Jehovah’s voortschrijdende organisatie
„Het pad der rechtvaardigen is als het glanzende morgenlicht, dat steeds helderder straalt tot den vollen dag.” — Spr. 4:18.
1. Wat was Gods eerste organisatie?
LANG voordat de stoffelijke hemelen en aarde werden geschapen, vormde Jehovah God een machtige organisatie. Het was een hemelse organisatie, samengesteld uit schepselen met een levensvorm die geheel en al verschilt van alles waarmee wij bekend zijn. Aangezien zij in Gods vorm zijn geschapen, vormt hun lichaam een weerspiegeling van de heerlijkheid van hun Schepper. Zijn Woord zegt ons: „God is een Geest” (Joh. 4:24, NW). En met betrekking tot deze hemelse schepselen verklaart dit zelfde Woord dat hij „Zijn engelen geesten” maakt (Ps. 104:4, SV). Aangezien zij net als hij zijn, kunnen zij wonen waar ook hij verblijft.
2. Waarom zijn geestelijke schepselen onzichtbaar voor ons, en hoe weten wij dat zij bestaan?
2 Als geesten zijn deze hemelse schepselen van een substantie gemaakt die verschilt van alles wat naar ons weten in het stoffelijke universum bestaat. Dit vormt er de reden voor waarom wij hen niet kunnen zien. Geen van de vormen van stralingsenergie in het universum die wij met onze zintuigen of door middel van instrumenten kunnen onderscheiden, kunnen hun aanwezigheid aan ons openbaren. Zij bezitten geen van de eigenschappen van materie die het voor ons mogelijk zouden maken hen te onderscheiden. Zij zijn schepselen met een hogere levensvorm die geheel en al vreemd is aan ons. Ondanks het feit dat wij geestelijke schepselen niet kunnen zien, weten wij toch dat zij bestaan, aangezien zij vaak met de mens in contact zijn getreden. In zijn geschreven Woord vertelt hun Schepper ons over hen en over deze contacten.
3. Hoe reageerden de geestelijke schepselen op de schepping van de aarde?
3 Toen Jehovah God Job over de schepping van de aarde vertelde, openbaarde hij hoe zijn geestelijke schepselen zich verheugden toen hij de aarde in het begin formeerde: „Waar waart gij, toen Ik de aarde grondvestte? . . . terwijl de morgensterren tezamen juichten, en al de zonen Gods jubelden?” (Job 38:4, 7). Deze glorierijke geestelijke schepselen, die in de ochtend van de schepping werden geschapen, waren als morgensterren. Zij waren de eerste levende schepselen die door God in het leven werden geroepen. Toen zij zagen dat hun Schepper er voorbereidingen voor trof om nog meer levende schepselen voort te brengen, waren zij verrukt.
4, 5. (a) Hoe hebben mensen geestelijke schepselen kunnen zien? (b) Leg uit hoe wij kunnen weten dat er een hemelse organisatie is en wat de taken van de cherubs inhouden.
4 Door middel van materialisaties en visioenen zorgde God ervoor dat getrouwe mensen in het verleden geestelijke schepselen konden zien, waarna hij hun datgene wat zij zagen, liet optekenen. Daniël en Johannes behoorden tot deze mensen. Onder inspiratie zag Daniël in een visioen de door Jehovah geschapen menigten in het geestenrijk. Hij zag hoe zij rondom hun Schepper waren verzameld en klaar stonden om hem te dienen. Aangezien Jehovah een God van orde is, was het voor hem noodzakelijk deze hemelse schepselen te organiseren. Hij moest hen een machtige organisatie laten vormen die aan het doen van zijn wil is toegewijd. Daniël vertelt ons wat hij zag: „Duizend maal duizenden dienden hem en tien duizend maal tien duizenden stonden vóór hem” (Dan. 7:10). Johannes, een apostel van Jezus Christus, heeft een soortgelijk visioen van de hemelse legerscharen opgetekend. „Ik zag, en ik hoorde een stem van vele engelen rondom de troon en de levende schepselen en de oudere personen, en het aantal van hen was myriaden maal myriaden en duizenden maal duizenden” (Openb. 5:11, NW). Door middel van deze visioenen zien wij dat Gods geestelijke schepselen een hemelse organisatie vormen.
