Jehovah zorgt
Zoals verteld door Newton Cantwell
WANNEER mijn vrouw Esther en ik de dierbare herinneringen ophalen van meer dan veertig jaar volle-tijddienst in de christelijke bediening als Jehovah’s getuigen, verbazen wij ons erover hoe goed Jehovah voor ons is geweest. ’In gunstige tijd en in moeilijke tijd’ hebben wij ervaren hoe hij in zijn liefdevolle zorg in onze dagelijkse behoeften voorziet (2 Tim. 4:2). En het is altijd een genot aan die vroegere dagen terug te denken.
Na ons huwelijk in 1907 begonnen wij serieus de bijbel te bestuderen met behulp van de bijbelverklarende lectuur die door het Wachttorengenootschap werd gepubliceerd. Vreemd genoeg was het door toedoen van een voormalige baptistenpredikant dat onze aandacht op de lectuur van het Genootschap werd gevestigd en wij ertoe aangemoedigd werden deze te lezen.
Wij hadden beiden van jongs af aan een krachtig verlangen dienstbaar te zijn voor God en een hulp te zijn voor onze medemensen. Beiden twijfelden wij al vroeg aan de juistheid van de leerstellingen van de kerken der christenheid, vooral aan de weerzinwekkende leer van eeuwige pijniging van hulpeloze schepselen. Hoewel wij elkaar pas leerden kennen toen wij volwassen waren, bemerkten wij toen dat wij veel gemeen hadden.
Als jong echtpaar bestudeerden wij geregeld de beschikbare bijbelse studiehulpmiddelen van het Wachttorengenootschap, waarbij wij alle aangehaalde schriftplaatsen opzochten. Het resultaat was dat wij een krachtig fundament van kennis verwierven waardoor wij later werden geholpen de beslissing te nemen Jehovah te dienen. Tegen 1916 waren wij zover gevorderd dat wij een klein aandeel hadden aan de verspreiding van de bijbelse studiehulpmiddelen van het Genootschap. Vanaf dit begin was het een kleine stap om in de periodes tussen het lesgeven op school in geregeld aan de van-huis-tot-huisverspreiding deel te nemen.
Na 1924, toen wij het zuiden van de Amerikaanse staat Missouri verlieten en weer naar Tennessee teruggingen, waren onze kinderen al wat groter geworden en begonnen zij zich erop voor te bereiden verkondigers van de Koninkrijksboodschap te worden. Het was ons voorrecht „scherpschutters” te zijn, een uitdrukking die na 1907 een tijdlang werd gebruikt voor degenen die niet van huis weg konden of niet al hun tijd aan de verspreiding van de boodschap konden besteden, maar die bereid waren actief in hun eigen omgeving dienst te verrichten als hun tijd dit toeliet. In geestelijk opzicht werden wij nog altijd rijkelijk van het nodige voorzien. Wij besteedden elke dag tijd aan een korte bespreking van een bijbeltekst; verder hadden wij elke week onze Wachttoren-studie in gezinsverband en genoten wij het voorrecht periodiek door de reizende vertegenwoordigers van het Genootschap, „pelgrims” genoemd, bezocht te worden.
DE DEUR GAAT OPEN NAAR GROTERE VOORRECHTEN
Naarmate wij in kennis toenamen, groeide ons verlangen een groter aandeel aan Jehovah’s dienst te hebben. In 1929 hadden wij gedurende een zesmaands verblijf in Missouri het voorrecht huisvesting te verlenen aan twee van onze christelijke zusters die al hun tijd aan de bekendmaking van het goede nieuws van Gods koninkrijk besteedden. Dit wekte onze geestelijke eetlust op en bracht ons ertoe constructiever over onze omstandigheden en onze toekomst na te denken.
