Hoe God de mensheid zal bevrijden van ziekte en dood
HET aanvangsprogramma van het Koninkrijk zal een periode van duizend jaar in beslag nemen. Gedurende die tijd zullen Jezus Christus en de leden van zijn hemelse regering niet alleen dienst doen als koningen, maar ook als priesters van God ten behoeve van al hun menselijke onderdanen (Openb. 20:6). Waarom?
Omdat alle personen op aarde moeten worden „vrijgemaakt . . . van de slavernij des verderfs” om „de glorierijke vrijheid van de kinderen Gods” te verkrijgen (Rom. 8:21). Ook nadat de goddelozen verdelgd zijn, zullen de aardse overlevenden nog steeds onvolmaakt zijn ten gevolge van de zonde die zij van Adam hebben geërfd. De verkeerde verlangens van hun onvolmaakte vlees zullen nog steeds strijd voeren tegen de juiste verlangens van de geest en het hart (Rom. 7:21-23). Om dus volkomen opgenomen te worden in Gods gezin van zonen, hebben zij eerst de diensten van de hemelse priesters van God nodig. Wat zullen dezen doen?
Zij zullen een macht hebben waaraan het alle menselijke regeringen tot nu toe ontbroken heeft: de macht om mensen van zonde en onvolmaaktheid te reinigen. Gods hemelse priesterschap bezit deze macht dank zij Jezus’ loskoopoffer. Gods Zoon en zijn medepriesters zullen dan de voordelen van Jezus’ slachtoffer rechtstreeks ten behoeve van alle gehoorzame mensen aanwenden (Joh. 1:29; 1 Joh. 2:2). Deze voorziening wordt in de bijbel afgebeeld door de symbolische „rivier van water des levens” die vanuit de „troon van God en van het Lam” stroomt en door „de bladeren van de bomen . . . tot genezing van de natiën”. — Openb. 22:1, 2.
Door voortdurend vorderingen in rechtvaardigheid te maken, en met behulp van de hemelse priesterschap, zullen zij geleidelijk jong en sterk worden, totdat zij tot volledige geestelijke en lichamelijke gezondheid geraken. Zij zullen geheel en al vrijgemaakt worden van de slavernij aan zonde en dood, die zij van Adam geërfd hebben. Dan zullen de woorden van Jezus tot Martha in vervulling gegaan zijn: „Een ieder die leeft en geloof oefent in mij, zal stellig nooit sterven. Gelooft gij dit?” — Joh. 11:26.
Ja, op deze manier zal God „elke traan uit hun ogen wegwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geschreeuw, noch pijn zal er meer zijn. De vroegere dingen zijn voorbijgegaan” (Openb. 21:4). Hoe heerlijk zal het zijn een volmaakte gezondheid te genieten! Net als Gods Zoon melaatsen en kreupelen en blinden genas toen hij op aarde was, zal zijn rechtvaardige heerschappij een eind maken aan alle ziekte en lijden (Mark. 1:40-42; Joh. 5:5-9; Matth. 9:35). Dan zullen er geen ziekenhuizen en ziekteverzekeringen meer nodig zijn! Als ziekte en dood zijn weggedaan, zal een alom verbreide oorzaak van tranen verdwenen zijn (1 Kor. 15:25, 26). Hoe wonderbaarlijk zal het zijn volkomen vrij van zonden te zijn en in spreken, denken en gedrag volmaakt aan Gods rechtvaardige maatstaven te kunnen voldoen!
PERSONEN DIE UIT DE DOOD TERUGKOMEN VERWELKOMEN
Dan is er nog het gelukkige vooruitzicht dat uw geliefden die gestorven zijn, zich kunnen verheugen in de zegeningen van de rechtvaardige heerschappij van Gods Zoon over de aarde. Jezus onthulde welke hoop er voor de ontelbare miljoenen gestorvenen bestaat door te zeggen: „Verwondert u hierover niet, want het uur komt waarin allen die in de herinneringsgraven zijn, zijn stem zullen horen en te voorschijn zullen komen” (Joh. 5:28, 29). Wat een tijd van opwindende vreugde zal het zijn wanneer voor het eerst het nieuws bliksemsnel over de aarde gaat: „De doden worden opgewekt!”
Wij kunnen er ten volle op vertrouwen dat dit werkelijk zo zal zijn. Houd in gedachten dat Jezus, toen hij op aarde was, niet alleen de zieken en verlamden genas, maar ook doden tot het leven terugbracht (Matth. 11:2-6). Dit was een tentoonspreiding van Gods wonderbare macht de doden op te wekken, een macht die hij Jezus Christus geschonken heeft.