5 In beide visioenen blijken de geestelijke schepselen zich rondom de troon van de Schepper, Jehovah, te hebben vergaderd. Hierdoor wordt te kennen gegeven dat zij georganiseerde dienstknechten van God zijn die klaar staan om hem te dienen. Sommigen verrichten dienst voor hem, hetgeen op ordelijke werktoewijzingen duidt. Gods Woord licht ons erover in dat hij deze schepselen in verschillende verantwoordelijke posities heeft aangesteld. Sommigen zijn cherubs, die zich speciaal rondom zijn troon ophouden. Overal waar hun werk wordt toegewezen, houden zij zijn majesteit en oppermacht hoog. Zij worden in de bijbel voor het eerst genoemd in Genesis 3:24, waar staat dat er aan de ingang van de hof van Eden cherubs werden gestationeerd om Jehovah’s soevereiniteit hoog te houden door de ongehoorzame mensheid te verhinderen de hof opnieuw te betreden.
6. (a) Wat zijn serafs? (b) Hoe groot is de symbolische, uit engelen bestaande militaire strijdmacht?
6 Een andere groep van geestelijke schepselen wordt met de naam serafs aangeduid. Zij hebben tot taak onreinheid uit Jehovah’s organisatie te verwijderen en zijn heerlijkheid bekend te maken. Er wordt van hen melding gemaakt in een visioen dat aan de profeet Jesaja werd gegeven en dat hij in Jesaja 6:1-3 heeft opgetekend. Myriaden andere geestelijke schepselen worden als boodschappers en voor het verrichten van andere diensten gebruikt. Al deze hemelse schepselen worden in het boek Openbaring genoemd als deel uitmakend van een grote militaire strijdmacht die door God gebruikt zal worden om zijn vijanden in de naderende strijd van Armageddon te vernietigen. De legermacht van engelen, indien deze in Openbaring 9:16 (NW) wordt afgebeeld, blijkt uit twee myriaden maal myriaden, ofte wel tweehonderd miljoen engelen te bestaan. Dat is een behoorlijk grote organisatie.
DE HEMELSE ORGANISATIE SCHRIJDT VOORT
7, 8. Leg uit hoe Gods hemelse organisatie is voortgeschreden. Geef een voorbeeld waaruit blijkt dat de engelen zijn voortgeschreden in kennis.
7 Gods hemelse organisatie is van het allereerste begin af vorderingen blijven maken. Ze is steeds blijven voortschrijden tot een groter begrip van Jehovah’s voornemens en tot grotere dienstvoorrechten. Alhoewel de vele hemelse schepselen die er deel van uitmaken, volmaakt zijn, heeft God hun, toen zij werden geschapen, niet alle kennis gegeven die men zou kunnen bezitten, net zomin als hij een dergelijke kennis aan de eerste man en vrouw heeft gegeven. Zij kunnen altijd meer leren.
8 Naarmate God de verschillende gebeurtenissen op aarde liet geschieden, groeiden de engelen in begrip van zijn voornemens. Zo waren zij niet op de hoogte van de identiteit van het in Genesis 3:15 beloofde Zaad toen deze belofte werd uitgesproken. De identiteit van deze Beloofde is hun pas vele eeuwen later duidelijk geworden. Dit wordt door Petrus aangetoond, die schreef: „Hun [de profeten] werd geopenbaard dat zij niet zichzelf, maar u dienden met de dingen die u nu zijn aangekondigd door bemiddeling van hen die het goede nieuws aan u hebben bekendgemaakt met heilige geest, die van de hemel uitgezonden is. In diezelfde dingen zijn engelen begerig te turen” (1 Petr. 1:12, NW). Toen zij de identiteit van het beloofde Zaad leerden kennen, betekende dit voor hen dat zij in kennis waren voortgeschreden.
