Wolven in schaapskleren
Doorziet u hen? Hoe kunt u vermijden eraan ten prooi te vallen?
BEDROG was er de oorzaak van dat Eva aan de grote Verslinder, Satan de Duivel, ten prooi viel. Daarna vielen haar echtgenoot en kinderen in de klauwen van een wolfachtige god die hen van al het waardevolle in het leven beroofde, van hun vrees voor God, zelfrespect, ware liefde voor de naaste en liefde voor de waarheid. Daarom komen huichelarij en verraad tegenwoordig zo veelvuldig voor. Een ieder die de ware God aanbidt, moet klaar wakker zijn, zodat hij op zijn hoede is voor de talloze misleidingen die hem voortdurend belagen.
Aan zijn discipelen in de eerste eeuw liet Jezus een waarschuwing horen die zelfs nog krachtiger geldt voor ons in deze tijd: „Past op dat gij niet wordt misleid; want velen zullen komen op basis van mijn naam en zeggen: ’Ik ben het [Christus]’, en: ’De bestemde tijd is nabijgekomen.’ Gaat hen niet achterna” (Luk. 21:8, NW). Hij vermaande eveneens: „Wacht u voor de valse profeten, die in schaapsklederen tot u komen, maar van binnen roofzuchtige wolven zijn” (Matth. 7:15, NW). Waakzaamheid en voorzichtigheid zijn daarom geboden ten einde het te vermijden aan gulzige, wolfachtige mensen ten prooi te vallen.
Wolven zullen hun voorgenomen slachtoffers van de kudde afzonderen alvorens zij ze aanvallen en verslinden, en men kan dus verwachten dat menselijke wolven evenzo te werk zullen gaan. Daarom verklaarde de apostel Paulus onder inspiratie: „Ik weet dat er na mijn heengaan onderdrukkende wolven bij u zullen binnenkomen, die de kudde niet teder zullen behandelen en uit uw eigen midden zullen mannen opstaan die verdraaide dingen zullen spreken om de discipelen achter zich aan te trekken.” En Petrus, een apostel van Jezus Christus, sprak eveneens over dit gevaar: „Er [zullen] ook onder u valse leraren . . . zijn. Dezen zullen heimelijk verderfelijke sekten invoeren en zullen zelfs de eigenaar, die hen heeft gekocht, verloochenen . . . En uit hebzucht zullen zij u met vervalste woorden uitbuiten.” Jezus’ broer en discipel Judas schreef op zijn beurt dat er „zekere mensen heimelijk zijn binnengedrongen, reeds lang geleden door de Schriften voor dit oordeel bestemd, goddeloze mensen, die de onverdiende goedheid van onze God veranderen in een verontschuldiging voor losbandig gedrag en ontrouw blijken te zijn aan onze enige Eigenaar en Heer, Jezus Christus”. De apostel Johannes voegt er zijn getuigenis aan toe: „Jonge kinderen, het is het laatste uur, en zoals gij gehoord hebt dat de antichrist komt, zo zijn er ook nu [omstreeks het jaar 98 n. Chr.] vele antichristen opgestaan; uit welk feit wij te weten komen dat het laatste uur is aangebroken. Zij zijn van ons uitgegaan, maar zij waren niet van ons slag.” — Hand. 20:29, 30; 2 Petr. 2:1-3; Jud. 4; 1 Joh. 2:18, 19, NW.
Het gecombineerde getuigenis van deze getrouwe getuigen duidde op gevaar vanuit de gelederen van belijdende christenen zelf. Het gevaar zou niet zozeer afkomstig zijn van degenen die zich openlijk tegen Christus verklaarden als wel van hen die zouden opstaan en zouden bewéren de Christus te zijn of althans de rechten en voorrechten van Christus als zijn gemachtigde vertegenwoordigers te bezitten. Ontwapend door een uiterlijke schijn van godvruchtigheid en door „vleiend gepraat en complimenteuze woorden”, zouden vele niet-behoedzame christenen ertoe worden verlokt ’wolven in schaapsklederen’ te volgen en ten slotte aan dergelijke zelfzuchtige bedriegers ten prooi vallen. — Rom. 16:18, NW.
