Is lid zijn van een kerk voldoende?
’ZAL ik tot degenen behoren die gered worden en in Gods nieuwe ordening komen?’ Iedereen die geloof stelt in Gods belofte moet zich dit wel afvragen. Velen willen ook weten: ’Zal het feit dat ik lid ben van een kerk mij Gods goedkeuring garanderen?’
Deze vragen verdienen het werkelijk aan een ernstig onderzoek te worden onderworpen, vooral omdat er zo veel kerken bestaan, met tegenstrijdige leerstellingen en gebruiken.
Hoe staat het dan met hen die gedoopte leden van Jehovah’s getuigen zijn? Dezen zouden zich terecht kunnen afvragen: ’Waarborgt het feit dat ik met Jehovah’s getuigen ben verbonden, hetgeen omvat dat ik deelneem aan de studievergaderingen en de prediking van huis tot huis, mijn redding als dit samenstel van dingen wordt vernietigd?’
Om deze vragen te beantwoorden, moet u zich afvragen: Wat eist God van mij? Hij zegt: „Ik Jahweh, uw God, ben een naijverige God [of, „een God die exclusieve toewijding eis”] ” (Deut. 5:9, Petrus-Canisiusvertaling; vergelijk Nieuwe-Wereldvertaling.) Hij eist derhalve van u persoonlijk exclusieve toewijding. U moet hem persoonlijk dienen, uit het hart, met nauwkeurige kennis van wat hem behaagt. — 1 Kron. 28:9; Matth. 22:37.
KENNIS VAN GODS WOORD ESSENTIEEL
Deze kennis kan alleen verkregen worden uit Gods Woord der waarheid, de bijbel. Iemand die belijdt God te dienen, is wellicht ijverig en oprecht. Hij is wellicht van mening dat ook zijn kerkleiders oprecht zijn. Deze dingen op zich zullen hem echter niet Gods goedkeuring garanderen.
De bijbel geeft ons hiervan een treffend voorbeeld. Hij legt de nadruk op het punt dat iemand, of zelfs een hele organisatie, hoewel oprecht, toch te kort kan schieten in exclusieve toewijding jegens God. Paulus zei met betrekking tot zijn landgenoten de joden, die hij liefhad: „Broeders, de welwillendheid van mijn hart en mijn smeking tot God VOOR hen [de joden] zijn werkelijk met het oog op hun redding. Want ik getuig van hen dat zij ijver voor God hebben, maar niet overeenkomstig nauwkeurige kennis; want omdat zij de rechtvaardigheid van God niet kenden, maar hun eigen rechtvaardigheid trachtten te bevestigen, hebben zij zich niet aan de rechtvaardigheid van God onderworpen.” — Rom. 10:1-3.
Als u onpartijdig leest en aanvaardt wat de bijbel zegt, los van vroegere overtuiging of leerstellingen, is het niet moeilijk te weten wat God eist. Ter illustratie: Vlak voor zijn verklaring met betrekking tot zijn vereiste van exclusieve toewijding, zei God:
„Ge zult u geen afgodsbeeld maken, geen gestalte van iets aan de hemel daarboven, op de aarde beneden, of in het water, dat onder de aarde is. Ge moogt ze aanbidden noch dienen” (Deut. 5:8, 9, PC). Merk op dat God zegt ze niet te „maken” of te „aanbidden”. Later verklaarde God: „Ik ben Jahweh; dit is mijn Naam! Mijn glorie sta Ik aan niemand af, aan geen beelden mijn eer.” — Jes. 42:8, PC.
Als u dus beelden bij de aanbidding hebt gebruikt — of ze nu van Christus, engelen of heiligen zijn — weet u dat u, wat mensen ook mogen zeggen, God geen exclusieve toewijding hebt geschonken.
U kunt dus ongetwijfeld wel begrijpen dat lidmaatschap van een kerk die u leert beelden bij de aanbidding te gebruiken, ook al wordt dit slechts als relatieve aanbidding beschouwd, u geen bescherming zou bieden. Wat maar ook waardoor God niet wordt verheerlijkt, is geen exclusieve aanbidding jegens hem. En welke organisatie maar ook die leerstellingen onderwijst die God niet verheerlijken, of die zijn Woord tegenspreken, brengt haar leden geen zegen van God. In plaats daarvan zou u, door lid van die organisatie te zijn of haar te steunen, vernietigd worden als God alles van de aarde wegvaagt wat hem niet verheerlijkt. — 2 Thess. 1:7-9.