9. In welk opzicht bevinden de geesten die ongehoorzaam waren, zich in „afgronden van dikke duisternis”?
9 De geestelijke schepselen die Gods hemelse organisatie in de dagen van Noach ontrouw werden en demonen zijn geworden, schreden er niet verder mee voort. Zij hebben niet het licht op het gebied van inzicht dat de loyale geestelijke schepselen bezitten. Zij verkeren in duisternis met betrekking tot de waarheden die hij sinds die tijd aan zijn hemelse organisatie heeft geopenbaard. Het is zelfs mogelijk dat zij achteruitgegaan zijn in de waarheden waarvan zij eens op de hoogte zijn geweest. De bijbel zegt over hen dat zij zich in „afgronden van dikke duisternis” bevinden (2 Petr. 2:4, NW). Er bestaat voor hen geen vooruitzicht dat zij ooit uit die „afgronden” te voorschijn zullen komen. Terwijl zij in duisternis blijven, neemt Gods hemelse organisatie voortdurend in kennis toe.
AARDSE ORGANISATIE
10. Wat richtte God op toen hij de mens schiep?
10 Toen God het eerste menselijke paar schiep, richtte hij een aardse organisatie op waarvan hij zich voornam dat ze te zijner tijd, wanneer de mensen in aantal zouden toenemen, de gehele aarde zou omvatten. Evenals zijn hemelse organisatie, zouden degenen die van deze organisatie deel uitmaakten, hem aanbidden en zijn belangen dienen. De ongehoorzaamheid van dat eerste paar, en ook van de meerderheid van hun nakomelingen, heeft Gods voornemens niet gedwarsboomd.
11. (a) Op welke wijze is Gods aardse organisatie door de eeuwen heen vertegenwoordigd? (b) Leg uit hoe ze in Noachs dagen is voortgeschreden en wat degenen die zich erin bevonden, in dit verband moesten doen.
11 Jehovah’s aardse organisatie is door de eeuwen heen vertegenwoordigd door rechtschapen mensen die een intense loyaliteit jegens hem aan de dag legden. Waar zij ook woonden, overal vertegenwoordigden zij zijn aardse organisatie. Af en toe was deze gemeenschap van loyale aanbidders zeer beperkt in aantal en bestond ze uit slechts één tot acht personen, zoals in de dagen van Abel, Henoch en Noach. Alhoewel er vlak vóór de vloed van Noachs dagen slechts acht personen in waren opgenomen, was het een voortschrijdende organisatie. Toen ze op de hoogte werd gesteld van de Vloed en de bewaring van menselijk en dierlijk leven, schreed ze voort in kennis over Jehovah’s voornemens. Aan de leden ervan werd een werk opgedragen dat verschilde van wat zij daarvóór hadden gedaan. Zij hadden een werktoewijzing om een ark te bouwen voor de bewaring van hun eigen leven en het leven van de schepselen die zij in de ark zouden brengen. Elk lid van die organisatie hield er gelijke tred mee door dit nieuwe soort van werk te aanvaarden. Niemand werd ontevreden over deze verandering in werk en hield zich er afzijdig van. Die organisatie werd er zelfs van tevoren over ingelicht wanneer de Vloed zou beginnen en hoe lang het neerstorten van het water zou duren. Alle acht leden moesten dicht bij de organisatie blijven en er gelijke tred mee houden ten einde met haar in de ark bewaring te vinden.
12. Waarin bestond Gods aardse organisatie in Mozes’ dagen, en op welke wijze maakte ze vorderingen?
12 Later, toen Jehovah met het volk Israël, dat hij uit Egyptische slavernij had bevrijd, een verbond sloot, werd zijn aardse organisatie een natie. Hij was de Koning van deze natie. Gedurende de tijd dat ze in de woestijn vertoefde, bleef ze in overeenstemming met de instructies die Jehovah door bemiddeling van Mozes doorgaf, in kennis toenemen. Wanneer er veranderingen werden aangebracht in de manier waarop God aanbeden moest worden, maakte ze vorderingen door die veranderingen door te voeren. De bouw van de tabernakel, de installatie van een geslacht van priesters en de inwijding van dierlijke slachtoffers vormden veranderingen in hun manier van aanbidding vergeleken bij wat zij in Egypte gewend waren te doen. Toen Jeruzalem later de plaats werd die God voor zijn altaar verkoos, kwamen er nog meer veranderingen, en eveneens toen nog weer later Salomo’s tempel daar werd gebouwd.
