Valse religie en mensenoffers
● Een ontdekkingsreiziger die minstens zeven expedities naar Zuidamerikaanse oerwouden heeft gemaakt, maakte onlangs melding van een stam die zijn slachtoffers verbrandt. Daarna stampen zij de beenderen fijn, spreiden de resten op een bananeblad uit en eten ze dan op. „Het zijn geen echte kannibalen,” legde hij uit, „het is een religieuze rite. Zij doen het ook met hun eigen mensen” (New York Daily News, van 27 maart 1965). De hele geschiedenis door is het volgende als een waarheidsgetrouw feit aan de dag getreden: Valse religie heeft tienduizenden als mensenoffers afgeslacht. De Azteken bijvoorbeeld beoefenden op grote schaal het brengen van mensenoffers. In zijn boek Het dagelijkse leven van de Azteken vertelt Jacques Soustelle hoe de Azteken het mensenoffer als een heilige plicht beschouwden jegens de zon als god. Beschrijvend hoe zwartgerokte, langharige Aztekenpriesters hun bloedige religieuze ambten uitoefenden, schrijft hij: „Bij de meest gangbare vorm van het ritueel werd het slachtoffer op zijn rug op een enigszins gewelfde steen uitgestrekt, waarbij zijn armen en benen door vier priesters werden vastgehouden, terwijl de vijfde hem met een stenen mes openreet en zijn hart eruit rukte.” Dit was echter slechts een van de verscheidene vormen van mensenoffers. Wat andere voorbeelden betreft, schrijft hij:
„Vrouwen werden opgedragen aan de godinnen van de aarde, en terwijl zij dansten en daarbij net deden of zij zich hun lot niet bewust waren, werd hun het hoofd afgeslagen; kinderen werden verdronken als een offer aan de regengod Tlaloc; de slachtoffers van de vuurgod, bedwelmd door yauhtli (hasjiesj), werden in de vlammen geworpen; en degenen die de god Xipe Totec verpersoonlijkten, werden op een soort van raamwerk vastgebonden, met pijlen beschoten en dan gestroopt — de priesters kleedden zich in de huid. In de meeste gevallen werd het slachtoffer gekleed, beschilderd en versierd ten einde de god te vertegenwoordigen die werd aanbeden. — Blz. 97, 98.
In de oudheid offerden de Kanaänieten hun kinderen gewoonlijk als mensenoffers aan hun valse goden, waarbij vuur de gebruikelijke methode van offeren was, precies zoals dit bij veel valse religies vaak het geval is geweest. Zelfs de Israëlieten, het ware volk Gods, begonnen de heidenen in deze verfoeilijke vorm van religieuze plechtigheid na te bootsen. De bijbel deelt ons het standpunt van Jehovah God in deze aangelegenheid mee: „Zij hebben de hoogten van Tofeth gebouwd, die zich in het dal Ben-Hinnom bevinden, om hun zonen en dochters met vuur te verbranden, hetgeen Ik niet geboden heb en wat in mijn hart niet is opgekomen” (Jer. 7:31). Dit gebruik, te zamen met vals-religieuze leringen die zeggen dat God zelf menselijke zielen voor eeuwig in een letterlijk vuur pijnigt, is een van de redenen waarom er, zoals de bijbel aantoont, geen spoortje van valse religie in Gods nieuwe ordening van rechtvaardigheid zal overblijven.