Toen wij naar de boerderij in Tennessee terugkeerden, kwam een jong echtpaar, Ed Finkbeiner en zijn vrouw, full-time in onze omgeving werken. Hun goede voorbeeld en vele aanmoedigende woorden brachten ons ertoe een beslissing te nemen. In 1931, toen wij terugkeerden van het congres van Jehovah’s volk in Columbus, Ohio, waar de naam „Jehovah’s getuigen” officieel werd aangenomen, bracht Louis Larsen, een speciale reizende vertegenwoordiger van het Genootschap, ons een bezoek. Wij spraken tot laat in de avond met hem, terwijl het hele gezin hierbij aanwezig was. Zes van de kinderen waren thuis en twee nog op school. Gedurende dit bezoek symboliseerden wij onze opdracht aan Jehovah door de waterdoop. En pionieren of Gods Woord full-time prediken bleek voor ons heel wel mogelijk te zijn.
Nu brak de tijd voor een beslissing aan. Wat zouden wij doen? Zouden wij ons voor de pioniersdienst opgeven of zouden wij aan onze vroegere plannen vasthouden om de kinderen een „betere” opleiding te geven? Er waren redenen om niet te verhuizen. De gezondheid van de vrouw des huizes was niet al te best. Bovendien werden wij in de gelegenheid gesteld betere levensomstandigheden te genieten. Ik ontving namelijk een uitnodiging manager van een prachtige, moderne proefboerderij te worden die financieel door de plaatselijke bankier werd gesteund.
Na de aangelegenheid onder gebed beschouwd te hebben, namen wij onze beslissing. Onze boerderij werd te koop aangeboden, maar niet opdat wij naar de proefboerderij zouden kunnen verhuizen. Wij stelden ons veeleer ten doel de pioniersdienst op ons te nemen. Binnen een paar maanden werd de boerderij verkocht en contant betaald, ja, en dat terwijl er nog wel een financiële depressie heerste. Wij hadden nu het vertrouwen dat de deur tot deze gelegenheid door Jehovah was geopend.
In februari 1932 verhuisden wij naar onze eerste pionierstoewijzing, en wel in de provincie Anderson in Tennessee. Het duurde niet lang of wij hadden al het geld dat de verkoop van onze boerderij ons had opgeleverd, uitgegeven, voornamelijk aan doktersrekeningen. Wij kunnen ons nog herinneren dat wij, toen wij naar onze tweede toewijzing verhuisden, nog net genoeg geld hadden om twee weken huur vooruit te betalen, waarna wij nog $5 over hadden. Toch wisten wij dat Jehovah voor ons zou zorgen als wij ijverig in zijn dienst zouden staan.
VERTROUWEN OP JEHOVAH PLUS IJVER
De pioniersdienst verschilde in die dagen aanmerkelijk van de dienst van de hedendaagse pionier. Het nabezoek- en bijbelstudiewerk was nog niet ingesteld. Wij brachten onze tijd veeleer door met het verspreiden van bijbelse lectuur. Door ijverig te zijn in ons bedieningswerk en door hulp waarin Jehovah op andere manieren voorzag, konden wij het financieel bolwerken. Wij waren zo gelukkig bovendien nog een kleine wisselende bijverdienste te hebben, hoewel dit verre van voldoende was voor ons gezin van negen personen.
Er heerste in die tijd bovendien malaise, zodat de mensen in het algemeen weinig geld hadden. Dit betekende dat wij lectuur voor van alles en nog wat ruilden — fruit, groenten, levensmiddelen in blik, graan, enzovoort. Wij hadden dus nooit voedselproblemen. Soms accepteerden wij ook levende kuikens, die wij fokten om ze later te verkopen, en zo kwamen wij aan het extra geld dat wij nodig hadden om een congres te bezoeken of naar een nieuwe toewijzing te verhuizen.
Wij leerden op verschillende manieren te bezuinigen. Als wij naar een nieuw gebied verhuisden, sprak ik bijvoorbeeld met enkele eigenaars van benzinestations en legde hun uit dat wij elke dag in verband met ons christelijke werk drie auto’s op de weg hadden. Dit had gewoonlijk tot gevolg dat wij korting kregen. Onze zoons leerden al gauw zelf reparaties aan onze auto’s te verrichten, wat ons heel wat garagerekeningen uitspaarde.