13. Welke moeilijke verandering moesten de joden in de eerste eeuw maken ten einde met Gods organisatie voort te gaan?
13 In de eerste eeuw bracht Johannes de Doper een nieuwe boodschap, dat het koninkrijk der hemelen nabij was gekomen. Dit kondigde het begin aan van iets wat een grote verandering in Gods aardse organisatie teweeg zou brengen. Jezus Christus legde hier door zijn bediening en losprijsoffer het fundament voor. Van het joodse samenstel van dingen onder de Mozaïsche Wet naar een nieuw samenstel van dingen onder een nieuw verbond voortschrijden, vormde een verandering die de meerderheid der joden weigerde te maken. Zij werden derhalve door Gods voortschrijdende organisatie, die het christelijke tijdperk binnenging, achtergelaten.
14, 15. (a) Wat betekende Pinksteren voor Gods organisatie? (b) Naar welke nieuwe dingen schreed de organisatie voort, en welke verandering leverde in het bijzonder moeilijkheden op voor de joden?
14 Met Pinksteren van het jaar 33 G.T.a werd Gods aardse organisatie duidelijk geïdentificeerd als een christelijke organisatie die afgescheiden was van het oude joodse samenstel van dingen. Ze had het samenstel van dingen onder de Mozaïsche Wet achter zich gelaten. Die oude regeling was door Christus’ slachtoffer tot een einde gebracht, aangezien hiermee het doel van de Wet was vervuld. Gedurende de hieraan voorafgaande eeuwen had ze de Israëlieten tot Christus geleid, zoals Paulus, een apostel van Jezus Christus, opmerkte: „Dientengevolge is de Wet onze leermeester geworden die tot Christus leidt, opdat wij ten gevolge van geloof rechtvaardig verklaard zouden worden. Maar nu het geloof is gekomen, staan wij niet meer onder een leermeester” (Gal. 3:24, 25, NW). De organisatie had zodanige vorderingen gemaakt dat ze tot iets nieuws en beters was voortgegaan, iets wat Jehovah voor haar had bereid.
15 De honderd twintig discipelen van Jezus Christus die op de dag van het pinksterfeest in een bovenkamer bijeen waren, schreden die dag met Jehovah’s organisatie voort naar een nieuwe regeling van dingen met nieuwe verwachtingen en een nieuwe voorziening voor het bedekken van zonden. Door het voorrecht aan te grijpen dat hun nu werd geschonken om een christelijke organisatie te zijn van bedienaren van het evangelie, die — evenals Christus dit deed — Gods voornemens bekendmaakten en zijn waarheden onderwezen, schreden zij voort naar grotere dienstvoorrechten. Duizenden mensen kwamen door hun ijverige prediking in de aardse organisatie van God. Naarmate de prediking van het christendom zich van Palestina uit naar andere landen verbreidde, ging het aantal niet-joden die zich met de organisatie begonnen te verbinden, met sprongen vooruit. Zij namen de nieuwe waarheden die Jehovah door middel van zijn organisatie had geopenbaard, met enthousiasme aan. Nu werden mensen die niet tot Gods organisatie hadden behoord toen deze zich onder de Mozaïsche Wet bevond, er onder de christelijke regeling in opgenomen. Om hen te aanvaarden, moesten de joodse christenen een grote verandering in hun denkwijze aanbrengen. Onder het oude Mozaïsche Wetsverbond hielden de joden zich afgescheiden van de heidenen, terwijl zij niet eens met hen aten. — Hand. 10:28, NW.
