De tong beheersen
„Spreekt toch niet steeds zo hoogmoedig, laat niets onbeteugeld uit uw mond komen, want een God van kennis is Jehovah, en door hem worden daden op een juiste wijze getoetst.” — 1 Sam. 2:3, NW.
1. Hoe waardevol is de tong?
DE TONG behoort tot de nuttigste werktuigen die de mens bezit en ze is werkelijk een grootse gave van Jehovah God. Dient de mens, wanneer hij zijn edelste gevoelens vertolkt, dan niet Jehovah te eren en hem grootheid toe te schrijven? Wij treffen in de bijbel zeer veel voorvallen aan waarin getrouwe dienstknechten van God hun tong op deze wijze gebruikten, en deze verslagen zijn bewaard gebleven opdat wij ze kunnen lezen en vervolgens onze tong kunnen gebruiken om die uitingen van dankbare erkenning van Gods goedheid te herhalen.
2. (a) Op welke wijze toont Jehovah dat hij is ingenomen met woorden die tot hem en over hem worden gesproken? (b) Wat behaagt hem in het bijzonder?
2 Is er ooit een blijder geluid geweest dan de eerste woorden van een baby? En als de baby dan geleidelijk aan groter wordt, zijn de ouders werkelijk verrukt als er betekenisvolle woorden worden gesproken. Hoeveel redelijker is het aan te nemen dat de hemelse Vader er behagen in schept wanneer hij hoort dat zijn aardse kinderen hun waardering voor de gave des levens, die zij van hem hebben ontvangen, in woorden tot uitdrukking brengen! Gebeden die door zijn kinderen tot hem worden opgezonden, zijn als muziek in zijn oren, omdat ze het middel vormen waardoor zij de vurigste verlangens van hun hart aan hem kenbaar kunnen maken. Zelfs als wij met anderen over hem spreken, brengt dit een beloning met zich mee: „In die tijd spraken zij die Jehovah vreesden met elkaar, een ieder met zijn metgezel, en Jehovah bleef aandacht schenken en luisteren. En er werd voorts een gedenkboek voor zijn aangezicht geschreven voor degenen die Jehovah vrezen en voor degenen die zijn naam gedenken” (Mal. 3:16, NW). Sta hier eens bij stil: voor degenen die zijn naam gedenken, stelt Jehovah een onuitwisbaar verslag op! Het gebruik van de tong om die naam te verheerlijken is echter vooral thans, nu die naam in het geheel geen bekendheid geniet, een bijzondere eer. Wanneer wij die naam verheerlijken door hem in het openbaar bekend te maken, schenkt dit ons, als dragers van de naam, bescherming. Zouden wij in gebreke blijven dit te doen, dan zou dit rampspoedig voor ons kunnen zijn. „De naam van Jehovah is een sterke toren. Hier snelt de rechtvaardige binnen en ontvangt bescherming.” — Spr. 18:10, NW.
3. Wat dient de oprechte wens van iedereen te zijn? Zal dit eens verwezenlijkt worden?
3 Hoe dient iedereen die leeft, de wens te koesteren zijn God te laten weten hoezeer hij de gave van het leven, geluk, Jehovah’s liefde en Jehovah’s gewaardeerde en in de bijbel vervatte raad op prijs stelt! Uiteindelijk zullen allen die ervoor in aanmerking komen eeuwig leven te ontvangen, de Allerhoogste van het universum en Jezus, zijn glorierijke Zoon, eer schenken. „En elk schepsel dat in de hemel en op de aarde en onder de aarde en op de zee is, en alles wat daarin is, hoorde ik zeggen: ’Aan hem die op de troon zit en aan het Lam zij de zegen en de eer en de heerlijkheid en de macht tot in alle eeuwigheid.’” „Alle gij volken, klapt in de handen, juicht Gode toe met jubelgeroep.” — Openb. 5:13; Ps. 47:2 1.
4. (a) In welk opzicht is het huidige geslacht vooral gezegend? (b) Waarom is de bijbel thans van bijzondere waarde?