HOE MEN ZE KAN DOORZIEN
De apostel Paulus onthulde twee dingen waaraan men zou weten dat men met bedrog te maken had, namelijk aan een verdraaien van de woorden der waarheid en aan het ontbreken van de geest van tedere genegenheid. Petrus spreekt over vervalste woorden en het bevorderen van sekten, ofte wel groeperingen die mensen volgen. Judas geeft te verstaan dat het afwijken van de hoge morele maatstaven van de bijbel een gevaarteken zou vormen. Johannes vestigt de aandacht op het loochenen van de ware verhouding die er tussen de hemelse Vader en zijn Zoon, Christus Jezus, bestaat als nog een aanduiding van het bedrog van de antichrist. — 1 Joh. 2:19, 22, NW.
De feiten die een vervulling hiervan vormen, hebben deze tijdige waarschuwingen bevestigd. Sedert het midden van de eerste eeuw zijn er vele valse Messiassen (Christussen) opgestaan, mannen die grote aantallen joden de dupe van hun bedrog lieten zijn. Ook zijn er van tijd tot tijd, ja zelfs tot in onze tijd, mannen opgestaan die beweerden de Christus te zijn, waardoor zij lichtgelovige personen die beleden christenen te zijn, hebben bedrogen. Dan is er nog de lange reeks van zich noemende plaatsvervangers van Christus, die in Rome op een troon hebben gezeten en het idee hebben verbreid dat hun kerkbestuur in werkelijkheid de voorzegde duizendjarige regering van Christus was. In feite zeiden zij: „De bestemde tijd is nabijgekomen”, en zij hebben daardoor de verwachtingen van velen met betrekking tot een echte Koninkrijksheerschappij, die zegeningen voor alle volken zou afwerpen, de bodem ingeslagen. Ten slotte kunnen de talloze naamchristenen aan deze lijst worden toegevoegd die hun persoonlijke ideeën en zelfzuchtige verlangens belangrijker hebben geacht dan de leer van Christus en die zich tot op die hoogte de positie van Christus als de gezaghebbende Onderwijzer van de christelijke gemeente hebben aangematigd.
Laten wij, aangezien Jezus verklaarde: „Aan hun vruchten zult gij die mensen dus waarlijk herkennen”, eens nota nemen van de vruchten van hun zelfzuchtige en goddeloze werkzaamheden (Matth. 7:20, NW). Het bevorderen van een onderscheid tussen geestelijken en leken onder naamchristenen heeft de weg gebaand tot een hardvochtige en autocratische overheersing van het volk, waar tederheid en liefde niet in het beeld pasten. Sommigen loochenden de geboorte van Jezus uit een maagd, terwijl anderen de duidelijke leerstelling betreffende Gods oppermacht vervingen door het heidense denkbeeld van een drieëenheid van gelijke goden en daardoor de ware positie van zowel de Vader als de Zoon loochenden. Naar verluidt, heeft één zogenaamde christelijke leider uit de tweede eeuw geleerd dat „de weg tot eeuwige redding alleen voor de zielen geopend was die allerlei gruweldaden en goddeloosheden bedreven”. In de naam van Christus werden bloedige en vruchteloze kruistochten ondernomen en al even verschrikkelijke en zinloze oorlogen gestreden. Heidense filosofieën werden geredelijk met leerstellingen van de bijbel vermengd. Zo zijn naamchristenen in onze tijd erfgenamen geworden van een menigte valse en verdraaide leerstellingen, zoals de onsterfelijke menselijke ziel, vagevuur, pijniging in een hel, celibaat, een door mensen ontworpen stelsel van vastenperiodes en het zich onthouden van vlees, hetgeen allemaal vergezeld gaat van een grote verslapping met betrekking tot het nakomen van de morele vereisten die in Gods geschreven Woord worden uiteengezet.
Wat zijn al deze vervalste leerstellingen toch in flagrante tegenspraak met de duidelijke opdracht die Christus aan een ieder van zijn volgelingen gaf: „Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest, en leert hen onderhouden alles wat ik u geboden heb”! (Matth. 28:19, 20, NW) Stellig is het voor iedere oprechte aanbidder van God van het grootste belang goed op zijn geloofsovertuigingen en zijn omgang toe te zien, want de strikken en valkuilen die de zuiverheid van iemands geloof thans bedreigen, zijn grotelijks toegenomen.