16. Op welke wijze werden christenen met betrekking tot hun liefde voor God op de proef gesteld? Geef een voorbeeld.
16 Steeds wanneer Jehovah door bemiddeling van de apostelen nieuwe waarheden en nieuwe werkwijzen openbaarde, werden degenen die zich in de organisatie bevonden, aan een beproeving onderworpen. Bezaten zij genoeg liefde voor Jehovah dat zij bereid waren de noodzakelijke veranderingen in hun denkwijze aan te brengen, zodat zij deze nieuwe kennis konden aanvaarden? Sommigen deden dit niet en zij werden de organisatie ontrouw. Degenen die God werkelijk liefhadden, pasten hun denkwijze aan en maakten vorderingen. De aangelegenheid van de besnijdenis vormde voor sommigen van de joodse christenen een dermate zware beproeving dat zij de christenen in Antiochië hierover in verwarring brachten. Op een vergadering van het besturende lichaam in Jeruzalem werd deze aangelegenheid in het reine gebracht doordat werd bekendgemaakt dat de besnijdenis geen christelijk vereiste was. Dit vormde voor de joodse christenen, die onder het oude joodse samenstel van dingen hadden geleerd dat zij de besnijdenis als iets van het allergrootste belang moesten beschouwen, een belangrijke verandering van zienswijze. Deze verandering duidde op een vooruitgang van de zijde van Gods organisatie. Degenen die bereid waren deze verandering in denkwijze te maken, schreden voort tot het ontvangen van verdere verlichting. — Hand. 15:1, 2, 28, 29, NW.
JEHOVAH’S ORGANISATIE IN DEZE TIJD
17. (a) Waarom is Gods organisatie thans niet medeverantwoordelijk voor de slechte daden waaraan wereldse regeringen zich schuldig hebben gemaakt? (b) Wat zijn enkele van haar goede vruchten?
17 Evenals in de eerste eeuw, heeft Jehovah ook in deze twintigste eeuw een aardse organisatie. Ze kan door de vruchten die ze voortbrengt, worden geïdentificeerd. In tegenstelling tot de vele religieuze organisaties die een deel zijn van de van God vervreemde wereld en die zich erop laten voorstaan zijn organisatie te zijn, heeft ze zich niet verbonden met de politieke regeringen van de wereld. Ze is daarom in geen enkel opzicht medeverantwoordelijk voor de onchristelijke daden waaraan die regeringen zich schuldig hebben gemaakt. In gehoorzaamheid aan Jezus’ woorden, heeft ze zich afgescheiden gehouden van de wereld. Ze is daardoor in staat geweest goede vruchten voort te brengen die tot eer strekken van Jehovah’s naam. Dit doet ze op verschillende manieren. Ze brengt grote mensenmenigten ertoe hun vertrouwen in Gods koninkrijk te stellen. Ze laat hun leven een verandering ten goede ondergaan door hen in harmonie te brengen met de rechtvaardige beginselen van Gods Woord. Ze onderricht hen in de christelijke bediening en moedigt allen ertoe aan Jezus’ voorbeeld te volgen door het goede nieuws van Gods koninkrijk bekend te maken. Het schenkt haar vreugde de naam van Jehovah God te dragen, evenals dit zijn organisatie in de dagen van Mozes veel vreugde schonk.
18. Leg uit waarom Spreuken 4:18 goed op Gods organisatie van toepassing is.
18 In deze twintigste eeuw is Jehovah’s organisatie met het voorbijgaan van de jaren voortgeschreden in kennis en begrip van de Schrift en van de verantwoordelijkheden die ze voor Gods aangezicht draagt. Evenals het geval was met Gods organisatie in het verleden, vervult ze ook thans de woorden die staan opgetekend in Spreuken 4:18: „Het pad der rechtvaardigen is als het glanzende morgenlicht, dat steeds helderder straalt tot den vollen dag.” Ze blijft voortschrijden naar nog meer verlichting. Degenen die tijdens de eeuwwisseling met haar waren verbonden en thans nog steeds trouw met haar samenwerken, hebben deze vooruitgang gezien.
19, 20. Haal voorbeelden aan waaruit blijkt hoe Gods organisatie in de tegenwoordige tijd is voortgeschreden.
