Vragen van lezers
● Volgens het bijbelverslag was Ismaël reeds ver in zijn tienerjaren toen Abraham hem en zijn moeder Hagar wegzond, omdat Ismaël Isaäk bespot had. Hoe dienen wij, met het oog hierop, de woorden in Genesis 21:14, 15 te begrijpen? — G.M., Verenigde Staten.
De bewuste tekst luidt: „Den volgenden morgen vroeg nam Abraham brood en een zak water, en gaf het aan Hagar, dat leggende op haar schouder, alsook het kind, en hij zond haar weg; daarop ging zij heen en dwaalde door de woestijn van Berseba. Toen het water uit den zak op was, wierp zij het kind onder één der struiken.”
Het is duidelijk dat Ismaël reeds ver in zijn tienerjaren was, als wij opmerken dat zijn vader Abraham zesentachtig jaar oud was toen Ismaël werd geboren en honderd jaar oud toen Isaäk ter wereld kwam; enige jaren later werd Isaäk pas gespeend, en bij die gelegenheid dreef Ismaël de spot met de kleine Isaäk. — Gen. 16:16; 21:5, 8, 9.
Natuurlijk kunnen wij uit het verslag niet te weten komen hoe het met de lichaamsbouw of kracht van Ismaël gesteld was. Het kan zijn dat hij tenger gebouwd en van nature zwak was, waardoor hij het eerst bezweek en zijn moeder hem noodgedwongen moest opnemen en dragen. Vrouwen waren er in die tijd aan gewend in hun dagelijkse leven zware lasten te dragen, vooral slavinnen zoals Hagar, zodat dit niet ondenkbaar zou zijn. Doch het blijkt dat Hagar op een bepaald moment ook bezweek, waardoor zij zich gedwongen zag hem, waarschijnlijk zonder meer, onder het dichtstbijzijnde struikgewas te leggen.
● Wat is de efod waarover zo vaak wordt gesproken in verband met de priesters van Israël, en op welke manier werd deze gebruikt wanneer Jehovah werd geraadpleegd, zoals in 1 Samuël 23:9-12 wordt verhaald?
Het verslag in 1 Samuël 23:9-12 luidt: „Toen David vernam, dat Saul kwaad tegen hem in den zin had, beval hij den priester Abjathar: Breng den efod hier. En David zeide: HERE, God van Israël, uw knecht heeft voor zeker gehoord, dat Saul voornemens is naar Kehila te komen en om mijnentwil verderf over de stad te brengen. Zullen de burgers van Kehila mij aan hem uitleveren? Zal Saul komen, zoals uw knecht gehoord heeft? HERE, God van Israël, deel het toch uw knecht mee. De HERE antwoordde: Hij zal komen. Daarna vroeg David: Zullen de burgers van Kehila mij en mijn mannen aan Saul uitleveren? De HERE zeide: Zij zullen u uitleveren.”
De efod was een speciaal bovenkleed dat door de hogepriester werd gedragen; op de voorkant ervan was het borstschild der beslissing aangebracht, dat versierd was met twaalf edelstenen en dat de Urim en de Tummim ofte wel de heilige loten bevatte (Ex. 28:6-30). Uit het feit dat in elk geval dat in het hier aangehaalde verslag wordt genoemd, in het antwoord de woorden van de vraag worden herhaald, maken wij op dat Jehovah’s mededeling aan de vragensteller in de vorm van een Ja of Nee werd gegeven. Hoe dit precies door de loten duidelijk werd gemaakt, weten wij niet. Wij merken echter wel op dat Jehovah’s aanwijzing slechts via zijn officieel aangestelde hogepriester werd gegeven, en alleen in zaken van nationaal belang.
De in verband met de Urim en Tummim genoemde efod dient echter niet verward te worden met de linnen efod die door alle priesters werd gedragen en af en toe ook door anderen, door de jonge Samuël bijvoorbeeld wanneer hij dienst deed in de tabernakel en door koning David toen hij de ark des verbonds uit het huis van Obed-Edom naar de berg Sion bracht (1 Sam. 22:18; 2:18, KB; 2 Sam. 6:14, NW). Het is heel waarschijnlijk dat de efod die Abjathar droeg in het geval waarvan in 1 Samuël 23:9-12 sprake is, de efod was, de efod die gedragen was door zijn vader, de hogepriester Achimelech.
