvol zetterijtje. Deze eerste pogingen van het Genootschap om zelf te drukken, hebben er sedert dit kleine begin toe geleid dat de drukkerij thans drie enorme gebouwen beslaat, waarvan de grootste zelfs dertien verdiepingen telt. Hier worden nu de bijbelse publikaties gedrukt, gebonden en verzonden. Deze gigantische drukkerij voorziet de meer dan een miljoen getuigen van Jehovah van de bijbelstudiehulpmiddelen die zij bij hun prediking verspreiden. Wanneer wij dit vergelijken met de 8801 die in 1922 aan de bediening deelnamen, dan blijkt toch wel zeer duidelijk hoe wij van een klein begin tot geestelijke voorspoed zijn voortgegaan.
EXPANSIE
Op 1 maart 1922 brachten wij onze drukkerij-uitrusting van de Myrtle Avenue over naar een groter onderkomen in de Concord Street 18, te Brooklyn. Met een kleine vrachtwagen verhuisden wij de meeste zware stukken. Toen wij echter de grote rollen van de „slagschip”-pers wilden overbrengen, kwamen wij tot de ontdekking dat ze te zwaar waren voor het vrachtwagentje. Daar stonden we. Wij wisten niet hoe wij ze naar de nieuwe drukkerij moesten brengen, maar toen wij de volgende morgen wakker werden was ons probleem opgelost.
Onverwachts was er in de nacht vijf centimeter sneeuw gevallen en dit vormde de oplossing. Wij maakten een soort slee en legden de rollen daarop. Wij zetten de vrachtwagen ervoor en trokken zo alles naar de nieuwe ruimte, terwijl de slee licht over de sneeuw voortgleed. Daarna lieten wij in de Concord Street de rollen door het souterrainraam naar beneden zakken. Nog jaren daarna vertelde degene die toen het toezicht over de drukkerij had, R. J. Martin, de broeders op de congressen graag over deze onverwachte sneeuwval welke ons verhuizingsprobleem oploste.
Nu er een grotere ruimte beschikbaar was gekomen, besloten wij wat meer materiaal aan te schaffen. Enkele dingen waren nieuw, andere tweedehands. Een van de tweedehandse Premier-persen die wij toen kochten, wordt nog steeds in onze tegenwoordige grote drukkerij gebruikt. Ze is meer dan vijftig jaar oud. Onze produktie in deze nieuwe ruimte aan de Concord Street nam toe tot ongeveer 2000 boeken per dag en meer dan een miljoen exemplaren van De Wachttoren per jaar.
In dat zelfde jaar 1922 bezochten wij een grootse vergadering te Cedar Point in Ohio. Er heerste een voortreffelijke geest. Allen die daar waren, verheugden zich over de wijze waarop de organisatie zich had hersteld van de zware slagen welke de vijand haar in 1918 had toegebracht. Het hoogtepunt van deze vergadering brak aan toen er op het podium een spandoek werd ontvouwd met daarop de leuze: „Verkondig de Koning en het Koninkrijk.” Dit werkte elektriserend, en het spoorde alle aanwezigen ertoe aan de bediening met grotere ijver ter hand te nemen.
Het was eveneens in 1922 dat het Genootschap op Staten Island, in de stad New York, grond aankocht om daar een radiostation op te richten. Op een zaterdagmiddag nam broeder Rutherford, de president van het Genootschap, enkelen van ons mee naar Staten Island. Toen wij bij het stuk grond aankwamen, wees hij op een plek midden in het bos en zei: „All right, jongens. Hier gaan wij graven. Wij gaan op onze eigen grond een radiostation bouwen.” En gegraven hebben we! Elk weekeinde gedurende die zomer waren wij ermee bezig.
Op een zondagmiddag, nadat wij de hele dag gewerkt hadden, zaten wij buitenshuis rond de eettafel. Broeder Rutherford vertelde ons enkele van zijn ervaringen uit de gevangenis. In 1918 werd hij ten onrechte gevangengezet en in 1919 op gerechtelijk bevel weer vrijgelaten. In de gevangenis nam hij zich vast voor om Babylon de Grote harde slagen toe te brengen. Hij vertelde: „Van tijd tot tijd pakte ik de tralies van mijn venster vast, keek omhoog naar de sterren en zei: ’Heer, als u mij ooit uit deze plaats bevrijdt, zal ik mijn best doen het oude Babylon in tweeën te hakken.’” Nu trachtte hij zijn vaste besluit ten uitvoer te brengen. In de jaren daarna bracht hij Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie, harde slagen toe. Daar hij geen blad voor de mond nam wanneer hij de waarheid over de valse religie openbaar maakte, werden de geestelijken van de christenheid op het laatst alleen al bij het horen van zijn naam met haat vervuld.