Misschien herinnert u zich de gelegenheid dat Jezus in het huis van een man kwam wiens twaalfjarige dochtertje gestorven was. Zich tot het dode meisje wendend, zei Jezus: „Meisje, ik zeg u: Sta op!” Wat was het resultaat? De bijbel vertelt ons: „Onmiddellijk stond het meisje op en liep.” Hoe reageerden haar ouders en de andere toeschouwers op dit wonder? „Terstond waren zij buiten zichzelf van grote verrukking.” Zij konden hun geluk nauwelijks bevatten. — Mark. 5:35, 38-42; zie ook Joh. 11:38-44; Luk. 7:11-16.
Als het paradijs op aarde is hersteld, zal Jezus opnieuw gebruik maken van zijn macht de doden op te wekken. De bijbel geeft ons namelijk de verzekering „dat er een opstanding zal zijn van zowel de rechtvaardigen als de onrechtvaardigen” (Hand. 24:15). Wat een vreugde zal er over de hele aarde heersen wanneer de ene groep doden na de andere weer tot leven komt! Stelt u zich eens voor wat een blijde herenigingen van geliefde familieleden er zullen zijn! In plaats van overlijdensberichten, die verdriet veroorzaken, worden er dan misschien wel aankondigingen gedaan omtrent pas opgestane personen, opdat hun geliefden zich kunnen verheugen.
Vele miljoenen mensen zijn gestorven, maar dat vormt voor God geen probleem. Hij kan zich hen allemaal herinneren. De bijbel vertelt ons immers dat God „het getal der sterren [telt]; hij noemt ze alle bij hun naam” (Ps. 147:4, NW). Bedenk eens wat dat betekent.
Naar verluidt, zijn er honderden miljoenen melkwegstelsels en bevat elk melkwegstelsel honderden miljoenen afzonderlijke sterren, en toch kent God elke ster bij naam. Vergeleken daarbij is het aantal van alle mensen die ooit hebben geleefd maar klein. Het zal daarom voor God niet moeilijk zijn zich allen die gestorven zijn en die voor de voorziening van Christus’ losprijs in aanmerking komen, te herinneren (Matth. 19:26). Zij zullen hier op aarde tot het leven worden teruggebracht. Wat een verheugend voorrecht aanwezig te mogen zijn om hen die uit de doden terugkomen, te verwelkomen!
Zullen zij dezelfde personen zijn als zij terugkomen? Zullen wij hen kennen? Ja! Zelfs de mens kan voor onbepaalde tijd beelden en stemmen op de magnetische band bewaren om ze later voor een televisieuitzending te gebruiken. Gòd kan nog meer doen. Als de tijd voor de opstanding aangebroken is, kan hij ieder een passend lichaam geven, precies zoals hij dit deed toen hij de eerste mens schiep, en vervolgens kan hij in de hersenen weer de nauwkeurige herinneringen planten aan alles wat die persoon tijdens zijn vroegere leven heeft geleerd en ondervonden. Aldus zal die persoon worden opgewekt met dezelfde persoonlijkheid die hij bij zijn dood had, net zoals de uit de doden opgewekte Jezus zijn eigen persoonlijkheid behield (Hebr. 13:8). U zult degenen die u vroeger gekend hebt, herkennen. Wat een wonderbaarlijk vooruitzicht! — Job 14:13-15.
De apostel Johannes kreeg een visioen van deze opwindende gebeurtenissen die tijdens Christus’ regering zullen plaatsvinden. Dit visioen staat opgetekend in het boek Openbaring. Daarin wordt getoond dat de dood en Hades (het gemeenschappelijke graf van de mensheid) ’de doden in hen zullen opgeven’. Er zal niemand in blijven. Dan zal de dood die het gevolg is van overgeërfde zonde, voorgoed verdwenen zijn. „Hij zal werkelijk de dood voor eeuwig verzwelgen,” belooft de bijbel, „en de Heer Jehovah zal stellig de tranen van alle aangezichten wissen” (Openb. 20:13, 14; Jes. 25:8, NW). Verdwenen zullen alle rouwkamers en grafzerken zijn! Er zullen geen kerkhoven meer zijn.
Zij die tot leven op aarde worden opgewekt, zullen de gelegenheid krijgen eeuwig leven te verwerven. Het zal voor hen een tijd van onderricht zijn. Er zullen „boekrollen” geopend worden die Gods onderwijzingen bevatten, en zij zullen deze onderwijzingen moeten opvolgen ten einde hun geest te hervormen in overeenstemming met Gods wil. Zij zullen „ieder afzonderlijk geoordeeld [worden] overeenkomstig hun daden”; dat wil zeggen, de daden die zij verrichten na hun opstanding en nadat zij de inhoud van de „boekrollen” vernomen hebben (Openb. 20:11-13). Door gehoor te geven aan het onderwijs dat wordt verschaft, zullen zelfs zij die eens net zo gevaarlijk waren als wilde dieren, hun gedragingen veranderen, zoals velen nu reeds gedaan hebben nadat zij geregeld met de christelijke gemeente zijn omgegaan. — Jes. 11:9; 26:9; 35:8, 9.