4 De mens bevindt zich thans in een unieke positie. De gehele bijbel, het geschreven Woord van God, is bewaard gebleven opdat de mens hem zou gebruiken en erdoor opgebouwd zou worden. Dat Woord is thans voor vrijwel iedereen in zijn eigen taal beschikbaar. Paulus, de vruchtbaarste bijbelschrijver in de periode van onze gewone tijdrekening, zegt waarom: „Want alle dingen die eertijds werden geschreven, werden tot ons onderricht geschreven, opdat wij door middel van onze volharding en door middel van de vertroosting uit de Schriften hoop zouden hebben” (Rom. 15:4). En waarom zijn ze vooral in deze tijd zo waardevol? Dezelfde bijbelschrijver zegt dat ze „tot een waarschuwing voor ons [zijn], tot wie de einden van de samenstelsels van dingen gekomen zijn”. Hoewel het waar is dat Paulus aan de vroege gemeenten te Rome en Korinthe schreef, schreef hij ook voor deze tijd, zoals blijkt uit de wijze waarop Paulus’ woorden in de Leidsche Vertaling zijn vertolkt: „[Het] is opgeschreven tot waarschuwing van ons, die aan het eind van het bestaan der wereld leven.” In de Petrus-Canisiusvertaling luidt deze passage: „Dit alles nu overkwam hun als een voorafbeelding voor ons, en het werd opgeschreven tot waarschuwing voor ons, die het einde der tijden beleven.” — 1 Kor. 10:11.
5. Toon aan in welk opzicht deze „laatste dagen” belangrijk zijn.
5 De wereldgeschiedenis is nu zo ver gevorderd dat wij thans „het einde der tijden beleven”. Dit is de tijd die Gods profeten van tevoren hebben gezien (Hebr. 11:10; Joh. 8:56; Dan. 12:8, 9). Het is de tijd waarvoor Jezus ons leerde bidden. Het is de tijd waarin het oude „samenstel van dingen” het veld moet ruimen om plaats te maken voor Gods glorierijke nieuwe ordening van dingen dat voor de rechtvaardige mensheid is weggelegd. Het is de tijd waarin volken en natiën er blijk van moeten geven de Eeuwige te erkennen, die zegt: „Laat af en weet, dat Ik God ben; Ik ben verheven onder de volken” (Ps. 46:11 10; 2:10-12; Luk. 11:2). Het is de tijd waarin een einde zal worden gemaakt aan de worgende greep waarin Satan, de vorst of heerser van de wereld, de mensheid heeft gehouden. Hoe kan deze onheilige macht worden verbroken? Kan de mens de demonische invloed die zich overal doet gevoelen, te niet doen? Het is Gods oorlog tegen zijn oude vijand, de Duivel. Hij zal de Duivel volledig vernederen door middel van zijn bewindvoerende Zoon-Koning, Jezus Christus. — Joh. 12:31; 14:30.
6. (a) Hoe kunnen wij succesvol zijn bij het bestrijden van Satans goddeloze geestenkrachten? (b) Welk voorbeeld stelde Jezus? (c) Welke hulpmiddelen zijn verschaft?
6 In deze tijd heeft de mens echter het voorrecht en de plicht oorlog te voeren tegen de Duivel en zijn demonenmachten. En de mens kan dit met succes doen door voordeel te trekken van de wapenen die voor een geestelijke oorlogvoering zijn verschaft, aangezien „de wapenen van onze oorlogvoering . . . niet vleselijk [zijn], maar krachtig door God tot omverwerping van sterk verschanste dingen” (2 Kor. 10:4). De mens Jezus heeft ons het voorbeeld gegeven. Hij was in staat de Duivel te weerstaan door het geschreven Woord van God aan te halen, zeggende: „Er staat geschreven” (Luk. 4:1-13). Hij gebruikte geen letterlijk zwaard, geen aards wapen. Hij gebruikte zijn tong, zijn op juiste wijze onderwezen en op juiste wijze beheerste tong, om de tegenstander op de vlucht te jagen. Wij moeten hetzelfde doen en ons voor onze verdediging op het Woord van God, „het zwaard van de geest”, verlaten. Er zijn echter nog andere wapenen of hulpmiddelen om ons te helpen in de strijd „tegen de regeringen, tegen de autoriteiten, tegen de wereldregeerders van deze duisternis, tegen de goddeloze geestenkrachten in de hemelse gewesten”. De apostel Paulus omschrijft onze uitrusting als de gordel der waarheid, het borstharnas van rechtvaardigheid, de sandalen van het goede nieuws van vrede, het schild des geloofs, de helm van redding en het zwaard van de geest, te zamen met gebed. In onze eigen kracht kunnen wij het niet opnemen tegen de onzichtbare machten van het kwaad. Door echter de hulpmiddelen te gebruiken die ons van Godswege zijn verschaft, kunnen wij hierin slagen. — Ef. 6:11-18.