Wat was het een voorrecht als gezinsgroep werkzaam te zijn en ruim zevenentwintig provincies in Tennessee, ongeveer vijftien provincies in Kentucky en enkele provincies in Virginia te bewerken! En terwijl wij er dienst verrichtten, zorgde Jehovah ervoor dat wij een progressieve opleiding ontvingen. Na een uit het hoofd geleerd toespraakje van huis tot huis gebruikt te hebben, leerden wij de gedrukte „Getuigeniskaart” te gebruiken. Later kwam het grammofoonwerk, waarbij wij geïnteresseerde mensen in de gelegenheid stelden korte bijbelse toespraakjes op grammofoonplaten aan te horen. Dit betekende met een apparaat op stap te gaan dat zo’n tien kilo woog.
Nu hebben wij vanzelfsprekend de prachtige bijbelse toespraakjes die wij voor de vuist weg bij de huizen kunnen uitspreken, terwijl wij kunnen deelnemen aan het vreugdevolle werk bij geïnteresseerde mensen terug te komen ten einde gezinsbijbelstudies bij hen op te richten. Dit facet van het werk leerden wij met behulp van een vragenbrochure die bij de serie grammofoonplaten over het onderwerp „Ontmaskerd” werd gebruikt. En toen er openbare lezingen per geluidswagen werden gehouden, konden wij een geluidsinstallatie kopen en onze auto in een „geluidswagen” ombouwen. Het is buitengewoon vreugdevol geweest al deze prachtige voorrechten te genieten.
ANDERE GEZEGENDE VOORZIENINGEN
Het is altijd een genoegen geweest congressen te bezoeken en te ervaren welk een kracht men verwerft door met duizenden medebedienaren van het evangelie om te gaan. En dit is vooral waar als men altijd in geïsoleerde landgebieden werkt. Ons eerste kleine congres werd in 1930 gehouden, en wel in Chattanooga, in Tennessee, waar A. H. Macmillan en A. Koerber verschillende lezingen hielden. In 1934 bezochten wij het congres in Atlanta, Georgia — ons eerste grote congres. Van die tijd af hebben wij nooit een jaarlijks congres gemist, op de laatste jaren na, toen wij enkele keren wegens onze slechte gezondheidstoestand verhinderd werden het congres bij te wonen.
Op het congres dat in 1937 in Columbus, Ohio, werd gehouden, viel ons de vreugde ten deel uitgekozen te worden als een van de eerste groepjes „speciale pioniers” die financieel door het Wachttorengenootschap werden geholpen om een goed georganiseerde onderwijzingsveldtocht te ondernemen. Alle leden van ons gezin vulden een speciaal aanvraagformulier in, met inbegrip van onze jongste, die toen vijftien jaar was. Nadat de aanvragen waren geaccepteerd, kregen wij onze eerste speciale toewijzing in New Haven, Connecticut, waar onze predikingsactiviteit aanzienlijke religieuze tegenstand ondervond.
Wij moesten er nu voor zorgen zowel fysiek als geestelijk te volharden. Stelt u zich onze situatie eens voor na vele jaren in het warme zuiden doorgebracht te hebben, terwijl wij nu aan de bitter koude winters van de kust van Nieuw-Engeland blootgesteld waren! Ook werd er van speciale pioniers verlangd dat zij meer uren in de bediening doorbrachten. Wij hadden beslist warmere kleren nodig. Gelukkig voorzag Jehovah in onze behoeften.