Op een vergadering die ik in 1927 te Toronto in Canada bijwoonde, hoorde ik broeder Rutherford spreken over het onderwerp „Vrijheid voor de volken”. Hij gaf valse religie de wind van voren. Tijdens de lezing was de radio-omroeper voor de „National Broadcasting Company” die zich op het podium bevond, ervan overtuigd dat hij elk moment telefonisch de mededeling kon krijgen dat de toespraak niet langer uitgezonden mocht worden. Ondanks de scherpe waarheden die er met betrekking tot de valse religie werden verteld, ging de uitzending zonder onderbreking door. Tot aan zijn dood in 1942 bleef broeder Rutherford zijn offensief tegen Babylon de Grote onverminderd voortzetten. Zijn ondubbelzinnige ontmaskering van de huichelarij en de onschriftuurlijke leringen en handelingen van de religieuze leiders der christenheid bezorgde hem vele bittere vijanden onder de geestelijken. Zij namen hun toevlucht tot allerlei onwettige middelen, zoals ook gewelddadigheid van de zijde van het gepeupel, om hem en Jehovah’s getuigen het zwijgen op te leggen.
EEN NIEUWE BESTUURSPERIODE
Na de dood van broeder Rutherford begon er met N. H. Knorr als president van het Wachttorengenootschap een nieuw bestuur. Er werd een gigantisch opleidingswerk op stapel gezet, met als doel al degenen die met het Genootschap zijn verbonden, tot bekwame bedienaren van het evangelie te maken die aan de deuren toespraakjes kunnen houden. Ten einde dit te bereiken werd er op 16 februari 1942 op het hoofdbureau van het Genootschap te Brooklyn een begin gemaakt met een bedieningsschool. Nog hoor ik broeder Knorr bij de inwijding van deze school zeggen: ’Indien de wereld slechts één ding van ons leert, dan zal het stellig dit ene zijn, namelijk dat Jehovah’s getuigen aan Jezus’ zijde hebben gestaan en van hem hebben geleerd.’
Over de gehele wereld stelden Jehovah’s getuigen in hun plaatselijke gemeenten scholen der theocratische bediening in. Oud en jong hebben door middel daarvan geleerd in eenheid en harmonie de zuivere taal van Gods Woord te spreken. Bovendien werd in 1943 in de staat New York de Wachttoren Bijbelschool Gilead opgericht om zendelingen op te leiden, die na hun studiecursus worden uitgezonden om in nieuwe gebieden met de prediking te beginnen en reeds bestaande gemeenten te versterken. Bovendien zijn er sinds 1959 op vele centraal gelegen plaatsen in de wereld plaatselijke Koninkrijks-Bedieningsscholen ingesteld om opzieners toe te rusten de kudde Gods in geestelijk opzicht zo goed mogelijk te weiden. Zoals verwacht kon worden, heeft deze opleiding voor de bediening een grote toename tot gevolg gehad naarmate de prediking van het goede nieuws van Gods koninkrijk zich bleef uitbreiden. Jehovah heeft dit werk gezegend en heeft deze aankondigers van zijn koninkrijk eenheid en wederzijdse liefde geschonken.
Toen in 1942 dit intensieve onderwijzingsprogramma op gang kwam, zonden over de gehele wereld 5232 gemeenten van Jehovah’s getuigen berichten in en namen elke maand ongeveer 106.000 personen deel aan de predikingsactiviteit. Thans zijn er over de gehele wereld 23.483 gemeenten en 1.075.523 predikers van het goede nieuws van het Koninkrijk.
Het schijnt mij toe dat Psalm 90:16, 17 bijzonder van toepassing is op deze dienstknechten van de Allerhoogste. „Laat uw werk aan uw knechten openbaar worden, en uw heerlijkheid over hun kinderen; de liefelijkheid van den Here, onzen God, zij over ons, en bevestig Gij het werk onzer handen over ons, ja het werk onzer handen, bevestig dat.”