7. Leg uit in welk verband het „zwaard van de geest” tot onze tong staat.
7 Er staat ons dus een uitrusting ter beschikking. Gods Woord de bijbel „is levend en oefent kracht uit en is scherper dan enig tweesnijdend zwaard, en het dringt zelfs zover door dat het ziel en geest, en gewrichten en hun merg, scheidt, en het kan gedachten en bedoelingen van het hart onderscheiden”. Wanneer wij dit „zwaard” voortdurend in de „voortreffelijke strijd van het geloof” gebruiken, zal dit ertoe leiden dat wij ’het eeuwige leven stevig vastgrijpen’ en thans door Jehovah worden beschermd. Laten wij derhalve leren hoe wij dit „zwaard” moeten hanteren, „altijd gereed u te verdedigen voor een ieder die van u een reden eist voor de hoop die in u is, maar doet dit met zachtaardigheid en diepe achting”. Dit betekent dat wij gebruik moeten maken van onze tong, een op juiste wijze in bedwang gehouden en beheerste tong. — Hebr. 4:12; 1 Tim. 6:12; 1 Petr. 3:15; Ps. 31:24 23.
8-10. (a) In welk opzicht stelde de herdersjongen David ons een goed voorbeeld? (b) Bestaat er een verontschuldiging voor het verliezen van onze kalmte?
8 Wat was de herdersjongen David beheerst in zijn optreden! Hij had slechts vijf gladde stenen en zijn slinger vergeleken bij de zware maliënkolder en bijna zeven kilo wegende speerpunt van de 2,75 meter lange Goliath. Maar met een onfeilbare vaardigheid en een volledige beheersing — hoewel hij hard liep toen hij de steen wierp — bedwong hij zijn vijand door het doel te raken. De gladde stenen waren ongetwijfeld mooi, maar ze zouden in zijn herderstas waardeloos zijn als hij ze niet doeltreffend wist te gebruiken. De bijbel zou net zo waardeloos voor ons zijn als wij niet zouden leren hoe wij hem dienen te gebruiken. Er dient meer mee gedaan te worden dan hem alleen maar in onze boekenkast te hebben om hem te bewonderen als een schitterend boek dat in een prachtige taal en schrijftrant is geschreven. Wij dienen ons de woorden en rechtvaardige beginselen die daarin tot uitdrukking zijn gebracht, eigen te maken en ze toe te passen. Ze dienen stevig in ons hart en onze geest te worden vastgelegd, zodat ze onmiddellijk door ons aangehaald kunnen worden wanneer de gelegenheid daartoe zich voordoet.
GEBRUIK MAKEN VAN KENNIS
9 Het beheersen van de tong houdt meer in dan het bezitten van kennis; zoals in de bovenaangehaalde woorden in 1 Petrus 3:15 wordt opgemerkt, moet de kennis op juiste wijze worden gebruikt, terwijl dit „met zachtaardigheid” dient te gebeuren. De bijbel toont aan dat Gods dienstknechten de opdracht hadden gekregen voor hem te spreken, soms woorden die een duidelijke veroordeling inhielden. Het kwam zelden voor dat zij hun kalmte verloren, en wanneer dit gebeurde, moesten zij hiervoor boeten. De leden van de gemeente te Filippi hadden het zwaar te verduren om aan de aldaar heersende toestanden het hoofd te bieden. Beschouw het onderricht eens dat zij in verband met het juiste gebruik van hun tong ontvingen: „Blijft alle dingen zonder gemurmureer en tegenspraak doen, opdat gij onberispelijk en onschuldig moogt worden, kinderen van God, zonder smet te midden van een krom en verdraaid geslacht, onder wie gij schijnt als lichtgevers in de wereld, het woord des levens stevig vasthoudend.” — Fil. 2:14-16.
