Jehovah heeft mij welgedaan
Verteld door Mabelle Ilett
IK BEN nu achtenzeventig jaar en leun dikwijls op de arm van anderen. Ik kan dus niet gemakkelijk uit de voeten. Maar ik was op de onlangs gehouden „Woord der Waarheid”-vergadering van Jehovah’s getuigen in het Yankee stadion in de stad New York. Een van de verpleegsters van het hoofdbureau van het Wachttorengenootschap heeft mij daar in een rolstoel de hele sintelbaan rondgereden zodat ik een goed gezicht op de menigte kon krijgen. Wat deed het mijn hart goed naar de tribunes te kijken en tienduizenden getuigen van Jehovah te zien! Ja, om vele redenen wordt mijn lichamelijke zwakte meer dan goedgemaakt door de sterke vreugde in mijn hart, dat, evenals de psalmist David uit de oudheid, uitroept: „Ik wil den HERE zingen, omdat Hij mij heeft welgedaan.” — Ps. 13:6.
Door een gedrukte uitnodiging voor een openbare bijbellezing werd ik geholpen mijn eerste stappen te zetten in de richting van een leven van geestelijke beloningen. In de lente van 1922 werd er in mijn huis een strooibiljet achtergelaten, dat de mensen uitnodigde te komen luisteren naar de toespraak, getiteld: „Waar zijn de doden?” Ik wilde deze uiteenzetting heel graag horen en vroeg mij af of Ambrose, mijn man, erin zou toestemmen daar met mij heen te gaan.
Toen Ambrose op een dag thuis kwam om te lunchen, liet ik hem het traktaatje zien. Hij vertelde mij dat hij een boek had gelezen, getiteld „Het goddelijke plan der eeuwen”, uitgegeven door de organisatie onder auspiciën waarvan de openbare lezing stond. Wat wonderbaarlijk! dacht ik. Zou dit boek de waarheid kunnen bevatten die ik zo lang had gezocht? Zou deze lezing mij helpen bij het zoeken naar nauwkeurige kennis? De antwoorden kwamen spoedig.
Wij luisterden beiden naar de lezing. Hoe verfrissend was deze eerste vergadering! Het deed mij genoegen schriftuurlijke bewijzen te horen die zulke dogma’s als het hellevuur en vagevuur weerlegden. Toen wij thuiskwamen, riep ik uit: „Heb je ooit zoiets geweldigs gehoord? Wat ben ik blij te weten dat er geen brandende hel of vagevuur bestaat!” Dat vond hij ook. Nu waren mijn gedachten: Waar zou ik nog meer van die wonderbaarlijke inlichtingen kunnen vinden? Wat is nu precies Gods bedoeling? Wat moet ik doen om God volledig te behagen? Zou God mij de weg wijzen? Dat deed hij.
Toevallig zag een patiënte van mijn man (hij was arts) ons bij de openbare lezing. Zij belde mij de volgende dag op om mij te vertellen dat er in de buurt een bijbelstudie was. Zij bestudeerden de bijbel met behulp van het boek De Harp Gods. Ik vertelde dit aan mijn man en wij gingen de bijbelstudie in de buurt bijwonen.
Ik vond dit boek, De Harp Gods, prachtig! In het voorbericht van het boek stond: „Met den Bijbel in de hand moet de lezer ter overtuiging alle stellingen en beschouwingen onderzoeken.” Dat deed ik, door meer dan zevenhonderd geciteerde schriftplaatsen na te zien. Duidelijk en vlug kwam ik de schepping van de aarde en de mens te weten, de Abrahamitische belofte, de geboorte van Jezus Christus, de losprijs, Christus’ wederkomst en de verheerlijking van „de kerk”.
AANVANG IN DE VELDDIENST
Doordat ik regelmatig met Jehovah’s volk studeerde en samenkwam, duurde het niet lang of ik besefte dat ook ik een aankondigster van deze vreugdevolle tijdingen moest zijn. Ik voelde mij net als Jeremia uit de oudheid. Als ik de boodschap in mij hield, zou het als een vuur in mijn beenderen zijn. Ik moest dus wel aan anderen vertellen wat ik over Gods voornemens te weten kwam, en Jehovah zegende mij hiervoor.