● Hoe kunnen wij Lukas’ verslag van het Avondmaal des Heren, waarin hij vertelt dat er twee bekers werden doorgegeven, in overeenstemming brengen met de verslagen van Matthéüs, Markus en Paulus, waarin er slechts sprake van is dat er één beker wijn werd doorgegeven? — R.O., V.S.
Wanneer wij verschillende schriftuurlijke verslagen van hetzelfde voorval of dezelfde gebeurtenis met elkaar vergelijken, is het altijd goed dit in gedachten te houden: Zelfs indien een bepaalde schrijver slechts melding maakt van één persoon of voorwerp, houdt dit toch niet noodzakelijkerwijs in dat er niet meer dan één heeft kunnen zijn. Zo maakt Matthéüs melding van de genezing van twee blinde en twee door demonen bezeten mannen, terwijl zowel Markus als Lukas slechts één van elk vermelden (Matth. 8:28; 20:30; Mark. 5:2; 10:46, 47; Luk. 8:27; 18:35, NW). Bovendien maken zowel Matthéüs als Markus melding van slechts één engel bij het graf van de opgewekte Jezus, terwijl Lukas over twee engelen spreekt. — Matth. 28:2-4; Mark. 16:5-7; Luk. 24:4, 5, NW.
Zo is het ook in dit geval van het aantal bekers waarover in het verslag van Lukas 22:17-20 (NW) wordt gesproken, waar wij lezen: „En hij nam een beker aan, sprak een dankgebed uit en zei: ’Neemt deze en laat hem van de een naar de ander onder u rondgaan; want ik zeg u: Van nu af zal ik niet meer van het produkt van de wijnstok drinken totdat het koninkrijk Gods gekomen zal zijn.’ Hij nam ook een brood, sprak een dankgebed uit, brak het en gaf het aan hen, terwijl hij zei: ’Dit betekent mijn lichaam, dat ten behoeve van u gegeven zal worden. Blijft dit tot een gedachtenis aan mij doen.’ Evenzo ook de beker, nadat zij het avondmaal hadden gebruikt, terwijl hij zei: ’Deze beker betekent het nieuwe verbond krachtens mijn bloed, dat ten behoeve van u vergoten zal worden.’”
De eerste beker die hier wordt genoemd (in 22 vers 17), heeft betrekking op de viering van het Pascha, zoals wordt aangetoond door 22 vers vijftien. In Jezus’ dagen werd bij de Paschaviering gebruik gemaakt van wijnbekers. In feite werden er, volgens The Jewish Encyclopedia, Deel 9, blz. 552, en M’Clintock en Strongs Cyclopædia, Deel 7, blz. 739, door de joden minstens vier bekers wijn bij de viering van het Pascha gebruikt. De Misjna verklaart heel duidelijk: „Zelfs de armste in Israël moet niet eten tenzij hij aan tafel zit, en zij moeten hem ten minste vier bekers wijn te drinken geven” (Pesahim 10:1). De opmerking van Lukas in 22 vers zeventien heeft dan ook betrekking op een van de wijnbekers die tijdens de Paschaviering rondgingen en waaruit Jezus zelf dronk, zeggende: „Van nu af zal ik niet meer van het produkt van de wijnstok drinken totdat het koninkrijk Gods gekomen zal zijn.” — Luk. 22:18, NW.
Te beginnen met 22 vers negentien, waarmee in de Nieuwe-Wereldvertaling van de Christelijke Griekse Geschriften een nieuwe paragraaf begint, wordt nu niet meer gesproken over het Pascha, doch over de instelling van het Avondmaal des Heren. Jezus maakte gebruik van iets van het reeds aanwezige ongezuurde brood en van een van de wijnbekers. De beker welke in 22 vers twintig wordt vermeld, de beker die bij het Avondmaal des Heren werd gebruikt, is de enige waarvan door Matthéüs (26:27) en Markus (14:23), en door Paulus in 1 Korinthiërs 11:25, melding wordt gemaakt. Het Avondmaal des Heren was echter geen onderdeel van de Paschaviering zelf; Jezus stelde hier een nieuwe regeling in.
● In De Wachttoren van 1 april 1964 staat op bladzijde 202: „Nergens lezen wij in de christelijke Griekse Geschriften over het einde, het besluit of de voleinding van de kosmos.” Hoe dienen wij deze verklaring te begrijpen gezien het feit dat 2 Petrus 3:6 (NW) zegt dat in de dagen van Noach een kosmos werd vernietigd?