Tot op die tijd waren wij aan veel werk in landelijk gebied en in kleine plaatsjes gewend geweest. Nu moesten wij wennen aan getuigenis geven in grote steden. En iedere keer als wij in deze nieuwe toewijzing in de dienst uittrokken, beseften wij dat wij gevaar liepen ten onrechte gearresteerd te worden. Wij werden inderdaad herhaaldelijk gearresteerd. Uiteindelijk, toen vier van onze gezinsleden waren gearresteerd op de beschuldiging dat zij de katholieke vrede hadden verstoord door grammofoonplaten te spelen in de huizen van mensen die er graag naar wilden luisteren, werd er een rechtszaak van gemaakt die via de rechtbanken van Connecticut helemaal tot voor het hooggerechtshof van de Verenigde Staten werd uitgestreden. De beslissing, die erop neerkwam dat rechtsvervolging van Jehovah’s getuigen een schending was van de religieuze vrijheid die onder het veertiende amendement werd gewaarborgd, vormde een van de vele wettelijke overwinningen die Jehovah zijn volk schonk.
Intussen kregen wij gebied op Staten Island, in de staat New York, toegewezen, en in deze en andere toewijzingen in de buurt van New York genoten wij de vreugde intieme omgang te hebben met onze christelijke broeders op het Bethelhoofdbureau van het Wachttorengenootschap. Dit was beslist een voorziening van Jehovah en er volgden vele zegeningen.
Wat was het bijvoorbeeld een zegen toen in 1939 drie van onze zoons werden uitgenodigd op het hoofdbureau van het Genootschap te werken! En in 1944 ontving een van onze dochters het voorrecht de derde klas van de Wachttoren Bijbelschool Gilead te bezoeken.
Toen 1950 aanbrak en onze kinderen zogezegd allemaal op eigen benen stonden, achtten wij het met het oog op het halen van de gestelde pioniersdoeleinden raadzaam gebied aan te vragen waar het klimaat minder problemen zou bieden. Ons verzoek werd ingewilligd en kort daarna verrichtten wij dienst in Chase City, Virginia, waar ik als de opziener van de gemeente van Jehovah’s getuigen werd aangesteld. Met Jehovah’s hulp kon ik mij tot 1964 van deze verantwoordelijke taak kwijten. Op de leeftijd van zesentachtig jaar scheen het toen alleen maar juist dat jongere mannen die ik had mogen helpen tot rijpheid te groeien, de lading verantwoordelijkheid gingen dragen.
Wij zijn beiden nog steeds in staat als pioniers dienst te verrichten, hoewel wij vanzelfsprekend niet altijd ons urendoel kunnen bereiken. Op drieënnegentigjarige leeftijd mag ik niet over mijn gezondheid klagen en ik kan alleen maar bidden dat ik Jehovah mag blijven liefhebben en dienen zolang ik adem heb. Ik mag hier nog aan toevoegen dat Esther nu op hoge leeftijd een betere gezondheid geniet dan toen wij destijds in 1932 de pioniersdienst op ons namen.
Na veertig jaren in de volle-tijddienst werkzaam te zijn geweest en vele, vele jaren het goede nieuws als gewone verkondigers gepredikt te hebben, kunnen wij beiden zeggen dat wij nooit gebrek hebben geleden, noch in materieel noch in geestelijk opzicht. Jehovah heeft werkelijk voor ons gezorgd. En wij verheugen ons erover te weten dat onze kinderen toegewijde dienstknechten van God zijn — twee van onze zoons zijn reizende vertegenwoordigers van het Genootschap, terwijl de derde de leiding heeft over een van de bijkantoren van het Genootschap in het Caraïbische gebied, en twee van onze dochters zijn in de volle-tijddienst, één hier in de Verenigde Staten en de andere in Uruguay. Onze beker van vreugde vloeit werkelijk over wanneer wij zien dat onze kinderen tot in het derde en vierde geslacht aan de bekendmaking van Gods koninkrijk deelnemen.
In welk andere werk of bij welke andere organisatie zou men de hoop kunnen koesteren vreugdevol veertig jaar achtereen dienst te kunnen verrichten en dan op hoge leeftijd nog te kunnen zeggen dat het in werkelijkheid pas het begin is? Wij zien verlangend uit naar het volgende stadium, na de „grote verdrukking”, als Jehovah zijn dienstknechten nieuwe werktoewijzingen zal geven onder de vredige en gelukkige toestanden die door Christus’ duizendjarige regering worden gewaarborgd. — Matth. 24:21.