10 Ook Jezus oordeelde het nodig harde woorden te gebruiken toen hij tot dat ’kromme en verdraaide geslacht’, tot de halsstarrige en opstandige mensen van zijn tijd, sprak. Toch werd er van hem gezegd: „Nooit heeft iemand anders op deze wijze gesproken” (Joh. 7:46). Een dergelijke verklaring kon vast niet van toepassing gebracht worden op iemand die onverschillig, gedachteloos en doelloos sprak. Ze zou alleen maar van toepassing kunnen zijn op iemand die zijn tong beheerste, iemand die zijn woorden uitkoos, iemand die iets waardevols had te zeggen en wist hoe hij dit moest doen. Ontlokken uw woorden een dergelijke reactie van de zijde van anderen? Denkt u na voordat u spreekt? Een motto dat het bureau van menig groot zakenman heeft gesierd, luidt ongeveer als volgt: ’Open uw mond niet alvorens uw geest ingeschakeld te hebben.’
11. (a) Bij welke gelegenheid werd de uitdrukking „Nooit heeft iemand anders op deze wijze gesproken” gebezigd? (b) Waardoor kwam het dat Jezus zo openhartig sprak?
11 Wie gaven een dergelijke beschrijving van Jezus’ woorden? Zijn bloedverwanten of buren? Het waren mannen die waren uitgezonden om hem te arresteren. Ze waren door de joodse priesters uitgezonden, die geïrriteerd waren dat Jezus hun dreigementen negeerde en het woord van zijn Vader vrijmoedig bleef bekendmaken. Toen zij met lege handen terugkwamen, werd hun de vraag gesteld: „Waarom hebt gij hem niet meegebracht?” waarop zij antwoordden: „Nooit heeft iemand anders op deze wijze gesproken.” Zij waren zo onder de indruk van zijn manier van onderwijzen en de gratie of charme waarmee de woorden van zijn lippen kwamen, dat zij hun opdracht waren vergeten. Zij waren zo getroffen door de kwaliteit van zijn boodschap, door de volledige beheersing die hij over zijn tong had, dat hun religieuze opdrachtgevers hen ervan beschuldigden op een dwaalspoor te zijn geleid en hen eraan herinnerden dat niet „een van de regeerders of van de Farizeeën geloof in hem” stelde (Joh. 7:45-48). Jezus was geen groot redenaar, want hij had geen opleiding aan de rabbijnse scholen ontvangen. Matthéüs bericht echter dat de scharen, nadat Jezus zijn bergrede had uitgesproken, „versteld stonden over zijn manier van onderwijzen; want hij onderwees hen als iemand die autoriteit heeft, en niet zoals hun schriftgeleerden”. — Matth. 7:28, 29.
12, 13. (a) Waarom was Jezus’ spraak zo doeltreffend? (b) Waarom bezat hij vertrouwen?
12 De Farizeeën luisterden met ergernis als Jezus zijn tong gebruikte op de wijze zoals zijn Vader dit had bedoeld, maar zijn discipelen luisterden met blijdschap en werden rijk gezegend. Jezus verloor nooit de beheersing over zijn tong. Hij bewaarde altijd zijn zelfbeheersing, zelfs toen hij de vals-religieuze leiders boos aan de kaak stelde. Hij was nooit vulgair, laag bij de grond of onbeschaamd in zijn spraak. Er kwam nooit een verdorven woord uit zijn mond. — Matth. 13:15, 16; Joh. 8:43-45; Matthéüs 23; Ef. 4:26, 29.
13 Jezus sprak niet om zich bij de leiders populair te maken. Met vrijmoedigheid sprak hij de waarheid en stelde aldus een juist voorbeeld voor zijn discipelen. Hij beheerste zijn tong volkomen en bezat de vaste overtuiging dat zijn Vader hem in het juiste gebruik van zijn tong zou steunen, zoals hij bekende: „Ik [doe] niets uit mijzelf . . .; maar deze dingen spreek ik, zoals de Vader mij heeft geleerd. En hij die mij gezonden heeft, is met mij; hij heeft mij niet aan mijzelf overgelaten, omdat ik altijd de dingen doe die hem behagen.” — Joh. 8:28, 29; Hand. 4:31.