19 Wanneer wij over de jaren terugzien, kunnen wij duidelijk waarnemen hoe Gods organisatie in de tegenwoordige tijd in inzicht is toegenomen. Ze kwam bijvoorbeeld te weten dat Christus’ tweede tegenwoordigheid in de geest zou zijn, en niet in het vlees, zoals zo veel belijdende christenen geloven. Hij zou vanuit de hemelen regeren. Dit was een buitengewoon belangrijke nieuwe openbaring voor Gods volk, dat tegen het einde van de negentiende eeuw verlangend naar zijn tweede tegenwoordigheid uitzag. De waarheid dat 1914 het einde kenmerkte van de „tijden der natiën”, die in 607 v. Chr. waren begonnen, en dat toen de „tijd van het einde” voor de naties en derhalve het begin van zijn tegenwoordigheid begon, vormde nieuwe kennis waarover Gods volk zich kon verheugen. Zij moesten de zienswijze die zij hier vroeger over op na hadden gehouden, echter verlaten en hun gedachtengang met de nieuwe kennis in overeenstemming brengen. Verdere vooruitgang schonk hun het inzicht dat zowel Jehovah als zijn vijand, Satan, een onzichtbare organisatie hebben. Jehovah’s hemelse organisatie wordt met een vrouw vergeleken die het „Jeruzalem dat boven is” wordt genoemd (Gal. 4:26, NW). Ook Satan heeft zowel een hemelse als een aardse organisatie, alleen zijn deze organisaties tegen rechtvaardigheid gekant. In deze tijd zijn deze dingen fundamenteel voor de kennis van Gods volk, maar verscheidene jaren geleden vormden ze nieuwe begrippen waarvoor een verandering in zienswijze nodig was die sommigen slechts met moeite konden aanbrengen.
20 In 1938 publiceerde De Wachttoren een artikel over organisatie waarin werd aangetoond op welke wijze Gods organisatie theocratisch diende te zijn. Ze diende door God bestuurd te worden door bemiddeling van de „getrouwe en beleidvolle slaaf”, het verenigde overblijfsel van zijn gezalfde koninkrijkserfgenamen (Matth. 24:45-47, NW). Tot die tijd waren de gemeenten van zijn volk democratisch georganiseerd, zodat de gemeenten degenen uitkozen die autoriteit over hen uitoefenden. De „gekozen ouderlingen” die als gevolg van deze regeling in posities werden aangesteld, vormden een oorzaak van ontevredenheid en onenigheid aangezien velen zich zelf erg belangrijk vonden en hoogmoedig waren. Zij negeerden wat Jezus zei: „Al wie zich verhoogt, zal vernederd worden” (Matth. 23:12, NW). Toen de theocratische regeling die in de christelijke organisatie van de eerste eeuw had bestaan, in 1938 werd hersteld, werden de in hun ambt gekozen leiders van de gemeenten uit hun verhoogde posities verwijderd. Toen het verkiezingsstelsel in de gemeenten ophield, begon de organisatie meer vrede, harmonie, eenheid en produktiviteit te genieten.
21. Hoe reageerden sommigen op het beëindigen van het „gekozen ouderlingen”-stelsel?
21 Het beëindigen van het „gekozen ouderlingen”-stelsel vormde een grote verandering in de werkzaamheid van Gods organisatie in de twintigste eeuw. Het bleek voor degenen die zich in de organisatie bevonden, een zware beproeving te zijn. Sommige personen lieten het een groot strijdpunt worden waarover zij zich verschrikkelijk kwaad maakten. Daar zij weigerden te zamen met de organisatie vorderingen te maken, keerden zij zich ervan af. De meesten brachten hun denkwijze echter in overeenstemming met het veranderde inzicht en gingen voorwaarts naar nog meer verlichting en grotere dienstvoorrechten. Degenen die de organisatie verlieten, hielden er niet alleen mee op vorderingen te maken, maar zij verloren veel van de verlichting die zij hadden verworven toen zij zich nog in de organisatie bevonden.
22. (a) Hoe worden er thans dienaren in de organisatie uitgekozen? (b) Is deze verandering de organisatie ten goede gekomen?