PERSOONLIJK GEDRAG VAN LEVENSBELANG
Het kan ook zijn dat u een ijverige bijbelonderzoeker bent. Het kan zijn dat u de leerstellingen die erin onderwezen worden, in het bijzonder de morele beginselen ervan, kent. Of u nu met andere belijdende christenen verbonden bent of niet — trouwens, ook al bent u met degenen verbonden van wie u weet dat zij God exclusieve toewijding geven — de belangrijke vraag is: leeft u volgens deze juiste beginselen?
De apostel Petrus wijst op de verantwoordelijkheid die op iedereen rust die belijdt een christen te zijn, als hij zegt: „Indien gij . . . de Vader aanroept, die onpartijdig oordeelt naar een ieders werk, gedraagt u dan met vrees gedurende de tijd dat gij in den vreemde woonachtig zijt [als levend in deze wereld maar er geen deel van uitmakend].” Later waarschuwt hij: „Het is de bestemde tijd dat het oordeel begint bij het huis van God. Als het nu eerst bij ons begint, wat zal dan het einde zijn van hen die het goede nieuws van God niet gehoorzaam zijn? ’En indien de rechtvaardige met moeite wordt gered, waar zal dan de goddeloze en de zondaar verschijnen?’” — 1 Petr. 1:17; 4:17, 18.
Iemand kan zich dus niet verlaten op het feit dat hij lid van een kerk is of erin is aangenomen. Evenmin is hij veilig als hij alleen uit een kerk gaat die verkeerde leerstellingen bevordert of praktijken vergoelijkt die in strijd zijn met de bijbel. Hij moet daarnaast positieve stappen doen om Gods wil te leren kennen en deze vervolgens te doen. Dit betekent dat hij zich moet verbinden met en een medewerker moet worden van degenen die God exclusieve toewijding en zuivere aanbidding schenken.
Zelfs dan moet hij op zijn tellen passen. Na voorbeelden te hebben genoemd van personen die, hoewel zij in het verleden met Gods uitverkoren volk verbonden waren, wegens wangedrag in hun persoonlijke leven werden verworpen, schreef de apostel Paulus aan de christenen in Korinthe: „Wie daarom denkt te staan, moet oppassen dat hij niet valt” (1 Kor. 10:6-12). Het eist voortdurende waakzaamheid en diepgaand zelfonderzoek om God te blijven dienen. Geen mens of organisatie kan iemand redden, want „een ieder van ons [zal] voor zichzelf rekenschap afleggen aan God.” — Rom. 14:12; vergelijk Hebreeën 4:12, 13.
Zelfs iemand die zozeer begunstigd was als de apostel Paulus zei van zichzelf: „Daarom is de wijze waarop ik hardloop, niet onzeker; de wijze waarop ik mijn slagen richt, is dusdanig dat ik niet in de lucht sla; maar ik ben hard voor mijn lichaam en leidt het als een slaaf, om niet, na tot anderen te hebben gepredikt, zelf op een of andere wijze afgekeurd te worden.” — 1 Kor. 9:26, 27.
Samenvattend antwoorden wij dus op de vraag, ’Is lid zijn van een kerk voldoende?’, zeer beslist: Neen! Wie God wenst te dienen, moet het religieuze stelsel waarmee hij is verbonden, verlaten als het niet in overeenstemming is met Gods Woord. Zijn volgende stap dient te zijn dat hij zich verbindt met degenen die God in zuivere aanbidding dienen. Als hij Jehovah God dan exclusieve toewijding schenkt, moet hij ook nog zo leven dat zijn leven ’de leer van onze Redder, God, in alle dingen siert’ (Tit. 2:10). Wie dit doet, kan zich verlaten op Gods belofte:
„Jehovah is nabij allen die hem aanroepen,
Allen die hem aanroepen in waarachtigheid.
Aan de begeerte van hen die hem vrezen, zal hij voldoen.
En hun hulpgeschreeuw zal hij horen, en hij zal hen redden.” — Ps. 145:18, 19.