14-16. (a) Vormt onze onvolmaaktheid een belemmering voor het beheersen van onze tong? (b) Zijn wij eigenlijk wel te verontschuldigen als wij onze tong niet leren beheersen?
14 Wat een voorbeeld voor ons om na te volgen! Wij doen er goed aan nauwkeurig in zijn voetstappen te treden om ons van Jehovah’s goedkeuring te verzekeren. Betoogt u evenwel dat het te veel gevraagd is om van ons te verlangen dat wij, evenals Jezus, een volmaakt mens, onze tong beheersen, wanneer wij in aanmerking nemen dat de bijbel zegt: „In ongerechtigheid ben ik geboren, in zonde heeft mijn moeder mij ontvangen”, en beweert u dat God niet van zondige mensen zou verwachten dat zij van zo’n volmaakte beheersing blijk geven? Het is waar dat wij er thans wellicht niet in slagen een volmaakte beheersing aan de dag te leggen, maar wij dienen niet naar de listige ingeving van de Duivel te luisteren dat wij, nog voordat wij het hebben geprobeerd, evengoed de moed kunnen opgeven. Hij weet dat wij onvolmaakt zijn en zal al het mogelijke doen om ons met onze lippen te laten zondigen. Zijn kennis dat Jezus volmaakt was, weerhield hem er niet van Jezus te verzoeken. Aangezien Jezus zijn hemelse positie had verlaten en met het speciale doel naar de aarde was gekomen om de uitdaging van de Duivel eens voor al te beslechten, zou hij geneigd kunnen zijn ’uit zijn slof te schieten’ en de Duivel ’eens flink de waarheid te zeggen’. Heeft hij dit gedaan? Kalm en bezadigd gebruikte hij de bijbel voor zijn antwoord door te zeggen: „Er staat geschreven”, en aldus verijdelde hij de poging van de Duivel om over hem te zegevieren. — Ps. 51:7 5; Luk. 4:1-13; Deut. 8:3; 6:13, 16; 1 Petr. 2:21.
15 Of iemand zou kunnen denken dat hij te oud is om te veranderen. Wanneer iemand beseft dat gebruiken waaraan hij lang heeft vastgehouden, verkeerd zijn, zou het dwaas zijn de verantwoordelijkheid van zich af te schuiven die nieuwe, inzicht schenkende inlichtingen met zich kunnen meebrengen door te zeggen: „Ik ben te oud om te veranderen.” Iemand is nooit te oud om zijn handelwijze te veranderen. Als hij ermee doorgaat een handelwijze te volgen die in strijd is met Gods Woord de bijbel, zou hij God mishagen. Als dus zou blijken dat iemands spraak weerzinwekkend is in de ogen van zijn Schepper, moet hij een beslissing nemen. Zal hij de feiten onder de ogen zien, ook al betekent dit dat hij een radicale verandering moet aanbrengen? Er is van zijn zijde initiatief, moed en nederigheid voor nodig om zijn leven in harmonie te brengen met de rechtvaardige beginselen van de bijbel, maar het is lonend, aangezien het tot gevolg zal hebben dat God gunstig op hem neerziet. En het is voor hem van het allergrootste belang zo’n verandering aan te brengen als hij de verwachting koestert in Gods nieuwe samenstel van dingen te leven.