Ook de congressen hebben tot de groei van de theocratische organisatie bijgedragen. In 1955 had ik het voorrecht de in Europa belegde congressen van Gods volk bij te wonen. Nooit zal ik het ontroerende tafereel te Neurenberg in Duitsland vergeten. Tegen het einde van die vergadering op zondag, 14 augustus, hield het voor die dag op met regenen en verscheen er een prachtige regenboog aan de hemel toen de ondergaande zon uit de wolken te voorschijn kwam. Met dit als een prachtige achtergrond begon de grote menigte van 100.000 personen met zakdoeken te zwaaien om afscheid te nemen van broeder Knorr en andere vertegenwoordigers van het hoofdbureau van het Genootschap die zich op het podium bevonden. Deze demonstratie van warme christelijke liefde en eenheid was zo hartroerend dat velen van ons de tranen in de ogen kregen.
Natuurlijk zijn er in de afgelopen jaren ook andere prachtige congressen geweest. In het bijzonder denk ik aan de internationale ’Goddelijke wil’-vergadering van Jehovah’s getuigen die in 1958 in New York werd gehouden. Tijdens die vergadering werden het Yankee-stadion en de Polo Grounds tot de nok toe gevuld met een menigte van 253.922 personen uit 123 landen, die bijbels onderricht ontvingen, en werden er 7136 nieuwe Getuigen gedoopt. Dan was er nog in 1963 het wonderbaarlijke ’Eeuwige goede nieuws’-congres, in 24 grote steden. Het totale bezoek aan deze vergadering liep op tot 580.509 personen uit 161 landen en er werden 16.653 gedoopt. Wat een wonderbaarlijk bewijs van de geestelijke voorspoed van Jehovah’s zichtbare organisatie.
OVERDENKINGEN
Wanneer ik terugkijk op de jaren die ik vanaf 1920 in Gods dienst heb doorgebracht, kan ik duidelijk zien hoe Jehovah’s organisatie na een klein begin tot grote geestelijke voorspoed is geraakt. Dit is een bijzonder gelukkige ervaring voor mij geweest. Ik heb meegemaakt hoe Jehovah in 1918 zijn toegewijde volk uit knechtschap en gevangenschap bevrijdde en hen tot de grootste groep mensen in de wereld heeft gemaakt die het goede nieuws van Gods koninkrijk bekendmaken en zijn schriftuurlijke waarheden onderwijzen. Jehovah heeft zijn volk met wonderbaarlijke geestelijke voorspoed gezegend.
Ook door de groei van onze drukkerij sinds het jaar 1920 wordt aangetoond dat Jehovah’s zegen op zijn organisatie rust. Thans hebben wij eenendertig persen, terwijl er nog meer bij komen. In vergelijking met de drie verdiepingen waar wij maar zo’n 280 vierkante meter vloerruimte hadden, beschikken wij nu over 22 enorme verdiepingen, elk met een grondoppervlak als van een huizenblok. In 1920 konden wij 2000 boeken per dag binden; nu maken wij er in één enkele dag wel 43.400 klaar. In 1920 drukten wij 60.000 exemplaren van elke uitgave van De Wachttoren. Wanneer nu alle persen in vol bedrijf zijn, is onze capaciteit 1.250.000 tijdschriften per dag. De tijdschriften die wij destijds in 1922 in één jaar drukten, drukken wij nu in één dag. Deze wonderbaarlijke expansie is geheel tot eer en heerlijkheid van Jehovah God.
Voor mij is het een grote zegen geweest om te zien hoe Jehovah’s huidige organisatie sedert dat kleine begin is gegroeid. Deze grote toename heeft de profetie in vervulling doen gaan dat het goede nieuws van Gods koninkrijk over de gehele wereld tot een getuigenis aan alle naties bekendgemaakt zou worden (Matth. 24:14, NW). Er is veel tot stand gebracht, maar het einde is er nog niet. Er moet nog meer gedaan worden totdat Jehovah zijn naam rechtvaardigt doordat hij een eind maakt aan het huidige goddeloze samenstel van dingen en het door hem beloofde nieuwe tijdperk van vrede en rechtvaardigheid inluidt.