Alhoewel ik nog een beginnelinge in bijbelkennis was, benaderde ik de huisbewoners en vertelde hun de waarheid uit de bijbel, zoals ik die kende. Ik zal er altijd met waardering aan terugdenken hoe een zekere broeder op mij lette als ik in landgebied van huis tot huis werkte. Als hij voelde dat ik in woorden tekort schoot, verliet hij vlug zijn auto, kwam naast mij staan en vulde de kennis aan die mij ontbrak. Dit was een liefdevolle voorziening en een fijne ondersteuning voor mij tot ik meer over Jehovah’s Woord der waarheid wist en zijn waarheid met meer rijpheid kon verdedigen.
Onze velddienst in het noorden van de staat New York herinnerde mij aan de manier waarop Jezus predikte. Evenals Jezus gingen wij van dorp tot dorp, van gemeente tot gemeente en van stad tot stad. Die dagen van 1923 tot 1929 waren voor mij gevuld met weldaden, en ik zal ze nooit vergeten. Jehovah heeft mij waarlijk welgedaan, en er lagen nu nog meer weldaden in ’t verschiet.
In 1929 namen mijn man en ik een verstrekkende beslissing in verband met onze toekomst in Jehovah’s dienst. Wij kozen tussen voortgaan met ons wereldse werk of onze Koninkrijksbediening uitbreiden naar andere gebieden. Wat zouden wij doen? Wij besloten ons huis in Watertown, in de staat New York, met al zijn gerieven te verkopen en onze voorrechten het goede nieuws van Gods koninkrijk te prediken, uit te breiden. Hoewel het achterlaten van dierbare vrienden en de patiënten van mijn man ons een beetje verdriet deed, was het dienen van Jehovah belangrijker voor ons. Hadden wij ons leven per slot niet aan Hem opgedragen? Vol verlangen ons leven rond die opdrachtsgelofte op te bouwen, wensten wij naar andere plaatsen te gaan om onze wonderbaarlijke God Jehovah te dienen.
In 1929 gingen wij dus in het volle-tijd-predikingswerk. Onze bediening voerde ons ’s zomers naar Maine, Vermont en New Hampshire, en ’s winters naar Florida. Wij gaven de mensen getuigenis en boden hun hulpmiddelen voor bijbelstudie aan, zoals de boeken Bevrijding!, Schepping en De Harp Gods. Wat een prachtige instrumenten waren het om zowel onze eigen geest met de kostbare waarheden van onze God, Jehovah, te voeden, als om anderen te helpen hem te zoeken! Als wij mensen vonden die heel veel belangstelling toonden, gingen wij altijd naar hen terug om te zien hoe het met hen ging. Onze bediening in dit gebied duurde tot eind 1931. Toen beloonde Jehovah ons met meer dienstvoorrechten.
ZENDINGSWERK OP CUBA
Wij hadden gehoord dat er op Cuba Koninkrijksverkondigers nodig waren en wij boden dus aan erheen te gaan. Met net zo’n zendingsgeest als Paulus, gingen wij met ons vieren als zendelingen op Cuba dienen. Wij voelden dezelfde opwinding als de afgestudeerden van de Wachttorenbijbelschool Gilead thans bij het vooruitzicht als zendelingen naar vreemde landen te gaan. Hoe goed herinner ik mij het laden van de auto met bezittingen voor de reis! Wij reisden per auto naar Florida en namen van daar een schip naar Cuba.
Aan één hoogtepunt in ons werk op Cuba denk ik met innig genoegen terug: aan het congres dat wij op 9 november 1932 hadden. Broeder Rutherford hield de openbare toespraak voor een hoogtepunt van 10 personen! De vergadering werd in een particulier huis in Havana gehouden, en wij hadden samen een heerlijke tijd, terwijl wij ons in Jehovah en in zijn goedheid verheugden. Ik herinner mij hoe krachtig broeder Rutherford over bijbelse waarheden sprak. In die tijd onderrichtte hij ons, het goede nieuws naar alle delen van Cuba te verbreiden en het gehele eiland te bewerken. Hij gaf ons ook de instructie dat wij bij het geven van getuigenis over het Koninkrijk niet de invloedrijke mensen op Cuba moesten overslaan.