16 Dat wij niet volmaakt zijn, vormt er een des te grotere reden voor ons ijverig toe te leggen op de taak onze tong in onderworpenheid te brengen, zodat ze niet de Duivel gehoorzaamt, maar zowel God als onszelf tot eer strekt. En wij behoeven niet ’rad van tong’ te zijn om dat bolwerk tegen de aanval van de Duivel op te trekken. Paulus is een uitstekend voorbeeld van iemand die met succes streed tegen de neigingen van het ’gevallen vlees’, als gevolg waarvan hij onder de invloed van het oude samenstel van dingen zou komen: „Daarom is de wijze waarop ik hardloop niet onzeker; de wijze waarop ik mijn slagen richt, is dusdanig dat ik niet in de lucht sla; maar ik ben hard voor mijn lichaam en leid het als een slaaf.” En hij trok zich er niets van aan wat anderen wel van zijn vastberaden rechtschapen handelwijze zouden denken: „Zoals God ons geschikt gekeurd heeft om ons het goede nieuws toe te vertrouwen, zo spreken wij, niet om mensen te behagen, maar God, die ons hart beproeft.” — 2 Kor. 11:6; 1 Kor. 9:26, 27; 1 Thess. 2:4.
17. Waardoor wordt volgens Jezus’ woorden bepaald wat voor soort van taal wij uiten?
17 Het zal iedereen snel duidelijk zijn dat de tong, om als een gehoorzame slaaf dienstbaar te zijn aan de geoefende geest, gevangen genomen en in slavernij gebracht moet worden. De tong weerspiegelt de geest en het hart. Jezus wist dit, zoals hij tot de Farizeeën zei: „Adderengebroed, hoe kunt gij goede dingen spreken wanneer gij goddeloos zijt? Want uit de overvloed des harten spreekt de mond. De goede mens zendt uit de goede schat goede dingen uit, terwijl daarentegen de goddeloze mens uit zijn goddeloze schat goddeloze dingen uitzendt. Ik zeg u dat de mensen van elk nutteloze woord dat zij spreken, rekenschap zullen geven op de Oordeelsdag, want naar uw woorden zult gij rechtvaardig worden verklaard en naar uw woorden zult gij worden veroordeeld.” — Matth. 12:34-37.
WEERSTAND BIEDEN AAN INVLOEDEN VAN DE OMGEVING
18, 19. Wat wordt er zowel van ouders als van kinderen geëist met het oog op de „kritieke tijden” waarin wij leven en de achteloze manier van spreken?
18 Men behoeft maar naar zijn medewerker of mede-winkelbezoeker of medeleerling te luisteren, of de kranten of tijdschriften te lezen, of naar de radio te luisteren om met ’achteloos uitgesproken woorden’, woorden ’zonder enig gewicht’ te worden gebombardeerd. Waar men ook gaat, overal hoort men vuile en schandelijke taal, terwijl de bladzijden van populaire boeken er vol van staan. Ja, in deze tijd, waarin ’de eeuwen elkaar ontmoeten’, stelt men hardnekkig pogingen in het werk om losbandige spraak en een oneerlijke tong te verheerlijken. Het is zó gewoon dat de mensen eraan gewend zijn geraakt en er zonder ergernis naar luisteren. Het is zoals Salomo uiteenzette: „Een booswicht schenkt aandacht aan een bedrieglijke lip; valsheid leent het oor aan de verderfelijke tong.” — Spr. 17:4.
19 Houd evenwel in gedachten dat ook dit iets is waartegen de rechtvaardige moet strijden. Hij moet weigeren een aandeel aan deze vuile campagne te hebben. Hij moet aan het patroon van gezonde woorden vasthouden. Dit is de periode waarover de apostel Paulus sprak als over „kritieke tijden . . . die moeilijk zijn door te komen”, waarin het zo dringend is onze tong tot lof van God te gebruiken (2 Tim. 3:1). Het huisgezin is in deze tijd besmet geraakt door schandelijke taal. Vader doet deze taal op zijn werk op, moeder als zij winkelt of op bijeenkomsten is, de kinderen tijdens hun spel. Zonder erbij na te denken, komt elk gezinslid in een zekere sleur en neemt hij deze manier van converseren over. Kinderen worden niet met een vulgaire taal geboren, maar als zij thuis geen onderricht ontvangen, nemen zij heel snel de ’taal uit de goot’ over en maken deze tot een onderdeel van hun dagelijkse woordenschat. Ouders, neemt zowel ter wille van uzelf als ter wille van uw kinderen, het vaste besluit uw geest te ontdoen van dingen die niet opbouwend zijn en vult uw geest met nuttige en opbouwende gedachten. Dan zal de tong van uw kinderen gedachten tot uitdrukking brengen die waardevol zijn, aangezien ze afkomstig zijn van een geest die onderricht heeft ontvangen.