De woorden „einde”, „besluit” en „voleinding” werden hier te zamen genoemd vanwege de oorspronkelijke Griekse woorden waarvan ze een vertaling vormen. In de Nieuwe-Wereldvertaling van de Christelijke Griekse Geschriften staat „einde” voor telos en is „besluit” de vertaling van het aanverwante Griekse woord synteleia. Het woord „voleinding” is in de eerste uitgave van de New World Translation of the Christian Greek Scriptures voor het Griekse synteleia gebruikt. Deze woorden hebben onveranderlijk betrekking op tijd of voltooiing, op het doel of de finale, in plaats van op de vernietiging van iets.
Zo lezen wij dat Jezus zijn discipelen tot de telos of het einde toe heeft liefgehad en dat hij aan de telos of het einde van zijn duizendjarige regering het koninkrijk aan zijn Vader zal teruggeven. Bijzonder opmerkenswaardig is de uitdrukking dat Jehovah het begin en de telos of het einde is. In geen van deze gevallen zouden wij „einde” kunnen vervangen door „werd vernietigd”, niet waar? — Joh. 13:1; 1 Kor. 15:24; Openb. 21:6, NW.
Vanwege deze betekenis van telos treffen wij het soms anders vertaald aan: als „aflopen” in Jakobus 5:11 (NW), als „doel” in 1 Timótheüs 1:5 (NW) en als „einddoel” in 1 Petrus 1:9 (NW).
Ook het woord synteleia draagt niet in het minst de betekenis in zich van vernietiging. In Vines Expository Dictionary of New Testament Words wordt ons veeleer verteld dat dit woord „duidt op een bijeenbrengen ter voltooiing . . . de voltooiing of voleinding van de verschillende delen van een ontwerp kenmerkend”. Daarom lezen wij in Matthéüs 13:39 (NW): „De oogst is een besluit [of synteleia] van een samenstel van dingen.” Jezus’ discipelen stelden hem vragen over hetzelfde „besluit” of synteleia, en toen hij ten slotte van hen wegging, beloofde hij dat hij met hen zou zijn „alle dagen tot het besluit [of synteleia] van het samenstel van dingen”. — Matth. 24:3; 28:20, NW.
Een aanverwant Grieks woord is het werkwoord synteleo, waarvan gezegd kan worden dat de vertaling ervan in de Nieuwe-Wereldvertaling van de Christelijke Griekse Geschriften op hetzelfde neerkomt. Lukas gebruikte het toen hij zei dat de dagen van Jezus’ vasten ten einde waren, en dat Satan met zijn derde verzoeking het verzoeken van Jezus ten einde bracht. — Luk. 4:2, 13, NW.
Aangezien deze Griekse woorden in geen enkel geval in verband met de kosmos worden gebruikt, gebruikt ook de Nieuwe-Wereldvertaling van de Christelijke Griekse Geschriften de Nederlandse equivalenten ervan niet wanneer er over de „wereld” of kosmos wordt gesproken. Het is een feit dat er in 2 Petrus 3:6 (NW) wordt gezegd dat een wereld, een mensenmaatschappij, een kosmos, vernietigd werd, en in die zin zou er inderdaad gezegd kunnen worden dat ze tot een einde was gekomen, maar dan alleen door geweld. Petrus bedoelde hier echter niet dat het menselijke geslacht in die tijd zijn besluit, zijn beëindiging, zijn slot of doel had bereikt.
Wij bemerken dus dat in de Schrift de Griekse woorden telos, synteleia en synteleo en hun Nederlandse equivalenten met recht van toepassing zijn op een redevoering, een regering, een dienstperiode, een samenstel van dingen of een eeuw, maar niet op het menselijke geslacht of kosmos, want het menselijke geslacht zal niet tot een einde komen; het ligt in Jehovah Gods voornemen besloten dat het eeuwig zal blijven bestaan, evenals de aarde waarop het leeft. Daarom zal er geen nieuwe kosmos komen. Alhoewel er dus ten tijde van de Vloed een kosmos vernietigd werd, was het slechts de kosmos in de zin van de tegen God gekante mensheid. Van de overlevenden kon niet met recht gezegd worden dat zij een nieuwe kosmos of wereld vormden, want zij hadden voordien deel uitgemaakt van de kosmos of wereld van vóór de Vloed waarvoor Christus is gestorven.