HOE MEN KAN VERMIJDEN ERAAN TEN PROOI TE VALLEN
Aangezien verdraaide en vervalste woorden en het schenken van lippendienst aan de Heilige Schrift erop duiden dat men afwijkt van wat deugdelijk en waar is, volgt hieruit dat onze bescherming gelegen moet zijn in een krachtig geloof in het geschreven Woord van God. Alleen met overleveringen komen wij er niet. Ook zal er meer nodig zijn dan de een of andere geïsoleerde bijbeltekst die zodanig wordt uitgelegd dat daardoor de andere duidelijke leerstellingen van de bijbel geweld wordt aangedaan. Wat het ook is dat iemand u als waarheid vraagt te aanvaarden, laat niet na van hem te verlangen dat hij aan de hand van de Heilige Schrift een duidelijke basis voor die leer verschaft. Aarzel zelfs niet met betrekking tot het religieuze genootschap waarmee u thans verbonden bent, om te onderzoeken of de daardoor uiteengezette leerstellingen wel op de Schrift zijn gefundeerd. Dit alles komt erop neer dat u een naarstige onderzoeker van Gods Woord moet zijn. Paulus gaf de jongeman Timótheüs de raad: „Blijf . . . in de dingen die gij hebt geleerd en waarin gij door overtuiging zijt gaan geloven, wetend van welke personen gij ze hebt geleerd en dat gij van kindsbeen af de heilige geschriften hebt gekend, die u wijs kunnen maken tot redding door middel van het geloof in verband met Christus Jezus” (2 Tim. 3:14, 15, NW). Zo dient ook u, indien u uit de Heilige Schrift bent onderwezen, deze te blijven bestuderen.
Misschien hebt u de gedachte gekoesterd dat hoe ouder een religieuze organisatie is, des te deugdelijker ze moet zijn, of hoe meer aanhangers ze telt, des te waarschijnlijker het is dat ze de waarheid heeft. Ouderdom en aantallen zijn echter niet de factoren waardoor wordt bepaald wat waarheid en wat dwaling is. Het wereldrijk van Babylonische religie, waarvan de corrupte denkbeelden op de duizenden hedendaagse religieuze stelsels zijn overgegaan, werd al direct van het begin af, nu meer dan 4000 jaar geleden, door valse en vergiftige leerstellingen gekenmerkt. In Noachs tijd had de meerderheid der mensen het bij het verkeerde eind, en ook in Jezus’ tijd was het merendeel der joden bezijden de waarheid. Of u kunt tot de conclusie zijn gekomen dat de religie waartoe de meer ontwikkelde, rijke en invloedrijke personen zich aangetrokken voelen, de ware religie moet zijn. Niettemin verklaarde de apostel Paulus: „Niet veel wijzen naar het vlees werden geroepen, niet veel machtigen, niet velen van edele geboorte; maar God heeft de dwaze dingen der wereld uitgekozen om de wijzen te beschamen; en God heeft de zwakke dingen der wereld uitgekozen om de sterke dingen te beschamen; en God heeft de onedele dingen der wereld uitgekozen en de dingen waarop wordt neergezien, de dingen die niet zijn, om de dingen die zijn, teniet te doen, opdat geen vlees zou roemen voor het aangezicht van God.” — 1 Kor. 1:26-29, NW.
Indien u niet door zelfzuchtige, met wolven te vergelijken mensen uitgebuit wilt worden die zich als met schapen te vergelijken christenen vermommen, mensen die u heel vriendelijk trachten te ontmoedigen om een grondige studie van Gods Woord te maken, waarom verbindt u zich dan niet met degenen die er blijk van geven een diepe liefde voor het geschreven Woord te bezitten, die het regelmatig bestuderen en de daarin opgetekende voorschriften in hun leven toepassen? Mijd het gezelschap van hen die Christus Jezus in hun leven hebben onttroond en in zijn plaats hun eigen onvolmaakte opvattingen post hebben doen vatten. U dient de vruchten van uw eigen geloofsovertuigingen dikwijls aan een onderzoek te onderwerpen, want ze moeten in overeenstemming zijn met de houding en daden van uw Meester, Christus Jezus. „Blijft beproeven of gij in het geloof zijt, blijft bewijzen dat gij goedgekeurd zijt”, zo luidt de raad van de Schrift. — 2 Kor. 13:5, NW.
U wilt toch zeker niet ten prooi vallen aan gewetenloze mensen die u slechts zullen gebruiken ter bevordering van hun eigen macht en positie, zonder zich ook maar in enig opzicht om uw eeuwige welzijn en geluk te bekommeren? Onderzoek dus de geloofsbrieven van hen die op basis van Christus’ naam komen, of die beweren christelijke onderwijzers te zijn, en als ze niet authentiek blijken te zijn, gehoorzaam dan toch vooral de waarschuwing van de Heer: „Gaat hen niet achterna.” Zoek daarentegen de veiligheid van de ware kudde van Gods schapen.