20. (a) Waartoe kunnen wij ons wenden voor het ontvangen van raad met betrekking tot het beschermen van de geest en de spraak? (b) Waarmee kan de geest worden gevoed?
20 Er bestaat geen betere plaats waartoe men zich voor onderricht kan wenden dan de bijbel. Beschouw bijvoorbeeld eens deze raad uit Filippenzen 4:8: „Al wat waar is, al wat van ernstig belang is, al wat rechtvaardig is, al wat eerbaar is, al wat liefelijk is, alles waarover gunstig wordt gesproken [aangenaam wanneer erover wordt verteld, van een goede reputatie], welke deugd er ook is en al wat lof verdient, blijft deze dingen bedenken.” Op grond hiervan en de regel die Jezus uiteenzette (dat de mond uit de overvloed des harten spreekt), wordt de tong in harmonie met rechtvaardige beginselen gebracht wanneer de geest op juiste wijze met rechtvaardige gedachten wordt gevuld. Ouders en kinderen kunnen alleen tegen de verontreinigende spraak die uit de geest voortspruit, beschermd worden wanneer zij de geest behoeden. Reine gedachten brengen een reine spraak voort; vuile gedachten een vuile spraak. Wil de spraak rein zijn, dan moet de geest tegen alle onzuivere gedachten die zich aan ons opdringen, worden behoed.
21, 22. (a) Hoe kunnen wij ons in het bezit stellen van de in de bijbel opgetekende raad? (b) Kan een luiaard verwachten verlichting te ontvangen?
21 De bijbel bevat een schatkamer van dingen die waar, ernstig, rechtvaardig, eerbaar, liefelijk, deugdzaam en lofwaardig zijn. Men moet hier echter naar speuren. In tegenstelling tot wat door sommige, wellicht goedmenende personen wordt gezegd, kunnen deze dingen niet worden gevonden door uw ogen te sluiten, vervolgens op goed geluk uw bijbel te openen en uw vinger op het antwoord te plaatsen. Dit is niet de manier waarop de heilige geest mensen leidt. Wie gaat erbij zitten om te wachten totdat zijn ’dagelijkse brood’ op wonderbare wijze verschijnt, of wie geeft er de voorkeur aan drie maal daags intraveneus gevoed te worden? De meeste mensen zeggen dat zij ’leven om te eten’. Zij moeten dus eerst werken om het voedsel te verschaffen, en daarna kunnen zij aan tafel gaan zitten om het op te eten. Geestelijk voedsel, dat volgens Jezus belangrijker is dan „brood alleen”, moet eveneens ijverig worden gezocht; er moet voor worden gewerkt en daarna moet het worden gekauwd en verteerd. Beschouw als bewijs hiervan, Salomo’s woorden in Spreuken 2:1-5 eens: „Mijn zoon, indien gij mijn woorden aanneemt en mijn geboden bij u bewaart, zodat uw oor de wijsheid opmerkt en gij uw hart neigt tot de verstandigheid, ja, indien gij tot het inzicht roept en tot de verstandigheid uw stem verheft; indien gij haar zoekt als zilver en naar haar speurt als naar verborgen schatten, dan zult gij de vreze des HEREN verstaan en de kennis Gods vinden.”
22 Werkelijk, iemand die nooit voor zijn levensonderhoud werkt, maar er tevreden mee is ’op andermans zak te leven’, heeft geen werkelijke waardering voor wat hij ontvangt. Paulus herinnerde de gemeente te Thessaloníka eraan dat hij niet naar hen opzag om gratis voedsel te ontvangen, maar dat hij hard werkte en zwoegde „ten einde niemand van u een dure last op te leggen. . . . Ja, ook toen wij bij u waren, gaven wij u meermalen dit bevel: ’Als iemand niet wil werken, laat hij dan ook niet eten.’” Het is derhalve een vreugde, en niet iets wat voor luiaards is weggelegd, om datgene te doen wat de ’edelaardige’ Bereeërs deden, die de Schrift dagelijks nauwkeurig onderzochten. — 2 Thess. 3:8-10; Hand. 17:11.