Wij gehoorzaamden deze instructies en gaven getuigenis aan politici, artsen, advocaten, zakenlieden, priesters en nonnen, evenals aan de predikanten van het protestantisme. Sommigen waren vriendelijk, anderen niet; maar wij bleven het goede nieuws prediken of zij er nu met genoegen of met ergernis naar luisterden. Ik herinner mij een predikant die mij vertelde dat het heel aanmatigend van mij was met deze boodschap aan zijn deur te komen. Ik antwoordde: „De boodschap van het Koninkrijk is voor iedereen, en ik heb niet het gevoel aanmatigend te zijn door aan uw deur te komen.” Zulke afwijzingen ontmoedigden mij niet.
Jehovah bleef ons werk op Cuba zegenen, en in onze auto bewerkten wij praktisch het gehele eiland, waarbij wij hulpmiddelen voor bijbelstudie aanboden, zoals de Spaanse uitgave van De Harp Gods. Ik dank de Heer voor zo’n wonderbaarlijke ervaring in den vreemde! Maar nu had Jehovah nog meer voor ons in zijn dienst te doen. Hij beloonde ons door ons in de gelegenheid te stellen in een nieuwe tak van dienst te gaan.
BETHELDIENST
Op 23 oktober 1933 bezochten mijn man en ik de Van Amburghs in Bethel te Brooklyn, het hoofdbureau van het Wachttorengenootschap. Na het ontbijt nodigde de president van het Genootschap de broeders Van Amburgh en Ilett in zijn kantoor. Twee uur gingen voorbij. Waar konden zij over spreken? Ik was benieuwd. Ten slotte kwam broeder Rutherford naar de kamer van de Van Amburghs waar ik was, en hij keek mij recht in de ogen (zoals hij altijd deed als hij met iemand sprak) en vroeg rechtstreeks: „Hoe zou je het vinden naar Bethel te komen en hier met broeder Ilett te dienen? Af en toe worden er leden van onze dierbare familie ziek en we hebben hier een dokter nodig.” Ik was verrast. Ik had nooit iets dergelijks verwacht! Ik antwoordde: „Als het Jehovah’s wil is, ja, dan kom ik naar Bethel.” Zo gingen wij beiden in de Betheldienst.
Mijn jaren op Bethel zijn heerlijke jaren gebleken en hebben mij een verscheidenheid van voorrechten geschonken. Ik diende op Bethel gedurende vele jaren van tijd tot tijd bij de receptie. Wat een vreugde, leden van Jehovah’s dierbare volk te begroeten als zij het hoofdbureau van het Genootschap bezochten! Welk een vreugde en bevrediging schonk het mij hun vragen te beantwoorden en hen op Bethel rond te leiden!
Ambrose, mijn man, heeft tot zijn dood in 1957 trouw op Bethel gediend. Hoewel ik hem mis, ben ik niet eenzaam. Jehovah heeft mij welgedaan, en de volletijddienst helpt ons elk persoonlijk verlies dat ons in het leven kan overkomen, op te vangen. Ik woon samen met bijna 800 andere getuigen van Jehovah, en het verheugt mij onder hen studenten van de Wachttorenbijbelschool Gilead druk bezig te zien met het bestuderen van Gods Woord om zich tot doeltreffende zendelingen van het goede nieuws te bekwamen.
Alhoewel ik zwak ben geworden, zou ik er niet aan denken het werk, dat bestaat in het geven van getuigenis omtrent Gods koninkrijk, op te geven. Ik schrijf brieven, waarbij ik bijbelse lectuur insluit en belangstelling tracht aan te kweken bij hen die een gunstige gezindheid aan de dag leggen.
Ik heb innige herinneringen aan het verleden, toen Jehovah’s zichtbare hedendaagse organisatie jonger was, maar ik leef vreugdevol in het heden, dankbaar voor alle goedheid van Jehovah thans, en zie vol vertrouwen en geloof de toekomst tegemoet.
Wat ben ik blij dat mijn beslissingen in het leven rond mijn opdrachtsgelofte aan Jehovah zijn gebouwd! Deze juiste beslissingen hebben mij van de ene beloning in Jehovah’s dienst naar de andere geleid. Jehovah heeft mij zo beloond, dat ik evenals David kan vragen en verklaren: „Hoe zal ik den HERE vergelden al zijn weldaden jegens mij? Den beker der verlossing zal ik opheffen, ik zal den naam des HEREN aanroepen. Mijn geloften zal ik den HERE betalen, in de tegenwoordigheid van al zijn volk.” — Ps. 116:12-14.