22 Jehovah stelt de opzieners en dienaren in de bediening thans door bemiddeling van de „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse in zijn aardse organisatie aan. Aangezien ze op een theocratische wijze werkzaam is, geniet ze eenheid en is ze dermate produktief in Jehovah’s dienst dat dit ver uitsteekt boven wat ze gedurende de tijd van de gekozen ouderlingen tot stand bracht. God inspireert niemand om de dienaren in de gemeente uit te kiezen, zoals hij met Samuël deed toen deze Saul als koning van Israël uitkoos. Aangezien hij zijn heilige geest laat rusten op de verantwoordelijke christenen die de „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse vormen, kan er worden gezegd dat hun aanstelling in het ambt van dienaar van hem afkomstig is. Evenals in de organisatie van de eerste eeuw doet het besturende lichaam van Gods aardse organisatie, dat de „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse vertegenwoordigt, aldus alle aanstellingen van dienaren. Dit vormde een belangrijke verandering in de progressieve vooruitgang van Gods organisatie. Degenen die te zamen met de organisatie zijn voortgeschreden toen deze theocratische regeling in 1938 werd ingesteld, hebben sindsdien gezien hoe uitermate heilzaam ze is geweest. Ja, het doorvoeren van deze regeling heeft een belangrijke factor gevormd in de fenomenale expansie van de organisatie. Voor velen was de verandering echter niet gemakkelijk.
23. (a) Waarom zijn veranderingen moeilijk te aanvaarden, en waarom zijn ze noodzakelijk? (b) Waarom is het onverstandig zich tegen veranderingen te verzetten?
23 De verwijdering van de gekozen ouderlingen is een voorbeeld waardoor wordt aangetoond hoe veranderingen sommige personen in het begin van streek kunnen brengen. In de gehele geschiedenis van Gods voortschrijdende organisatie op aarde heeft er van de zijde van sommigen in deze organisatie een neiging bestaan zich tegen de verandering te verzetten, terwijl zij er de voorkeur aan gaven aan oude manieren en oude zienswijzen vast te houden. Verandering is echter noodzakelijk aangezien God zijn volk slechts met kleine beetjes tegelijk een begrip van zijn Woord en voornemens geeft. Om in de kennis van de waarheid te groeien, dient men progressief te zijn en niet stil te blijven staan. Ook al ziet iemand in het begin niet de noodzaak van een verandering in, hij zal na verloop van tijd toch langzamerhand gaan beseffen hoe deze verandering de organisatie tot voordeel strekt. In plaats van tegen een verandering in schriftuurlijk inzicht, in een organisatorische werkwijze of in organisatorische structuur gekant te zijn, is het derhalve beter zich ernaar te schikken, hierbij in gedachten houdend dat welke verandering er ook door Gods organisatie wordt gemaakt, de verandering degenen die zich erin bevinden, ten goede komt. Verzet men zich tegen deze vooruitgang, dan verzet men zich tegen Jehovah’s geest, die zijn invloed op de organisatie laat gelden en haar ertoe brengt vorderingen te maken. Paulus sprak over personen die, evenals sommigen van de gekozen ouderlingen, de heilige geest destijds weerstonden. „Zoals nu Jannes en Jambres Mozes weerstonden, zo blijven ook zij de waarheid weerstaan.” — 2 Tim. 3:8.
24. Welke leiding hebben allen in Gods organisatie nodig, en waarom?
24 Allen in Jehovah’s organisatie hebben zijn leiding nodig om de weg te kunnen bewandelen die naar de vervulling van zijn voornemens voert. „Ik weet, o HERE, dat het niet aan den mens staat zijn weg te kiezen, noch aan een man om te gaan en zijn schreden te richten” (Jer. 10:23). Wij hebben Gods Woord en organisatie nodig. Door dicht bij zijn organisatie te blijven wanneer deze in kennis voortschrijdt en door er gelijke tred mee te houden, zullen wij leven wanneer ze naar een nieuw tijdperk voortschrijdt en zich uitbreidt om de aarde te vervullen met mensen die de grote Regeerder van het universum liefhebben en gehoorzamen.
[Voetnoot]
a Zie Ontwaakt! van 8 augustus 1965, blz. 16.